Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De gehele Schrift spreekt van verkiezing

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De gehele Schrift spreekt van verkiezing

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

komt, hij heeft de ongerechtigheid liever gehad dan de gehoorzaamheid aan Gods geboden en de duisternis liever gehad dan het licht. Men kan niet te veel de nadruk leggen op de oprechtheid van Gods aanbieding en nodiging. De Heere Jezus zegt: „Hoe dikwijls heb Ik u willen bijeenvergaderen, maar gij hebt niet gewild." De natuurlijke mens verstaat dit niet. Vaak hoort men de opmerking maken, dat het wel buitengewoon mooi is om deel te hebben aan de erve der heiligen in het licht, doch dat er zo weinig zijn, die dit treft. Voor hen is alles duidelijk. Zij worden wel uitgenodigd, maar dit beschouwen ze als van weinig waarde. In hun hart geloven zij niet, dat zij uitgenodigd worden. Die uitnodiging is toch eigenlijk alleen aan de uitverkorenen gericht. En als het voor hen bestemd was zouden ze er wel meer door bewogen worden. Maar dat de Heere Jezus het zo hartelijk meent als Hij hen laat roepen tot de zaligheid geloven zij niet. Zij horen dat niet eens graag preken. Zij zijn in de grond van hun hart bang, dat zij dan verantwoordelijk gesteld zullen worden. Andere natuurlijke mensen reageren weer anders. Zij geloven niet, dat een mens zo onwillig is. Zij denken in gemoede, dat de mens best in staat is om zelf te beslissen en zelf voor God te kiezen. Ook zij verstaan niet de dingen die des Geestes Gods zijn. Het is alleen de H. Geest, die kan overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel. Daarom is het ook alleen de uitverkorene, die de H. Geest ontvangt, die leert verstaan, dat hij een vijand van God is van nature en niet wil, dat God Koning over hem is. Die leert het verstaan, dat God de Heere hem welgemeend uitnodigt, doch dat hij zeer beslist niet wil. Hij blijft een vijand tot het laatste toe. Zijn vijandschap tegen Gods wet en tegen de weg. die God met zijn volk gaat, komt duidelijker voor hem te staan. Deze.klaagt niet, dat er zo weinige zijn, die het treffen, dat ze tot het geloof worden gebracht. Hij verwondert zich, dat er nog één is. Hij ziet de hartelijke nodiging Gods, doch dat nu het bedenken des vleses vijandschap is tegen God.

Hoe zal hij ooit tot God bekeerd worden? Daarvan nu zegt Efeze 2:8, en dat halen de Leerregels aan: it genade zijt gij zalig geworden door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave. En eveneens Phil. 1 : 29: Het is u gegeven, in Christus te geloven." Hier wordt een duidelijk onderscheid gemaakt. Het is niet alle mensen gegeven in Filippi, maar de heiligen, die daar zijn. in onderscheiding van de anderen.

Dat nu sommigen met het geloof worden begiftigd en anderen niet, naar welke maatstaf geschiedt dat? Naar hun werken? Die zijn alle vol ongerechtigheid. Naar hun godsdienst? Daar deugt niets van, want het is alles uit de zelfzucht en de eigenbedoeling en de eigen smaak, doch niet uit liefde tot God. Naar welke maatstaf dan? Naar de m& atstaf van de vrije keuze Gods. Hij kiest naar Zijn welbehagen. Hij heeft een eeuwig voornemen om deze en die, al willen zij van nature niets van God weten, toch zalig te maken. Schriftbewijs: want alle Zijn werken zijn Hem van eeuwigheid bekend" (Hand. 15:18) en „Hij werkt alle dingen naar de raad Zijns willens" (Efeze 1:11). Maar zijn het dan toch niet alle mensen, die uitverkoren zijn om met het geloof begiftigd te worden? Neen, het zijn niet alle mensen. Het zijn een zekere menigte van mensen, een menigte, die van te voren niet nader aangeduid kan worden. Het zijn niet de gedoopten of de kerkgangers of wat men maar zou willen noemen. Schriftbewijs: Die Hij te voren verordineerd heeft, deze heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, deze heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, deze heeft Hij ook verheerlijkt" "(Rom. 8:30).

Het is in de Schrift zo duidelijk, dat God onderscheid maakt, waar geen onderscheid is. „God heeft ons (niet alle mensen) uitverkoren in Christus, vóór de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde. Die ons tevoren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen, door Jezus Christus, in zichzelf, naar het welbehagen zijns willens; tot prijs der heerlijkheid zijner genade, door welke Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde" (Efeze 1 : 4, 5, 6).

