Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van droefheid en van blijdschap

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van droefheid en van blijdschap

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

(3)

Voorwaar, voorwaar. Ik zeg u, dat gij zult schreien en klagelijk wenen, maar de wereld zal zich verblijden; en gij zult bedroefd zijn, maar uw droefheid zal tot blijdschap worden.

Johannes 16 : 20.

Wat een grote en diepe tegenstellingen liggen er toch in de woorden, die wij met elkander overdenken! Al in het eerste gedeelte: „Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, dat gij zult schreien en klagelijk wenen." ligt zulk een tegenstelling in het leven en in het hart van 's Heeren discipelen, nl. deze: welk een tegenstelling tussen de eerste tijd van hun ontmoeting en verkeer met hun Meester, en tussen de laatste tijd.

Groot was hun blijdschap in de eerste tijd. Dat blijkt uit enkele uitdrukkingen van hooggestemde vreugde over hun ontmoeting met de Heere Jezus, en over wat zij in Hem mochten zien. Wij denken als vanzelf aan de blijdschap van Andreas, die, na de ontmoeting met de Beloofde aan de vaderen, tot zijn broeder Simon Petrus ging en zeide: „Wij hebben gevonden de Messias." En hij leidde zijn broeder tot Jezus. — En Filippus, die Nathanaël vond, zeide tot hem: „Wij hebben Dien gèvonden, van Welke Mozes in de Wet geschreven heeft, en de Profeten, nl. Jezus, de zoon van Jozef, van Nazareth." — En Nathanaël horen wij uitroepen: „Rabbi! Gij zijt de Zone Gods, de Koning Israëls." En wie onzer zou niet, denken aan de vreugdevolle belijdenis van Petrus, op de vraag van zijn Meester: „Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben? " — „Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods." Daarop zeide Jezus: „Zalig zijt gij, Simon, Bar-Jona! want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is."

Er zou hier nog veel te noemen zijn van de blijdschap der discipelen over hun ontmoeting met de Heere Jezus, over Zijn woorden en over Zijn wonderen, maar wij moeten het hier bij laten, omdat wij het hebben over de grote tegenstelling in hun hart en in hun leven. Hoe is het nu in de laatste tijd? Hoe is het bij Zijn afscheidsredenen? Hoe is het in de Paaszaal? , in Gethsémané? , bij de verhoren voor de Joodse raad, in het rechthuis van Pilatus? Hoe is het op Golgotha? , hoe in de tijd tussen de kruisdood en de vernieuwde ontmoeting? Dat zegt de afscheidspredikatie van de hoogste Profeet en Leraar kort en krachtig aldus: „Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, dat gij zult schreien en klagelijk wenen." Het is alles teleurstelling. Het is één grote verwarring. Zij weten niet, wat zij van dit alles denken moeten. De Emmaüsgangers hebben het zo goed weergegeven: „Wij hoopten, dat Hij was Degene, Die Israël verlossen zoude." — Allen werden zij aan Hem geërgerd. Allen hebben zij Hem verlaten. Petrus heeft Hem vloekend en zwerend verloochend. Judas heeft Hem verraden. Ach, welk een diepe tegenstelling tussen voorheen en thans.

Kent gij, mijn lezer, die tegenstelling tussen de lokkenstijd en het gevoerd worden in de woestijn? Kent gij iets van de hoogten en van de diepten, van de blijdschap en van de droefheid in het leven van degenen, die de Heere Jezus door Gods genadige leiding hebben mogen ontmoeten? Als de Bruidegom bij hen is, wat hebben de bruiloftskinderen het dan goed! Dan is het:

Gij hebt m' in 't hart meer vreugd gegeven Dan and'ren smaken in een tijd, Als zij, door aards geluk verheven, Bij koorn en most wellustig leven, In hunne overvloed verblijd.

Ik zal gerust in vrede slapen. En liggen ongestoord ter neêr; Want Gij alleen, mijn schild en wapen, Schoon 't onheil schijnt voor mij [geschapen, Zult mij doen zeker wonen, Heer'.

Zo is het, als de Bruidegom bij hen is. Dan is er telkens weer een psalm in het hart en op de lippen.

Doch als de Bruidegom heengegaan is, dan is er, als zij Hem missen en toch niet missen kunnen, dat schreien en klagelijk wenen: Dan is er een klaagzang, vol van biddend verlangen: 'k Heb U voorwaar in 't heiligdom. Voorheen beschouwd met vrolijk' ogen; Hoe zag ik daar Uw alvermogen! Hoe blonk Uw Godd'lijk eer alom! Want beter dan dit tijd'lijk leven Is Uwe goedertierenheid.

