Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een gravamen tegen de Dordtse leerregels

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een gravamen tegen de Dordtse leerregels

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoofdstuk I, Artikel 10

De oorzaak van deze genadige Verkiezing is het enige welbehagen Gods, niet daarin bestaande, dat Hij enige hoedanigheden of werken 'der mensen, uit alle mogelijke conditiën tot een conditie der zaligheid heeft uitgekozen; maar hierin dat Hij enige zekere personen, uit de gemene menigte der zondaren Zich tot een eigendom heeft aangenomen. Gelijk geschreven is: ls de kinderen nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden enz. werd tot haar (nl. Rebekka) gezegd: e meerdere zal de mindere dienen gelijk geschreven is: acob heb lk lief gehad en Ezau heb Ik gehaat. Rom. 9 : 11, 12, 13. En: Er geloofden zovelen als er geordineerd waren tot het eeuwige leven". Hand. 13 : 48.

Dit artikel lijkt weinig gelegenheid tot tegenspraak te bieden, tenzij men naar het remonstrantse gevoelen overhelt. En dit werpt collega Duetz gelukkig verre van zich. Maar toch kan hij niet nalaten ook aan dit artikel te knabbelen. En als wij dan een ogenblik bij zijn bezwaren stilstaan, helpt hij ons de vraagstukken, die hier liggen, beter te begrijpen. Dit artikel vraagt naar de diepste grond van de verkiezing. Voorondersteld is dat er mensen zijn uitverkoren tot het eeuwige leven en tot de zaligheid. Sommige zijn daartoe verkoren, andere niet. Waarom zijn de uitverkorenen uitverkoren? Ligt de diepste grond in de mens of in God? Dit is een geweldige vraag. Toen Luther geloofde dat hij niet uitverkoren was, sprong de haat tegen God in hem op. In zijn •, , Geschiedenis der Kerk" schrijft Dr. H. Berkhof daarvan: „Hij kon de schrikkelijke gedachte niet wegdringen, dat God hem blijkbaar voor eeuwig had verworpen. Zo begon hij God te haten. Hij wenste wel dood te zijn." Hier komt het er op aan God God te laten zijn. Dat kan de mens van nature niet. Hij kan de gedachte niet verdragen, dat God God is en met het Zijne doet, wat Hem behaagt. Veel verzet tegen de leer der Uitverkiezing is daaruit te verklaren. En aangezien men de Uitverkiezing zelf niet ontkennen kan, zoekt men de gronden daarvoor in de mens. De Remonstranten leerden, dat God voorwaarden had uitverkoren. Als de Heere dan een mens zag, die aan deze voorwaarden zou voldoen, verklaarde Hij deze mens uitverkoren. Welke was die voorwaarde? De onverdienstelijke daad des geloofs en zijn onvolmaakte gehoorzaamheid. Nu ligt de beslissing bij de mens. De diepste oorzaak der uitverkiezing ligt hier in de mens. Hiertegen zegt artikel 10: De oorzaak van deze genadige verkiezing is eniglijk het welbehagen Gods, niet daarin bestaande dat Hij enige goede hoedanigheden of werken der mensen uit alle mogelijke voorwaarden, tot een voorwaarde der zaligheid heeft uitgekozen.

Hier nu zet collega Duetz in met zijn kritiek. Hij heeft twee bezwaren. Ten eerste, dat hier niet gesproken wordt van een welbehagen in Christus, en ten tweede, dat dit woord welbehagen in de D.L. niet eens een schriftuurlijke inhoud behoeft te hebben. Het moge leerzaam zijn ons in deze bezwaren te verdiepen. Het tweede hoort hier eigenlijk niet thuis. Onze bezwaarde broeder zegt dan ook niet, dat het woord welbehagen hier geen schriftuurlijke inhoud heeft. Hij gebruikt de volgende omschrijving van zijn twee bezwaren:

„Ook mist men hier weer alk directe verband met Christus wanneer als oorzaak van „deze

genadige verkiezing" genoemd wordt „het enige welbehagen Gods" zonder meer, waarbij het woord welbehagen, zoals de DJL. het gebruiken, niet eens een schriftuurlijke inhoud behoeft te hebben. Zie de opmerking dienaangaande bij de behandeling van art. 15."

Wat is zijn bezwaar tegen het gebruik van het woord welbehagen in artikel 15? Daar wordt dit beleden: „Deze eeuwige en onverdiende genade wijst en prijst ons de H. Schrift daarmede allermeest aan, wanneer zij wijders getuigt, dat niet alle mensen zijn verkoren, maar sommigen niet verkoren of in Gods eeuwige Verkiezing voorbijgegaan, namelijk die welke God naar Zijn gans vrij, rechtvaardig, onberispelijk en onveranderlijk welbehagen besloten heeft in de gemene ellende te

laten." Hier wordt dus de schriftuurlijke verwerping uit Gods welbehagen afgeleid en niet uit iets in de mens, waardoor hij strafwaardiger of verwerpelijker zou zijn dan anderen, die zijn uitverkoren» Doch nu heeft onze collega bezwaar tegen deze afleiding. Hij zegt: „Overal waar de Schrift het woord welbehagen gebruikt in verband met God, wordt het gebezigd in gunstige zin." Dit gaan wij nu onderzoeken.