Maar als iemand nu uitverkoren is tot zaligheid, maakt het dan nog verschil hoe hij leeft en is? Het wordt wel eens zo voorgesteld, dat het voor een niet-uitverkorene niet helpt al bidt hij nog zo en al zoekt hij en al is heel z'n leven vol arbeid en strijd om in te gaan door de enge poort. Dit is echter in strijd met de bijbel. „Wie bidt ontvangt." Aan deze duidelijke belofte hebben wij ons te houden. Men kan echter wel dit zeggen: Wie niet door God begiftigd wordt met de Geest der gebeden, wil niet bidden. Hij doet eens een sleurgebed, doch hij heeft de Heere niet nodig. Hij wil God niet. Maar wie bidt, ontvangt.

Ook wordt er wel eens gezegd, dat het voor een uitverkorene niet geeft, wat hij doet. Dat getuigt van een verkeerd in-

zicht. De uitverkorene is niet alleen uitverkoren tot de zaligheid. God heeft hem van eeuwigheid in Zijn hart gesloten. Hij heeft ook voor hem alles in Zijn boek geschreven. En nu wordt dit leven zo geleid, dat hij heilig en onberispelijk wordt voor God. Dat is wat anders dan dat het niet geeft, hoe de uitverkorene leeft. Die uitverkorene wordt met zijn diepe val bekend gemaakt, hij wordt ontmaskerd, hij wordt vernederd, hij krijgt een mishagen aan zichzelf. Ook wordt hem Christus geopenbaard, hij wordt wedergeboren, hij wordt in Christus ingeplant. De Leerregels zeggen: ij is uitverkoren tot de zaligheid en tot de weg der zaligheid. Schriftbewijs: Want wij (niet alle mensen, maar de heiligen en gelovigen) zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen" (Efeze 2 : 10).

Dit is alles uit de verkiezende genade Gods. Het is echter niet het deel van alle mensen, hoewel de uitverkorenen niets beter zijn. Daarvan zegt Efeze 2 : 3 e.v.: en wij waren van nature kinderen des toorns, gelijk ook de anderen. Maar God, die rijk is aan barmhartigheid door zijn grote liefde, waarmede Hij ons liefgehad heeft, ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt." Maar de anderen is God voorbijgegaan.

Van deze uitverkiezing is de genade Gods, het welbehagen, de enige oorzaak. Schriftbewijs: Als de kinderen nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, enz., werd tot haar (nl. Rebekka) gezegd: e meerdere zal de mindere dienen; gelijk geschreven is: acob heb Ik liefgehad, en Ezau heb Ik gehaat" (Rom. 9:11, 12, 13). God maakt onderscheid. Hij begiftigt met het geloof naar Zijn voornemen. Schriftbewijs: Er geloofden zovelen als er geordineerd waren tot het eeuwige leven" (Hand. 13:48).

Wie worden er zalig door Christus? De uitverkorenen, zeggen de Leerregels, en zij wijzen op Johannes 17:6: Ik heb Uw naam geopenbaard den mensen, die Gij mij uit de wereld gegeven hebt." Daar staat niet: ie'uit de wereld tot Mij gekomen zijn. De remonstranten mochten graag van een uitverkiezing uit voorgezien geloof of uit voorgeziene werken spreken. De Leerregels wijzen dat af met de woorden uit 2 Tim. 1 : 9: God heeft ons geroepen met een heilige roeping; niet naar onze werken, maar naar zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus vóór de tijden der eeuwen."

Met grote nadruk wordt het afgewezen, dat de uitverkiezing en de zaligheid enige grond zou hebben in de mens. Daar is niets van ons bij. De weg der zaligheid is van God gegeven. Buiten Christus zou er nooit enige mogelijkheid zijn geweest. De evangelieprediking is van God geboden en Hij beweegt de predikers. De eerste beginselen der genade zijn van God. Nooit zou er iemand naar God vragen, als de Heere niet in de ziel werkte. Het geloof is een gave Gods.

Wat is er nu van de mens bij? Alleen als de mens bewogen wordt, beweegt hij ook zelf. Daar is in de verkorene niets geen waardigheid geweest en er zal ook uit en van hem zelf nooit enige waardigheid zijn. De Leerregels voeren hier ook nog voor aan Rom. 9:11: De verkiezing is niet uit de werken, maar uit de roepende." En voorts: Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren." Dat is in Johannes 15 : 16 wel van de apostelen gezegd, doch geldt toch niet alleen hun ambt en is in ieder geval kenmerkend voor de structuur der verkiezing. Zie ook Rom. 11 : 6 en 1 Joh. 4 : 10. Dat de uitverkiezing vast ligt in God betekent ook, dat de uitverkorenen nooit verloren kunnen gaan. Schriftbewijs: at de uitverkorenen niet kunnen verleid worden (Matth. 24 : 24); dat Christus degenen die Hem van de Vader gegeven zijn niet verliest (Joh. 6:39).

