GODS VRIJE LIEFDE
(2)
Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad, en Zijn Zoon gezonden heeft tot een verzoening voor onze zonden.
1 Johannes 4:10.
De liefde van God tot dood-en doemschuldige zondaren is een absoluut vrije liefde. Dat heeft de grote Ontfermer Zelf door de profeet Hozea aldus laten verkondigen: , Ik zal hunlieder afkering genezen, Ik zal hen vrijwilliglijk liefhebben; want Mijn toorn is van hem gekeerd" (Hozea 14:5).
Het is uitgesloten, dat God de Heere redenen zou vinden in ons, om ons lief te hebben. In ons zijn alleen redenen te vinden om Zijn toorn en gramschap over ons uit te storten, om ons te werpen in het eeuwig verderf. Het staat er dus wel treurig voor, als gij door Woord en Geest daarbij bepaald wordt. Dan klimt de angstige vraag op uit uw verbroken hart: „Is er exjig middel, waardoor wij deze straf mochten ontgaan en weder tot genade komen? "
In antwoord op deze vraag van een bekommerde vanwege zijn zonden wijst onze Heidelbergse Catechismus zo bemoedigend en vertroostend op de enige en volkomen bevoegde Middelaar Gods en der mensen met deze woorden vol van blijdschap: „Onze Heere Jezus Christus, Die ons van God tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking en tot een volkomen verlossing geschonken is" (Z. 5, antw. 18). Dat is de blijdschap van het heilig Evangelie van Gods vrije liefde en van Zijn rijke genade in de Zoon van Zijn welbehagen. Dat is het Evangelie van de plaatsbekledende Borg met Zijn borgtochtelijk werk.
Dat Evangelie wordt ons in de lijdensweken, die wij nu weer ingaan met de eerste lijdenszondag, telkens weer zo met kracht verkondigd. Neen! onze onwaardigheid is voor Gods vrije liefde geen beletsel. De bewegende oorzaak van de redding en zaligheid van al de Zijnen ligt in Zijn vrijmachtig, eeuwig welbehagen. En de verdienende oorzaak van deze weldaden, van deze volkomen verlossing, ligt in het lijden en sterven van Gods eigen Zoon, Die de straf heeft gedragen en de Wet heeft vervuld voor al Zijn volk.
Geen wonder is het dan ook, dat de begenadigde zondaren nog wel eens in blijde verwondering uit moeten en mogen roepen: „Waarom ik? waarom was het op mij gemunt? ik heb het er zo slecht afgebracht en zo geheel verzondigd." Ja, zo is het naar waarheid. Op dit „waarom? " van de ootmoedige verwondering, van de verborgenheid van de raad en wil Gods van onze verlossing, kan geen ander antwoord gegeven worden dan dat van het woord, waarover wij mediteren: „Hierin is de liefde, niet, dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad en Zijn Zoon gezonden heeft tot een verzoening voor onze zonden."
De bewegende oorzaak van de zaligheid van zondaren, en de verdienende oorzaak van dat onuitsprekelijke heil, staan met elkander in het allernauwste verband. Dat blijkt uit 1 Johannes 4:10 wel zonneklaar. Daarop zullen wij in de lijdensweken, in de overdenking van de kruistriomf van Vorst Messias gedurig weer gewezen worden, dat de heilige en rechtvaardige God alleen liefde kan koesteren voor zondaren, omdat het Zijn welbehagen is hen aan te zien in Zijn eniggeboren Zoon en hun wil toerekenen diens borgtochtelijke gerechtigheid. Zijn Zoon, zo mag de Kerk van alle tijden en van alle plaatsen geloven en belijden, heeft de Vader gezonden tot een verzoening voor onze zonden.
O, de lijdensgeschiedenis, en dus ook de echte lijdensprediking, is liefelijk en vol van vertroosting, maar zij is ook ontdekkend en diep beschamend. De Heere geve ons die beide kanten in de komende weken in te leven, voor het eerst, of opnieuw. Hij geve ons daartoe die Geest, Die ons zondaren ten diepste vernedert, maar ook de Heere Jezus Christus ten hoogste verheerlijkt. Dan zal het ons in de lijdensweken wel eens heel moeilijk zijn, maar dan zullen ook niet ontbreken tijden van zoete vertroosting.
