Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een gravamen tegen de Dordtse leerregels

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een gravamen tegen de Dordtse leerregels

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoofdstuk I art. 8

De voormelde verkiezing is niet menigerlei, maar één en dezelfde, van al degenen die zalig worden, beide in het Oude en Nieuwe Testament. Gemerkt de Schrift ons een énig welbehagen, voornemen en raad van de wil Gods voorstelt, waardoor Hij ons van eeuwigheid heeft verkoren, beide tot de genade en tot de heerlijkheid, tot de zaligheid en tot de weg der zaligheid, dewelke Hij bereid heeft, opdat wij daarin wandelen zouden. (Efeze 1:4, 5 en 2:10).

Tot recht verstand van artikel 8 en de bezwaren daartegen vragen wij eerst wat de Dordtse vaderen bedoelen. Zijn er misschien mannen, die stellen dat de verkiezing menigerlei is? Nu zou het vanzelfsprekend verkeerd zijn om hier aan Karl Barth te denken. Zulk een vooruitziende blik kan men hen niet toeschrijven. Desniettemin mogen wij er wel even de vinger bij leggen, dat Barth met één besluit niet klaar is. In beginsel komt zijn voorstelling dicht bij de remonstrantse. Laten we, ter staving van dit gezegde, met de laatste beginnen.

Deze leerden in hun remonstrantie van het jaar 1610, dat God besloten heeft, om hen, die geloven en in het geloof volharden zouden, zalig te maken. Dit ^geschiedt daar echter op een bedekte wijze. Men gebruikt gereformeerde termen, doch wijkt op de besissende punten af, zonder dat te zeggen. Dit komt men helaas vaker tegen.

Hier volgt dan hoe de remonstranten het deden. Hun eerste artikel luidde:

Dat God door een eeuwig, onveranderlijk besluit, in Jezus Christus Zijn Zoon, eer 's werelds grond gelegd was, besloten heeft, uit het gevallen zondige menselijk geslacht, diegenen in Christus, om Christus' wil en door Christus zalig te maken, die door de genade des Heiligen Geestes in Hem. Zijn Zoon Jezus, geloven, en in dat geloof en die gehoorzaamheid des geloofs, door deze genade, tot den einde toe volharden zouden; en daarentegen de onbekeerlijken en ongelovigen in de zonde en onder de toorn te laten en te verdoemen, als vreemd van Christus; naar het woord des H. Evangeliums bij Johannes 3 : 36 en andere plaatsen der Schriften meer."

We zien hoe dit artikel het geloof toeschrijft aan de genade Gods. Dit is echter helpende genade. Artikel 4 zegt dat met zoveel woorden: die genade is niet onweerstaanbaar. Doch hier hebben wij nu een algemene verkiezing. God heeft besloten zalig te maken, die zullen geloven. Dat geloof is door de genade des Heiligen Geestes. Maar de mens kan het werk van de Geest weerstaan. Dus het is mogelijk, dat niemand tot het geloof komt. Bij niemand werkt God het onwederstandelijk. Dus is elks geloof, tenminste voor een deel, meer dan gave Gods. Het is principieel zijn eigen werk. Tenslotte beslist de mens of hij wil geloven. Bij de bijbelse verkiezingsleer beslist God. „Het is niet desgenen die wil." Bij de remonstrantse leer van verleden en heden beslist de mens. „Het geloof en het volharden in het geloof bij de bijzondere mens, ofschoon door God voorzien, vloeien mitsdien niet voort uit de goddelijke verkiezing, maar zijn, onafhankelijk van God, de vrucht van ieders vrije wil."

Er was in de laatste zin sprake van een vooruitgezien geloof. Dit hangt samen met een bijzonder besluit. Er is immers menigerlei verkiezing bij de remonstranten. De bijzondere verkiezing heeft betrekking op personen. De algemene verkiezing is in feite een verkiezing van voorwaarden, nl. het geloof. De bijzondere verkiezing ziet echter op deze en die persoon, nl. de personen van wie God te voren gezien heeft, dat zij zullen geloven.

In de 31ste zitting van de Dordtse Synode las Episcopius als het gevoelen der Remonstranten voor: „De verkiezing van bijzondere personen heeft betrekking op het einde, uit aanmerking des geloofs in Jezus Christus en der volharding; maar niet buiten aanmerking des geloofs en der volharding in het ware geloof, als een conditie, in het verkiezen voorhenen vereist."