Ik denk eerst aan Matth. 11 : 25, 26: In diezelfde tijd antwoordde Jezus en zeide: k dank U, Vader! Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard. Ja Vader! want alzo is geweest het welbehagen voor U."

Dr. Herman Ridderbos tekent hierbij aan: „Ook hier wordt de scheiding, die zich met Jezus' komst onder Israël voltrekt, op het vrijmachtig welbehagen Gods teruggebracht." Als deze zin de inhoud van de aangehaalde verzen goed weergeeft, en m.i. doen zij dat, ligt al in eens het bezwaar van collega Duetz op z'n rug. God ging de wijzen en verstandigen voorbij en openbaarde zich de kinderen. Zowel het voorbijgaan van de eersten als het aannemen van de laatsten volgde uit het raadsbesluit Gods, uit Zijn welbehagen. Men kan toch moeilijk willen volhouden, dat alleen de openbaring aan de kinderen uit het welbehagen voortkwam? Waar komt dan het voorbijgaan van de verstandigen uit voort? Neen, het is 't ene welbehagen Gods, dat de een voorbijgaat en de ander redt.

Wij luisteren nog even verder naar Ridderbos: De woorden (voor u) empros then sou, in onze taal moeilijk over te brengen, geven van deze raadsbeslissing Gods een bijzonder tekenende voorstelling. Zij is a.h.w. iets, dat God in een bepaalde gestalte voor Zich gesteld en als doel heeft nagejaagd. Het heilrijke van dit welbehagen Gods bestaat in de openbaring van het Koninkrijk (deze dingen) aan „de kinderen" (nèpioi). Daarmee is weer niet alleen een bepaalde geestesgesteldheid aangeduid, maar wordt gereflecteerd op het arme en behoeftige volk des Heeren, dat niet geacht is bij de „wijzen en verstandigen", doch zijn hoop op Gods verlossend ingrijpen heeft gesteld. Het begrip „kinderen" ligt zeer dicht bij „zachtmoedigen" en „armen", vgl. ook Matth. 11 : 28 e.v. en de spraak dat dezen het voorwerp van Gods welbehagen zijn, doet ons opnieuw zien hoe diep het evangelie van het koninkrijk in de bizondere openbaring Gods aan Israël geworteld is en vóór alles als de heilsproclamatie tot het ware volk des Heeren moet worden opgevat." Men zie van de genoemde auteur „De komst van het Koninkrijk", blz. 183 e.v. -

Julius Schniewind tekent bij Matth. 11 vs. 26 aan: „Het is*voor Hem Zijn welbehagen geweest, ' betekent alzo: het is Gods wil geweest, die als Zijn plan en als reeds gebeurd „voor Hem" aanwezig is. En Gods plan is dit. dat Jezus' werk, waarin God zich openbaart, tegelijk zo gevormd is, dat wijzen, de theologen, de vromen het niet verstaan."

Hier heeft dus Gods welbehagen ook te maken met de verwerping van de wijzen en verstandigen. Het hoeft ook verder geen betoog, dat God niet vooruit heeft gezien, dat sommige van die „kinderen" zouden zijn. Hij zelf maakt Zijn uitverkorenen tot kinderen. Anders zou men moeten spreken van een vooruitgeziene voorwaarde, waaraan deze mensen voldoen. Die God heeft uitverkoren komen in hun leven openbaar als zachtmoedigen, armen, verachten, ellendigen. In de grond zijn alle mensen dit (Openb. 3:17), maar zij weten het niet. Wat nu de mens van nature niet weet, dat wordt de uitverkorene geopenbaard en deze openbaring geschiedt ook naar Gods welbehagen. Al wat Gods uitverkorenen bezitten of zijn boven anderen, hebben zij uit het welbehagen. Daarom heten zij in Lucas 2 : 14: ensen des welbehagens. Misschien moet ik dit laatste voor de gewone lezer iets toelichten. Wij zijn gewoon, naar de Statenvertaling in Lucas 2:14 te lezen: in de mensen een welbehagen". Het schijnt nu echter tamelijk vast te staan, dat in de oorspronkelijke Griekse bijbel staat „in mensen des welbehagens", d.i. dat er vrede op aarde zal zijn onder de mensen van Gods verkiezend welbehagen, de mensen die God in Zijn vrijmachtig welbehagen daartoe heeft willen uitverkiezen.