Wij worden door 1 Joh. 4 : 10 ook gewezen op de hoogste openbaring van Gods vrije liefde. Die is immers: Hierin is de liefde, niet, dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad, en Zijn Zoon gezonden heeft tot een verzoening voor onze zonden." Als vanzelf worden onze gedachten hier heengeleid naar dat Evangelie in het klein, dat wij vinden in het Evangelie van Johannes hfdst. 3:16: Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk , die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe."
Welk een liefde! God de Vader heeft Zijn eniggeboren Zoon gezonden, gezonden naar deze aarde, die ligt onder Zijn vloek, gezonden in de wereld, die in het boze ligt. Hij heeft Hem gezonden tot in de stal, tot in de kribbe van Bethlehem, tot in de hof van Gethsémané, tot aan het kruis van Golgotha, tot in de nederdaling ter helle. Hij heeft Hem gezonden, om voor een arm, schuldig zondaarsvolk tot zonde, tot een vloek te worden. Hij heeft Hem gezonden, zo mag Johannes schrijven, zo mag de Kerk van Christus belijden, om verzoening te doen voor onze zonden.
Door onze ongerechtigheden is er een scheiding tussen de hoge en heilige God en tussen ons, gevallen zondaren, die in hun hondshoofd Adam het verbond hebben verbroken, van God zijn afgevallen en de duivel zijn toegevallen. En nu is God wel liefde, Hij is wel barmhartig, maar Hij is ook heilig en rechtvaardig. Hij is een licht, en er is gans geen duisternis in Hem. Hoe zou Hij dan de zonde ongestraft kunnen laten? Eer Hij de zonde ongestraft kon laten, heeft Hij dezelve gestraft met de bittere en smadelijke dood des kruises aan Zijn eigen lieve Zoon, Jezus Christus. Wij lezen daarvan al in de profetieën van de Evangelist van het Oude Verbond: „Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf, die ons de vrede aanbrengt, was op Hem,
en door Zijn striemen is ons genezing geworden" (Jes. 53 : 5).
En in Psalm 40 wordt er zo ontroerend van gezongen: Brandofferen, noch offer voor de schuld. Voldeden aan Uw eis, noch eer.
Toen zeid' Ik: Zie, Ik kom, o Heer'! De rol des boeks is met Mijn naam
Mijn ziel, U opgedragen, Wil U alleen behagen; Mijn liefd' en ijver brandt; Ik draag Uw heil'ge Wet, Die Gij de sterv'ling zet In 't binnenst ingewand. [vervuld.
Zo wordt ons al in het Oude Testament op allerlei wijze verkondigd de waarheid van het plaatsbekledende en verzoenende lijden en sterven van de Borg en Middelaar, onze Heere Jezus Christus, waarover wij met elkander mediteren: , .Hierin is de liefde, niet, dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad en Zijn Zoon gezonden heeft tot een verzoening voor onze zonden." Welk een onwaardeerbare zegen is het, dat voor eigen persoon te mogen geloven met het oprechte geloof, dat door de Geest des geloofs is gewerkt in het diepst van uw hart door het Evangelie als een zeker, een hartelijk vertrouwen, dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken zij, uit louter genade, alleen om de verdienste van Christus wil."
Er is verzoening in en door de Heere Jezus Christus, Die is God geopenbaard in het vlees. Die Zichzelf hogepriesterlijk ten offer heeft gebracht in Zijn leven en in Zijn lijden, in het bijzonder in Zijn sterven aan het kruis, waar Hij heeft uitgeroepen: „Het is volbracht!"
Aan de Avondmaalstafel mogen de Zijnen er bij worden bepaald: et lichaam van onze Heere Jezus Christus is verbroken, en Zijn bloed is vergoten tot een volkomen verzoening van al onze zonden. Ja, zo is het, in overeenstemming met wat wij lezen in 1 Joh. 4 : 10: Hierin is de liefde, niet, dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad, en Zijn Zoon gezonden heeft tot een verzoening voor onze zonden."
