Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een gravamen tegen de Dordtse leerregels

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een gravamen tegen de Dordtse leerregels

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoofdstuk I, art. 9

Deze zelfde verkiezing is geschied, niet uit het voorgezien geloof en de gehoorzaamheid des geloofs, heiligheid of enige andere goede hoedanigheid of geschiktheid, als een oorzaak of conditie te voren vereist in de mens, die verkoren zou worden, maar tot het geloof en de gehoorzaamheid des geloofs, tot heiligheid, enz.; en diensvolgens is de verkiezing de fontein van alle zaligmakend goed, waaruit het geloof, de heiligheid en andere zaligmakende gaven, en eindelijk het eeuwige Zeven zelf, als vruchten vloeien; naar het getuigenis des apostels: Hij heeft ons uitverkoren (niet, omdat wij waren, maar) opdat wij zouden zijn heilig en onberispelijk voor Hem in de liefde" (Efeze 1:4).

Met blijdschap constateerden wij de vorige keer, dat ook collega Duetz elke vorm van synergisme gaarne wil afwijzen. Met de tweede zin, die onze bezwaarde broeder schrijft, kunnen we het ook bijna geheel eens zijn:

„En hier nadert men met de formulering „maar tot het geloof en de gehoorzaam-

heid des geloofs, tot heiligheid enz." de juiste bedoeling van Gods verkiezing als daad in het leven van Israël en de gemeente."

Prachtig, zeg ik. Wat worden wij het nu samen eens. Gods verkiezing heeft als doel het geloof en de gehoorzaamheid des geloofs. Dat geloof werkt God. Hij werkt het niet in alle mensen. Dat weet collega Duetz even goed als ik, want , , het geloof is niet aller".

Maar Gods verkiezing heeft niet alleen het geloof in Christus ten doel, doch ook de gehoorzaamheid aan het Woord des Heeren. Nu begrijp ik echter niet hoe onze collega deze zin kan rijmen met die andere stelling, dat de uitverkiezing alleen ten doel heeft „dienstneming in het openbaringsleven ten bate van een groter geheel". In elk geval, het is aangenaam, dat de bezwaarde nu eens een keer niet bezwaard is. Ik weet wel, de D.L. naderen de juiste bedoeling nog maar. Doch onze collega geeft hier geen „juistere" omschrijving der bedoeling, dus zoveel zal er niet aan mankeren. Alleen heb ik er bezwaar tegen dat collega Duetz hier schijnbaar argeloos spreekt van de verkiezing als daad. De D.L. bedoelen de verkiezing als besluit van voor de grondlegging der wereld. Doch hier kan ik ook weer niet helemaal wijs worden uit onze collega, want op blz. 26 van zijn bezwaarschrift vat hij alles samen in deze woorden: „De verkiezing, zoals we deze van de behandelde bijbelgedeelten aflazen is dus: van voor de grondlegging der wereld..." Ik onderstreepte dit, omdat ik vragen wilde hoe dat klopt met blz. 19, waar hij stelt dat verkiezing en roeping twee zijden van één medaille zijn. De roeping is in de tijd, is dan de verkiezing ook in de tijd? Is de verkiezing als daad hetzelfde als de verkiezing van voor de grondlegging der wereld? Dit laten we nu verder rusten. Want onze collega heeft in art. 9 een veel belangrijker afwijking ontdekt. De vaderen van de D.L. maken van de uitverkiezing een Christus. Zij schrijven alles toe aan het besluit der verkiezing, maar de Heilige Schrift noemt Christus als Degene, die het heil voor ons verworven heeft. Als we collega Duetz mogen geloven, doen onze vaderen afstand van de verwerving des heils op Golgotha. Zo'n opmerking vind ik verbijsterend. Hoe kan iemand dit schrijven, terwijl Artikel II juist aan dit werk van Christus is gewijd? Maar laten wij het hele bezwaar eens voor ogen nemen:

„Wanneer er dan verder volgt: en diensvolgens is de Verkiezing de fontein van alle zaligmakend goed, waaruit het geloof, de heiligheid en andere zaligmakende gaven en eindelijk het eeuwige leven zelf als vruchten vloeien", dan wordt daarbij verwezen naar Efeze 1 : 4 met deze woorden: ij heeft ons verkoren (niet, omdat wij waren, maar) opdat wij zouden zijn heilig en onberispelijk voor Hem in de liefde. Zo is het niet toevallig, dat hier is komen weg te vallen bij de letterlijk bedoelde aanhaling het „in Hem". Want door dit te laten wegvallen wordt alles toegeschreven aan het besluit der verkiezing, terwijl in de Schrift Christus genoemd wordt als Degene, die dit heil voor ons heeft verworven."