De Remonstranten stelden voorts, dat iemand uitverkoren kan zijn tot de genade, doch daarmee nog niet tot de heerlijkheid. Iemand kan genade hebben ontvangen. Doch de vraag was dan of hij deze genade zou behouden. Zo was het een warwinkel bij de Remonstranten van allerlei „verkiezingen". De Leerregels spreken zich hierover uit in de Verwerping der dwalingen, artikel II: De Synode verwerpt de dwalingen dergenen die leren: „Dat de verkiezing Gods ten eeuwigen leven velerlei is: de ene algemeen en onbepaald, de andere bijzonder en bepaald; en dat deze wederom óf onvolko-

men, herroepelijk, niet-beslissend en voorwaardelijk is, óf volkomen, onherroepelijk, beslissend en volstrekt. Insgelijks, dat er een andere verkiezing is tot het geloof, een andere tot de zaligheid, alzo, dat de verkiezing tot het rechtvaardigmakend geloof kan zijn zonder de beslissende verkiezing tot zaligheid. Want dit is een gedichtsel van 's mensen hersenen, buiten de Schrift uitgedacht, waardoor de leer van de verkiezing verdorven, en deze gulden keten van onze zaligheid verbroken wordt: ie Hij tevoren verordineerd heeft, deze heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, deze heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, deze heeft Hij ook verheerlijkt (Rom. 8 : 30)".

Tegenover deze veelheid van verkiezingen stelden de gereformeerden, dat de verkiezing niet geschiedde uit (voorgezien) geloof of heiligheid, maar tot geloof of tot heiligheid. Daar is een besluit van verkiezing, genomen vóór de grondlegging der wereld. Daarin zijn de namen vermeld, dergenen die tot de zaligheid zijn verkoren. Abraham en Petrus staan in hetzelfde besluit. Aan deze verkiezing ontbreekt niets. De Heere heeft deze met name genoemde zondaar tot de eeuwige zaligheid bestemd en .tevens tot in de kleinste kleinigheden toe weg en middelen tot de zaligheid van deze zondaar strekkende, vastgesteld. Daar ontbrak niets aan. De zaligheid lag hiermee vast. Dat eeuwig voornemen zou worden uitgevoerd, want God wordt niet veranderd.

Dit konden onze vaderen zo stellen, omdat de mens generlei invloed op dit besluit heeft gehad. Daar zijn geen redenen uit de mens genomen toen God hem verkoos en er zullen ook geen redenen kunnen ontstaan, waardoor God hem zou verwerpen. „De genadegiften en de roeping Gods (ook de genadegift der verkiezing) zijn onberouwelijk." Het gaat bij de gereformeerden slechts om één ding: de medewerking van de mens in het stuk der zaligheid uit te sluiten. Het ging de Remonstranten ook maar om één ding, nl. deze medewerking te handhaven.

Nu heb ik in het begin de naam van Karl Barth nog eens genoemd. Hoe staat hij in de praktijk tegenover deze medewerking? Wie beslist over het zalig worden van de mens. Ik meen te mogen zeggen, dat ook hier in laatste instantie de mens beslist. Dat volgt reeds uit het feit, dat bij hem de uitverkiezing niet betekent, dat de uitverkorenen zalig worden. De verkiezing Gods heeft deze zaak niet eens en voor altijd beslist. De apostel schreef als Gods eigen woord: „Die Hij te voren gekend heeft, deze heeft Hij ook geroepen."

Dit schijnt Barth te ontkennen. Immers, alle mensen zijn uitverkoren. Het verschil tussen gelovigen en ongelovigen is daarom in de grond weinig belangrijk. Het enige verschil is, dat de gelovigen weten, dat zij zalig zullen worden, maar dat de ongelovigen dit (nog) niet weten. Maar nu is het merkwaardig dat Barth toch niet durft zeggen, dat alle mensen zalig worden. Het is duidelijk, dat hier iets niet klopt. Dit wringt in buitengewone mate. Wanneer het voornemen Gods vaststaat, dat alle mensen zalig zullen worden, dan moet die zaligheid ook ieder ten deel vallen. Tenzij Barth nog iets van het geloven uit de mens wil doen opkomen, maar dan hangt de vervulling van Gods voornemen af van het doen des mensen. Daar lees ik echter niets van in Romeinen 8.