Het is een volkomen verzoening van al onze zonden, zo mogen Gods kinderen vertrouwen. Aan het werk der verzoening van de barmhartige Hogepriester, , Die niet alleen de Priester was, maar ook het offer, het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, aan dat werk ontbreekt niets, ook niet het allergeringste.
Wij moeten er van afgebracht, er voor bewaard worden, altijd maar weer, van dat begeren, om aan dit werk iets van het onze te willen toevoegen. Ach, wat zijn wij daartoe geneigd! Er geheel uitgezet, er gans en al buiten te vallen, dat is voor ons hoogmoedige hart en bestaan zo pijnlijk. Altijd maar weer zijn wij bezig te trachten onze eigen gerechtigheid op te richten. Wij willen zo gaarne vroom worden in eigen oog. Wij zijn familie van de broeders van Jozef, die ook zeiden: „Wij zijn vroom." Wat heeft de Heere toch een werk aan Zijn volk, en wat is Zijn geduld met hen toch onuitputtelijk! Altijd maar weer, al maar dieper, moet het ervaren worden en geleerd worden op de school van Gods Woord en van de Heilige Geest: „Hierin is de liefde, niet, dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons liefgehad heeft en Zijn Zoon gezonden heeft tot een verzoening voor onze zonden."
Volkomen verzoening van al onze zonden! — dat geeft rust, dat alleen. Er is niets, waarin het verontruste hart waarlijk tot rust kan komen. Het is altijd maar weer: dat bed is te kort, en dat dek is te smal. Hoe meer gij de rust zoekt in uzelf en in het uwe, hoe onrustiger het in uw binnenste zal worden, als de Heilige Geest met u bezig is. Maar, als diezelfde Geest de Heere Jezus Christus voor uw zielsoog en zielsoor verheerlijkt, als Hij u inleidt in dat: „Het is volbracht" van het kruis van Golgotha, dan wordt het zo wonder groot: volkomen verzoening van al mijn zonden! Niets blijft er meer te lijden, niets blijft er meer te doen over. O, wat doet dat een rust in uw hart indalen! Gods toorn is gestild, aan Zijn recht is genoeg gedaan. Er is er Eén voor mij bij Hem tussengetreden. Eén, Die niet wil, dat ik in het berderf nederdale, Eén, Die ook voor mij verzoening gevonden heeft. En dan op die voorspraak van de Borg, op grond van Zijn zoen-en kruisverdienste vrijgesproken te worden van schuld en van straf en recht te ontvangen op het eeuwige leven, dat geeft rust. Dat is een rust in het volbrachte werk van Christus. Dat is de rust in de volkomen verzoening van al uw zonden. Dat is de rust aan het harte van God, Wiens ingewanden rommelen van barmhartigheid over verbrokenen van hart en verslagenen van geest. Dat is de rust, die door Christus Jezus is verworven, en waarvan Hij zo bemoedigend en uitlokkend zegt: „Komt herwaarts tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust gett
ven. „Hierin is de liefde, niet, dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad, en Zijn Zoon gezonden heeft tot een verzoening voor onze zonden." Dat is in korte trekken de inhoud van de lijdensprediking, die in onze bedehuizen gebracht zal worden, als het goed is, in de komende weken. Welk een ontdekkende, maar ook welk een vertroostende waarheid! O, dat gij de ontdekkende kracht moogt leren kennen voor het eerst, als gij nog onbekeerd daarheen leeft. Dan zullen ook de lijdensweken van 1956 tegen u getuigen en uw zondeschuld, uw oordeel zwaarder maken. De Geest der genade en der gebeden lere u bidden om inleiding, om genade en geen recht. En moge Gods volk bij vernieuwing ervaren de ontdekkende, maar ook de vertroostende kracht van het borgtochtelijk lijden en sterven van Christus! Het is zo'n grote zegen als dit alles nog eens met kracht op u aan mag komen. Dan gaat het weer voor u leven.
Z.
S. v. D.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 februari 1956
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 februari 1956
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's