Het komt mij voor dat bovenstaande regelen intellectueel en ethisch fout zijn. Hier wordt een tegenstelling geconstrueerd tussen de verkiezing als enige bron der zaligheid en Christus. Die tegenstelling heeft voor de D.L. nooit bestaan. Het is de leden der synode van Dordrecht in de jaren 1618—'19 ten volle bekend geweest, dat de uitverkiezing op zichzelf niet het minste heil kan aanbrengen, wanneer de Zoon Gods niet in het vlees zou verschijnen en aan de gerechtigheid Gods voldoen door zijn leven, lijden en sterven. In hoofdstuk II artikel 1 wordt gesproken over de tijdelijke en eeuwige straffen. De laatste zin luidt: „welke straffen wij niet kunnen ontgaan, tenzij aan de gerechtigheid Gods genoeg geschiede". Er staat niet: „tenzij wij uitverkoren zijn". Er staat wel in artikel 2, dat Christus voor ons tot een vervloeking aan het kruis geworden is.

Dit kan collega Duetz weten, dat de D.L. zowel de verkiezing als de noodzakelijkheid van de Borg en Zaligmaker Jezus Christus leren. Dit is geen tegenstelling. Het besluit der verkiezing gaat dan ook niet buiten Christus om. Dat hebben de Leerregels in artikel 7 op vele wijzen doen uitkomen. Twee keer staat daar dat God ons heeft uitverkoren in Christus. Dan ook dat Christus van eeuwigheid tot een Middelaar en Hoofd van alle uitverkorenen gesteld is. Er staat ook dat Christus zalig maakt. De aanneming tot kinderen is door Jezus Christus. Het is voor de Leerregels zo, dat de Persoon en het werk van de Zoon Gods van beslissende betekenis is voor het heil der uitverkorenen. En daarom vraag ik mij af hoe het toch mogelijk is, dat collega Duetz hier een tegenstelling tracht te suggereren en ons daaraan wil doen geloven? Waarom heeft men dan in de weergave van Efeze 1:14 weggelaten „in Hem"? Zeker niet om de

reden, die de bezwaarde broeder noemt. Wel om de volle aandacht te laten vallen op het feit, dat de zaligheid niet uit onze werken is, doch alleen uit God. De vaderen laten trouwens meer weg. Zij willen blijkbaar geen "volledige letterlijke aanhaling geven van de gehele tekst, want zij lieten ook weg: „vóór de grondlegging der wereld". Maar zo komt des te klaarder uit, wat zij wilden zeggen, niet wetende, dat eeuwen later collega Duetz uit Zeist daar zo over vallen zou. Als zij dit geweten hadden, hadden zij het nog wel eens willen uitspreken, dat voor hen Christus Jezus van beslissende betekenis is.

Het is overigens een oud verwijt. Men krijgt de indruk dat de bestrijders van de klare Schriftuurlijke leer der verkiezing gaarne links en rechts alles aangrijpen wat hen maar enigszins schijnt te steunen. Men wil op dit punt de gedachte ingang doen vinden, dat volgens de gereformeerde leer der uitverkiezing de beslissing over de zaligheid reeds in de eeuwigheid gevallen is en dat er nu niets beslissends meer behoeft te gebeuren. Prof. A. H. Haantjes < — men kan dit punt bij Prof. Berkouwer besproken vinden — heeft dit grote misverstand zo geformuleerd, dat in de Calvinistische dogmatiek alle nadruk valt „op het eeuwig raadsbesluit, waardoor feitelijk dan ook de werking van Christus overbodig wordt gemaakt, slechts als een spiegeling wordt gesteld, terwijl zijn middelaarschap, zijn bemiddelingswerk geheel wegvalt ".

Dit is voor Calvijn geheel onjuist. De eeuwige verkiezing nam de noodzakelijkheid van de verzoening door Christus niet weg. Als de Zoon Gods niet was gekomen en niet voor de zonde was gestorven, zou geen uitverkorene zalig hebben kunnen worden. De gerechtigheid, waardoor wij voor God bestaan kunnen krijgen wij niet door de verkiezing alleen, maar door de genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus, en Die door het geloof omhelsd. Calvijn schreef: „Een groot gewicht heeft het woord verzoening; want God was op onuitsprekelijke wijze in de tijd, dat Hij ons beminde, tevens vertoornd op ons, totdat Hij verzoend is in Christus."

Wat voor Calvijn afgewezen moet worden kunnen we ook met het volste recht voor de D.L. afwijzen. Deze doen niets tekort aan de noodzakelijkheid van het werk van Christus. Daar is eerst de verkiezing Gods in Christus. Dan is er nog niemand gered van het eeuwig verderf. Daarna volgt het verzoenend lijden en sterven van de Borg en Middelaar. Zonder meer is er ook nu nog niemand gered. Doch dan volgt het toepassend werk van de H. Geest, Die de zondaar verbrijzelt en zijn verstand verlicht en zijn hart overbuigt en hem begiftigt met het geloof. Deze drie beslissende zaken zijn één. Geen heel of half stuk kan er van gemist worden. Maar van de mens is er niets beslissends bij. En ik ben altijd nog nieuwsgierig naar een zeker antwoord op een vraag van mij door collega Duetz te beantwoorden. hoe een zondaar tot genade komt en wat daarin het beslissende is en of de mens die verloren gaat dezelfde werkingen Gods ontvangt als die behouden wordt? Worden zij beide in dezelfde mate met het geloof begiftigd?