Och, wierd ik derwaarts weer geleid! Dan zou mijn mond U d'ere geven.

Er is nog een andere tegenstelling in de stof van onze overdenking, nl. die tussen de diep bedroefde liefhebbers van de Heere Jezus en tussen de zich verblijdende wereld. Welk een diep verschil met betrekking tot dezelfde Christus. Aan de ene zijde de droefheid, die 't hart doorwondt, over Zijn heengaan, over het missen van Hem. Doch aan de andere zijde de blijdschap, als het volk des Heeren in het donker gaat; het spotten met hen als mensen, die altijd met het hoofd tussen de benen gaan; de blijdschap der wereld, als kinderen van God struikelen en vallen, als de zaak van Christus en Zijn Kerk te gronde schijnt te gaan.

O, dat „maar de wereld zal zich verblijden", wat heeft dat het lijden van Christus verzwaard, wat heeft Hij daaronder geleden! Dat blijkt wel zonneklaar uit dit ontroerende woord, dat over Zijn lippen kwam: Jeruzalem, Jeruzalem! gij, die de profeten doodt, en stenigt, die tot u gezonden zijn! hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen hare kiekens bijeenvergadert onder de vleugelen; en gijlieden hebt niet gewild. Ziet, uw huis wordt u woest gelaten" (Matth. 23 : 37 en 38).

En nu tenslotte volgt er nog een andere tegenstelling in de stof, die wij met elkander overdenken, nl. deze: „maar uw droefheid zal tot blijdschap worden." Deze tegenstelling vinden wij telkens in de Heilige Schrift en in het leven van allen, die de Heere vrezen: „Uw droefheid zal tot blijdschap worden" — dat wil niet maar zeggen: op uw droefheid zal de blijdschap weer volgen; uw leven is een leven van droefheid en van blijd-

schap, die elkander afwisselen. Dat is aan de oppervlakte bezien wel waar, doch het gaat met droefheid en blijdschap in het leven van een kind van God veel verder.en veel dieper. Er staat niet: op uw droefheid zal de blijdschap volgen, neen! er staat: uw droefheid zal tot blijdschap worden, d.w.z. uw droefheid is een droefheid, die vrucht voortbrengt en draagt, en die vrucht is de ware christelijke blijdschap, de hartelijke vreugde in God door Christus. „Die met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien. Die het zaad draagt, dat men zaaien zal, gaat al gaande en wenende; maar voorzeker zal hij met gejuich wederkomen, dragen-

de zijn schoven". Psalm 126 : 5 en 6. En de Zaligmaker heeft het Zelf aldus gezegd: Zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden" (Mattheüs 5:4).

Uw droefheid, treurende vanwege uw zonden, treurende, omdat gij de Heere Jezus mist, en toch niet missen kunt, zal tot blijdschap worden, want de droefheid om de Heere Jezus is het werk van de Heilige Geest. Hij is het. Die u inleidt in uw armoede en gemis. Maar de Heilige Geest doet geen half werk. Hij maakt niet alleen arm en schuldig en bedroefd. Hij geeft ook de ware blijdschap in God door Christus. Daarvoor maakt Hij plaats, daarnaar leert Hij verlangen, daarom geeft Hij te bidden. De Heilige Geest is de andere Trooster: „Uw droefheid zal tot blijdschap worden." — Het zijn twee delen van hetzelfde werk, onlosmakelijk aan elkander verbonden. Het is de éne weg tot de zaligheid. De grote Wegenbouwer heeft deze weg zo gebouwd, dat hij bestaat uit de twee delen, die niet van elkander zijn te scheiden, die, hoewel onderscheiden, toch met levende banden aan elkander verbonden zijn.

Ik denk hier aan het vers „De laagste plaats" van Huët:

In dit leven is een pad, Slechts door weinigen betreden; Maar, die ooit die weg betrad Wordt geleid naar 't hemels Eden. 't Is een weg van droef geween, Maar van zoete vreugde tevens, Vaak door donk're neev'len heen; 't Is de nauwe weg des levens. Heer', dat mij de laagste plaats Op die heilweg zij gegeven! Niemand ooit heeft zoveel kwaads Tegen zoveel licht bedreven.