Daarom is het terecht gezegd, dat de spanning van de verkiezingsleer van Barth ligt in de problematiek tussen universele verkiezing en menselijke beslissing. Dat er een menselijke beslissing noodzakelijk is, kunnen we in de bijbel duidelijk lezen. De vraag is alleen hoe deze tot stand komt. De bijbel leert met grote nadruk de mogelijkheid van het ongeloof. Maar de Heilige Schrift leert niet de mogelijkheid van het blijvend ongeloof voor een uitverkorene. Dit is echter geen onmogelijkheid vanwege een eenmaal gevallen beslissing zonder meer. Het is een onmogelijkheid bij de uitverkorene vanwege de overmacht van Gods werk, die nooit laat varen wat zijn hand begon. En waar nu Barth spreekt over de uitverkiezing van alle mensen hoofd voor hoofd, is het wonderlijk, dat hij nochtans de mogelijkheid van het ongelovig blijven toestaat.

Deze zaak wringt. Het ligt in de lijn van de theologie van Barth, dat alle mensen zalig worden, Hoe dat te denken is, bij zo grote afval en ongeloof als we reeds eeuwen in de geschiedenis waarnemen, moeten wij maar ter verklaring aan onze Zwitser overlaten. De Heere Jezus heeft menigmaal verklaard, dat er weinigen zalig worden. Velen daarentegen zullen zoeken in te gaan, maar zullen niet kunnen. Het is een klein kuddeke, een overblijfsel, dat zalig wordt. Daarentegen is het bij Barth een onmogelijkheid om niet zalig te worden, doch een mogelijke onmogelijkheid. Men zegt dat dit allemaal heel knap geconstrueerd is. Daarom zouden er zoveel volgelingen zijn.

Ik meen dat het anders ligt. Dit is allemaal lang zo knap niet, als men wel zegt. De critiek van latere tijden zal m.i. niet zo mals zijn. Maar men wil dit in deze tijd. Men wil vastigheid buiten het waarachtig geloof in Christus om. Men wil dit oude probleem van de weinigen die zalig worden — naar Gods eigen Woord - — met een machtige armzwaai uit de wereld helpen. Doch nu komt alles voor Gods kinderen juist op losse schroeven te staan. Zij hangen niet meer alleen van God af. Dat éne besluit en die éne uitverkiezing houdt niet alles in. Daar moet minstens nog een eigen besluit van de mens bijkomen. Natuurlijk kan men op de meest uiteenlopende wijze over deze dingen denken. De kracht om de genade aan te nemen of te verwerpen schrijft de een aan

de mens toe als uit de schepping hem toebehorende. De ander ziet er een uitvloeisel in van de voorzienigheid Gods. Een derde zegt: neen, maar de mens krijgt deze kracht door de doop. Een vierde wijst op de prediking van wet en evangelie, waardoor de H. Geest in de mens zou inkomen. Maar altijd weer ligt de kracht om de genade aan te nemen of te verwerpen in een cjroep mensen of in alle mensen. Uit deze mensen komt tenslotte de beslissing. Zo is het bij de Remonstranten en zo is het bij Barth en bij zijn volgelingen. De uitverkorene kan verloren gaan, hij kan weigeren te geloven. Dat is immers een mogelijke onmogelijkheid. Natuurlijk is dit een verlegenheidsformuleririg, die geprezen wordt door de geest van de tijd. Maar in wezen is het een dood-doener. Het is niet mogelijk, dat de uitverkorene verloren gaat. Dan zou God ophouden God te zijn. Dan zou ten slotte God in het grote gericht een uitverkorene, die Hij van eeuwigheid heeft lief gehad, ter helle veroordelen. Dan zou er toch een mens uit de gegevenen des Vaders verloren gaan. Dat krijgt men als men de zaligheid in handen van de mens legt.

Daar verzetten onze vaderen zich tegen in artikel 8. God heeft de beslissing. Die beslissing is gevallen. Het hoeft niet meer beslist te worden. Het enige dat wel nodig is, is dit, dat de uitverkorenen door de Heilige Geest verbrijzeld en in Christus door een waar geloof ingelijfd worden. Maar dat is een werk, waarin de mens niets doet dan tegenwerken, tot het laatste toe. Als de theologen van onze dagen niet zulke brave gelovige mannen waren, zou er een andere theologie zijn. Ze moesten eerst eens aan hun eigen vijandschap tegen God ontdekt worden, dan zouden ze niet zo gemakkelijk meer praten over het zalig worden van allen en toch niet van allen. Dan zouden ze God op een andere wijze nodig hebben.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 juli 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Een gravamen tegen de Dordtse leerregels

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 juli 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's