Wij vervolgen nu het gravamen. Het mag overbodig heten te bewijzen dat de D.L. de Schrift volgen. Collega Duetz schijnt echter te menen, dat de H. Schrift altijd spreekt van uitverkiezing in Christus. Maar als hij nu eens even Hand. 13 : 48 laat zeggen, wat er staat: aar geloofden er zovelen als er verordineerd waren tot het eeuwige leven, dan hebben we al een voorbeeld, want hier staat niet: erordineerd in Christus. Ieder kan gemakkelijk hier meer voorbeelden van vinden.

Welk groot bezwaar vermeldt onze collega nu? Dat de D.L. verkiezing met een hoofdletter schrijven. „Het besluit der verkiezing is zulk een zelfstandige grootheid geworden, dat men Verkiezing altijd met een hoofdletter schrijft. Ook de Verwerping valt deze eer ten deel, " Ik neem aan, dat onze eerwaarde collega de oorspronkelijke tekst van de Leerregels geraadpleegd heeft. Ik neem niet aan, dat hieruit iets meer is af te leiden dan dat het in de Leerregels om deze belangrijke stukken gaat. De hoofdonderwerpen hebben zij met een hoofdletter aangegeven. Maar het is in strijd met de Leerregels zelf om daaruit af te leiden, dat de verkiezing zulk een zelfstandige grootheid is geworden. Dit toonden wij reeds aan. Dan heb ik echter nog wat. Ik heb voor mij liggen de uitgave Donner van de Acta der Synode. In dat boek staan verkiezing en verwerping met een kleine letter en Evangelie met een hoofdletter. Het. laatste is dan blijkbaar ook een zelfstandige grootheid.

Doch nu volgt er een sterker verwijt: „In artikel 10 is er sprake van „genadige Verkiezing", bij welke woordkeuze wel heel sterk tot uitdrukking komt dat de Verkiezing nummer één is en de genade er als een bijvoeglijk naamwoord bijkomt. Zodoende is deze genade met de grond der verkiezing zich baanbrekend in het verkiezend handelen van God. De oorzaak van deze spreekwijze moet men wijten aan het feit, dat achter de verkiezing gesteld wordt een vrijmachtig eeuwig besluit, waaruit Verkiezing en Verwerping voortvloeien. En daarom weet men met God, die Liefde is, als bron van verkiezing en verwerping tegelijk niets te beginnen."

Heel erg duidelijk is onze collega m.i. hier niet. Waarschijnlijk echter bedoelt hij verkiezing als daad en daarachter zou dan een besluit der verkiezing liggen en dit besluit zou buiten de liefde en de genade Gods omgaan. Nu behoeft het geen betoog, dat achter de verkiezing als daad een besluit der verkiezing ligt. Romeinen 8 geeft hier alle mogelijke klaarheid over. Met verkiezing als daad bedoelt collega Duetz, als ik hem goed versta, de krachtdadige roeping. Deze roeping kent Rom. 8 ook. Doch dan gaat daar een voorverordinering aan vooraf. Daar is eerst verkiezing als besluit en dan verkiezing als daad. Maar is nu de eerste zonder liefde of genade? Hoe kan onze collega het zeggen? In artikel 7 is immers beleden, dat de verkiezing louter uit genade is. Dat is de verkiezing als besluit. Waar haalt collega Duetz de moed en het recht vandaan om de opstellers der Leerregels en de hele synode te beschuldigen dat zij een verkiezing leren, die niet uit genade is? Terwijl de Leerregels spreken van louter uit genade en van genadige verkiezing. Het woord genade wijst kennelijk ook hier de bron aan, waaruit de verkiezing opwelt. In artikel 10 wordt trouwens ook de tekst aangehaald: Jacob heb Ik liefgehad. Voorts lezen we in artikel 15: „de eeuwige en onverdiende genade van onze Verkiezing". In hoofdstuk II, 9, lezen we iets over dat vrijmachtig, eeuwig besluit oftewel de raad Gods, nl. dat dit besluit is „voortkomende uit de eeuwige liefde Gods". Berkouwer bespreekt dit ook en voegt er aan toe: „Uit dit alles blijkt genoegzaam hoe voorzichtig men moet zijn in de aanwijzing van een abstracte souvereine vrijmacht als achtergrond van de orthodoxe verkiezingsleer." Het bezwaar van Duetz moet ook hier worden afgewezen. Het is in strijd met de waarheid en met de woorden der Leerregels zelve.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 oktober 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Een gravamen tegen de Dordtse leerregels

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 oktober 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's