In Lucas 10 : 21 komen de woorden uit Matth. 11 : 26 terug. Greydanus geeft er deze aantekeningen bij. Het woord voor kinderen betekent in het oorspronkelijke: kleine kinderen die nog niet of nauwelijks spreken kunnen". De wijzen en verstandigen zijn dan volwassenen. Het zijn niet bepaald geleerden en gestudeerden tegen-

over onontwikkelden. Het geldt hier de tegenstelling: zichzelf kunnen helpen of redden, èn bediend moeten worden. Kleine kinderen moeten in alles geholpen worden met eten en alles, anders komen ze om. Volwassenen kunnen zichzelf verzorgen, helpen en bedienen: daar zijn zij wijs en verstandig voor. Daarom moeten wij hier niet denken aan een onderscheiding door wetenschap of studie, maar aan de onderscheiding van zelf-hulp en zich laten helpen. Op geestelijk gebied betekent het, dat aan de ene kant de mensen zijn die door eigen kennis, waardigheid, werkzaamheid of verdienste het heil verwerven en aan de andere kant de mensen die enkel door Gods genade in Christus behouden willen worden, omdat zij erkennen dat alle geschiktheid en waardigheid ontbreekt.

In deze zin kan een gestudeerde en zeer wetenschappelijke een kind zijn en een ongestudeerde en onontwikkelde zich als een wijze en verstandige beschouwen. Wat heeft God nu gedaan? Hij heeft het Koninkrijk Gods verborgen voor hen, die zo wijs waren, dat ze het zelf wel meenden te kunnen. Hij heeft het in Christus geopenbaard aan hen, die al hun eigen gerechtigheid, wijsheid en kunnen verloren waren. Zo was zijn eeuwig besluit en dat is uitgevoerd.

Het lijdt voor mij geen tegenspraak, dat het welbehagen Gods scheiding maakt. Daar vloeit enerzijds uit voort, dat de aangeboden genade van de wijzen en verstandigen wordt weggenomen. Zij worden voorbijgegaan. Het is Gods raadsbesluit, Gods welbehagen hen voorbij te gaan. Het is Gods raadsbesluit ook om de machtelozen en allen die niets weten en niets hebben en niets kunnen de genade toe te passen. Tot dat niets kunnen zijn ze gebracht door de H. Geest.

Als we nu bedenken dat Gods welbehagen een naam is voor Gods Raadsbesluit en als collega Duetz dat ook bedenkt, heb ik een goed vertrouwen, dat hij zijn bittere woorden terugneemt. Welke bittere woorden? Die staan in zijn bezwaar tegen art. 15: „Mensen in de gemene ellende laten, in welke zij zichzelf door hun eigen schuld hebben gestort en dit terugvoeren op Gods vrij, rechtvaardig, onberispelijk en onveranderlijk welbehagen, is een verschrikkelijk gebruik maken van een begrip, dat in de H. Schrift altijd vol van genade en waarheid is."

Ik meen in het bovenstaande genoegzaam aangetoond te hebben, dat in Gods welbehagen ook het voorbijgaan is opgenomen van de mensen der zelfhulp, de wijzen en verstandigen.

Maar nu lees ik bij collega Duetz nog een merkwaardige uitdrukking, die kant noch wal raakt. Hij schrijft: „Men suggereert dan dat God sommige mensen wijs en verstandig heeft gemaakt op grond van een eeuwig besluit om ze de dingen van het Koninkrijk der hemelen te verbergen." Ik vind zo'n regel niet rechtvaardig in een beschouwing van de Dordtse Leerregels. Als er ergens mannen zijn geweest, die de schuld voor de ongerechtigheid op de mens hebben gelegd, dan zij. Wie leert dat, zou ik collega Duetz willen vragen, dat God sommige mensen wijs en verstandig heeft gemaakt om het Koninkrijk Gods voor hen te verbergen? Leren de mannen der Leerregels dat? Maar het omgekeerde wil ik wel voor mijn rekening nemen en dat mag onze felle bestrijder dan er nog bij bestrijden, dat nooit een mens van zijn wijsheid en verstandigheid wordt ontledigd dan door de genade en kracht Gods. De mens zoekt zichzelf altijd groot te maken, dat hoeft God niet te doen. Doch God maakt de uitverkorenen klein en de anderen blijven in hun zonde, nl. in hun gewaande wijsheid.

Hiermee hoop ik duidelijk gemaakt te hebben — en daarmee komen we bij artikel 10 terug — dat er geen bewijs voor is, dat de D.L. het woord welbehagen in een onschriftuurlijke zin gebruiken. Trouwens als God in zijn welbehagen onderscheid maakt, brengt dit altijd mee, dat sommigen blijven die ze zijn. Als God Jacob verkiest, blijft Ezau wie hij is. Het Goddelijk raadsbesluit of welbehagen, dat Israël uitverkoor, ging de heidenen voorbij. Aan hen vertrouwde Hij zijn woorden niet toe. We besluiten met een aanhaling uit het Theol. Woordenboek: De uitspraak in het gebed van Jezus in Matth. 11 : 26 en Lucas 10 : 21 wijst aan als souverein Goddelijk raadsbesluit het feit, dat God de kennis van de Zoon voor de wijzen verborgen en aan de onmondigen heeft geopenbaard." Ook voor deze geleerde vloeien dus beide uit het welbehagen: et verbergen en het openbaren. Collega Duetz zal het nu wel met mij eens zijn. Anders wil ik nog wel dieper hierop ingaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 november 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Een gravamen tegen de Dordtse leerregels

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 november 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's