„Maar uw droefheid zal tot blijdschap worden." — Met die gedachte, met die waarheid Gods, werd de Man van smarten ook Zelf getroost. Wij lezen immers van Hem: Ziende op de overste Leidsman en Voleinder des geloofs. Dewelke voor de vreugde, die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen, en schande veracht, en is gezeten aan de rechterhand des troons van God" (Hebr. 12:2). De grote Strijder, de plaatsbekledende Lijder heeft in de diepste diepten van vernedering en smarten over alles heen mogen zien. Hij wist het dat Zijn droefheid tot blijdschap zou worden. Zijn borgtochtelijke droefheid zou worden tot Zijn borgtochtelijke blijdschap. Van droefheid en van blijdschap, dat mogen wij schrijven boven Zijn lijdensweg. Hoe aangrijpend is Zijn „Van droefheid en van blijdschap" ons als voor ogen geschilderd in Jesaja 53. „Van droefheid en van blijdschap", dat staat ook met het oog des geloofs te lezen op het kruis van Golgotha. Denk maar aan de twee kruiswoorden. Het ene vol van droefheid: Mijn God, Mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten? " en dan dat andere, vol van vreugde: Het is volbracht."

„Uw droefheid zal tot blijdschap worden." — Met die woorden vertroost de Christus Consolator, Christus de Vertrooster, ook Zijn discipelen in Zijn afscheidsrede. Het is, alsof Hij zeggen wil: „Gij zult het na deze verstaan." Gij zult het na deze goedkeuren. Gij zult u na deze verblijden in deze u nu nog zo onbegrijpelijk donkere weg." Ook deze belofte des Heeren is vervuld, toen de discipelen de Emmaüsgangers mochten begroeten met het blijde: „De Heere is waarlijk opgestaan, en is van Simon gezien!" - — Deze belofte is vervuld, toen de wenende Maria Magdalena bij het ledige graf op het „Maria!" van de Verrezene mocht antwoorden met het blijde: „Rabbouni!" — Deze belofte is vervuld, toen de zo bestreden Thomas mocht uitbreken in de vreugdevolle geloofsjubel: „Mijn Heere en mijn God!"

Deze belofte werd wederom vervuld, toen de Heilige Geest werd uitgestort en toen de discipelen, vervuld van de Heilige Geest, met blijdschap mochten getuigen van de opstanding van de Heere Jezus, van de levende Verlosser. Zelf vertroost, hun droefheid was tot blijdschap geworden, mochten zij toen anderen vertroosten, verslagenen in het hart, die in zonde-en zielenood uitriepen: „Wat zullen wij doen, mannen broeders? "

„Uw droefheid zal tot blijdschap worden" - dat is de ervaring van alle ontdekte zielen, van alle verbrokenen van hart en verslagenen van geest, van alle treurigen Zions. Lezen wij niet van de lang Beloofde en lang Verwachte: De Geest des Heeren Heeren is op Mij, omdat de Heere Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen de zachtmoedigen, ... om de treurigen Zions te beschikken, dat hun gegeven worde sieraad voor as, vreugdeolie voor treurigheid, het gewaad des lofs voor een benauwde geest"? (Jes. 61 : 1-3).

„Uw droefheid zal tot blijdschap worden". — Ja, zo gaat het met elke zondaar, die door de ontdekking van de Heilige Geest treurt vanwege zijn zonde en schuld, onder het recht Gods neerligt, en nu de Heere Jezus niet meer missen kan. Zo gaat het bij de eerste ontmoeting met Hem, als Hij Zich aan uw ziel openbaart met Zijn: „Zie, hier ben Ik; zie, hier ben Ik." Welk een blijdschap is er dan in dat verbroken hart! 'Dan is het: „Van droefheid en van blijdschap!"

Zo gaat het na elke geestelijke duisternis vanwege uw zonden, vanwege uw ongeloof. Als gij door Gods Woord en Geest daarover diep bedroefd zijt geworden, dan zal diezelfde Geest uw zielsoog opnieuw richten op de lijdende en levende Verlosser. En dan roept gij met ojhannes aan de zee van Tiberias uit: „Het is de Heere!"

„Uw droefheid zal tot blijdschap worden" — zo is het bij het dragen van een u opgelegd kruis, als gij te zien krijgt: „Alle kastijding, als die tegenwoordig is, schijnt geen zaak van vreugde, maar van droefheid te zijn; doch daarna geeft zij van zich een vreedzame vrucht der gerechtigheid dengenen, die er door geoefend worden."

„Uw droefheid zal tot blijdschap worden" — voor eeuwig en ten volle, als wij uit de Strijdende Kerk overgebracht worden in de Triumferende Kerk. „En God zal alle tranen van hun ogen afwissen." Eeuwige blijdschap zal op hun hoofden zijn. Aldaar zal geen nacht zijn, want de heerlijkheid Gods heeft de Stad Gods verlicht, en het Lam is haar kaars. Alles, alles vrucht van het offer van het Lam!

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 april 1957

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Van droefheid en van blijdschap

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 april 1957

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's