Vaak rijst er nog al verzet tegen de gedachte, dat God onderscheid zou maken onder de mensen. Men acht het strijdig met de gedachte, die men zelf over het hoogste Wezen heeft gevormd. Maar de Heere maakt in de Schrift nu eenmaal onderscheid. De Leerregels beroepen zich op Rom. 9:18: Hij ontfermt zich, wiens Hij wil, en verhardt wien Hij wil". Ook op Matth. 13 : 11: Het is u gegeven de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen te weten, maar dien is het niet gegeven." En dan ook nog op Matth. 11 : 25, 26: Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt en hebt ze den kinderkens geopenbaard, ja, Vader, want alzo is geweest het welbehagen voor U." De wijzen, dat zijn zij die menen uitstekend te weten, hoe zij zalig moeten worden. God verbergt het nochtans voor hen.

Het is een verwijt, dat meer dan een man naar voren brengt, dat in de Leerregels het O.T. niet wordt aangehaald. Nu moet men niet vergeten ook kennis te nemen van de Verwerping der dwalingen. Daarin wordt in het laatste artikel de mening besproken van hen die oordelen dat God bepaalde volken met het evangelie begiftigt, omdat zij beter en waardiger zijn. De Leerregels voeren daar Deut. 10:14, 15 tegen aan: Zie, des Heeren uw Gods is de hemel, en de hemel der hemelen, de aarde en al wat daarin is. Alleenlijk heeft de Heere lust gehad aan uw vaderen, om die lief te hebben; en heeft hun zaad na hen, ulieden, uit alle volken verkoren, gelijk het te dezer dage is." Zelfs voeren de Leerregels een bewijs aan voor het tegendeel. Andere volkeren waren beter dan Israël. Dat volgt uit Matth. 11:21: Wee u, Chorazin, wee u, Bethsaida; want zo in Tyrus en Sidon de krachten geschied waren, die in u geschied zijn, zij zouden zich in zak en as bekeerd hebben."

Dat zijn zo ongeveer de teksten, die de Leerregels aanvoeren tot bewijs van de schriftuurlijkheid van hun leer. Het komt mij voor. dat het niet gemakkelijk zal zijn dit Schriftbewijs te ontzenuwen. En daar komt nog bij, dat het maar een keuze uit de vele teksten is. Zij hadden minstens evengoed Deut. 7 : 6b kunnen aanhalen: U heeft de Heere uw God verkoren, dat gij Hem tot een volk des eigendoms zoudt zijn uit alle volken, die op de aardbodem zijn." Dus dat is niet om de naaste te dienen, doch om Gods eigendom te zijn. Israël is een voorbeeld van de verkiezing van Gods volk. Die verkiezing geschiedde uit souvereine liefde. De verkiezing Gods is niet het opschrijven van bepaalde namen, die later zalig zouden worden, maar het is dit, dat God bepaalde personen in zijn hart heeft gesloten en nu uit liefde hen brengt tot de eeuwige heerlijkheid.

Voor ditmaal genoeg. Collega Duetz kon maar 5 Schriftplaatsen vinden, waarop de Leerregels de geboden leer der Goddelijke verkiezing laten steunen. Hij vond alleen: and. 13 : 48, Rom. 8 : 30, Rom. 9:11 — 13, Efeze 1 : 4, 5 en 2 : 8— 10. Men vergelijke. Doch er zijn nog veel meer Schriftplaatsen. Alle handelen Gods is een verkiezend handelen. Hij geeft ook de zaligheid en de weg tot de zaligheid aan wie het Hem behaagt. En wie kan er dan zeggen: at doet Gij? Ook deze tekst halen de Leerregels aan uit Romeinen 11 : 33—36. Hoe zou er ooit één zalig kunnen worden als God niet alles deed om de vijandige, onwillige mens te brengen door de enge poort naar het eeuwige leven? Ik ben altijd nog benieuwd hoe het mogelijk zou zijn, dat iemand langs een andere weg zalig werd uit de mensheid, die van God is afgevallen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 februari 1957

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De gehele Schrift spreekt van verkiezing

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 februari 1957

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's