Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

IKABOD

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

IKABOD

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

1 Samuël 4 : 2Ia.

De Bijbel is waarlijk geen oud en verouderd boek, dat alleen maar historische waarde zou hebben, dat ons slechts zou inlichten over de godsdienst van Israël, over de leer en het leven van een zekere Jezus van Nazareth, over de godsdienstige opvattingen van de eerste christenen.

Zo willen velen het wel beschouwen. De Bijbel is volgens hen een oud, eerwaardig boek. Er staan wel schone, verheven uitspraken in, maar toch menen zij, dat wij veel verder zijn gekomen, dat wij er eigenlijk boven uit gegroeid zijn.

Dat zou zo kunnen zijn. als de Bijbel was een gewoon menselijk boek. Maar nu is het volstrekt onmogelijk, omdat de Bijbel is het levende en eeuwigblijvende Woord van Gód. , , De profetie is voortijds niet voortgebracht door de wil eens mensen, maar de heilige mannen Gods, van de Heilige Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken" (2 Petrus 1 : 21).

Wij hebben in de Bijbel de bijzondere openbaring Gods, nl. zoals de heilige en rechtvaardige, maar ook genadige en barmhartige God Zich openbaart in de Heere Jezus Christus. En daarom geldt voor alle tij dén, wat wij lezen in het ons bekende 2 Timotheüs 3 : 16 en 17: , A1 de Schrift is van God ingegeven en is nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing die in de rechtvaardigheid is, opdat de mens Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust."

Ja, de Bijbel is Gods Woord voor alle tijden. De geschiedenissen uit de Bijbel herhalen zich telkens weer. De waarschuwingen der Schrift blijven nodig. De vermaningen worden niet overbodig. De vertroostingen houden haar kracht. Tot aan het einde der dagen moet de mens gesteld worden voor de Wet des Heeren. Tot de jongste dag moet verkondigd worden het rijke Evangelie van Gods vrije genade.

De Bijbel is dus het Woord des Heeren ook voor ónze tijd. Het heeft ook ons wat te zeggen in onze dagen vol van verwarring, onzekerheid en duisternis. Het is het enige Boek, dat nooit oud wordt, nooit veroudert.

Dat wordt vooral in moeilijke tijden van oorlog, van vervolging, van ziekte en tegenspoed, van geestelijke strijd en aanvechting, meermalen zo krachtig ervaren. Wat spreekt de Bijbel ons bij tijden duidelijk aan! Dan krijgen bekende woorden een als 't ware nieuwe klank. Het zo bekende Schriftwoord heeft ons waarlijk wat te zeggen. Het doet ons wat door de opening van de Schriften door de toepassing van de Heilige Geest.

Dat blijkt ook klaar en krachtig uit de ontroerende geboortegeschiedenis, die tegelijkertijd ook is een sterfbedsgeschiedenis, waaraan de stof onzer overdenking is ontleend. Ook deze geschiedenis herhaalt zich telkens weer, tot op deze dag. Die stof vinden wij in Gods Woord in 1 Samuël 4:21a: En zij noemde het jongske Ikabod, zeggende: e eer is weggevoerd uit Israël!"

In 1 Samuël 4 is ons beschreven een aangrijpende geschiedenis. Nadat de Heere Samuël geroepen had, en hem geopenbaard had het oordeel over het huis van Eli, zeggende: Ik zal het beginnen en voleinden, om der ongerechtigheid wil, die hij geweten heeft, want toen zijn zonen zich hebben vervloekt gemaakt, zo heeft hij ze niet eens zuur aangezien", kwam dit oordeel. O, welk een ernstige waarschuwing ligt hierin voor zovele slappe vaders en moeders, die hun kinderen, als zij zich vervloekt maken, ook maar laten begaan, en ze niet eens zuur aanzien. „Gij vaders, gij moeders, voedt uw kinderen op in de lering en vermaning des Heeren!" (Efeze 6:4).

Dit door de Heere Zelf aangekondigde oordeel over het huis van Eli kwam in de oorlogen, die Israël had te voeren tegen de Filistijnen. Israël toog uit, de Filistijnen tegemoet ten strijde. En de Filistijnen stelden zich in slagorde, om Israël te ontmoeten. Toen de strijd zich uitbreidde, zo werd Israël voor het aangezicht der Filistijnen geslagen. 4000 man van Israël werden geveld in deze strijd.

Toen rees de vraag op, bij de oudsten van Israël: „Waarom heeft de Heere ons heden geslagen voor het aangezicht der Filistijnen? " — Dan vatten zij het volgende plan op: „Laat ons van Silo tot ons nemen de ark des verbonds des Heeren, en laat die in het midden van ons komen, opdat zij ons verlosse van de hand onzer vijanden." — Dit plan werd uitgevoerd en de twee zonen van Eli, Hofni en Pinehas, waren daar met de ark des verbonds van God.

Toen juichte gans Israël met een zeer groot gejuich, alzo dat de aarde dreunde. Zij maakten van de ark een afgod, alsof die hen redden kon. Zij sterkten zich niet, zoals David te Ziklag in bange omstandigheden, in de Heere hun God, neen! zij verwachtten de verlossing van de aanwezigheid in het leger van de ark.

Toen de Filistijnen het gejuich der Israëlieten hoorden, en vernamen dat dit was, omdat de ark des Heeren in het leger gekomen was, vreesden zij zeer. Zij hadden dezelfde gedachte als het afgodische Israël, nl. dat de ark verlossen kon. Daarom zeiden zij: „God is in het leger gekomen. Wee ons, wie zal ons redden uit de hand van deze heerlijke Goden? " — Toch vatten de Filistijnen moed en gingen ten strijde tegen Israël.

Israël leed een zeer grote nederlaag. Er vielen van hen 30.000 man voetvolk. De ark Gods werd genomen en de twee zonen van Eli, Hofni en Pinehas, vonden de dood.

Dit alles werd de oude priester Eli geboodschapt. Hij zat op een stoel aan de zijde van de weg, uitziende, want zijn hart was sidderende vanwege de ark Gods. Wat was Eli bang, dat de ark Gods zou vallen in de handen van de onbesneden Filistijnen!

Terwijl Eli daar zat op z'n stoel, 98 jaar oud, uitziende of er niet een boodschapper uit het leger kwam, ziedaar een Benjaminiet uit de slagorden. Zijn klederen waren gescheurd en er was aarde op zijn. hoofd. Die tekenen van rouw zeiden al genoeg, maar de oude Eli vraagt natuurlijk toch: „Wat is er geschied, mijn zoon? " Daar komt het verschrikkelijke antwoord: „Israël is gevloden voor het aangezicht der Filistijnen, en er is ook een grote nederlaag onder het volk ge-

schied; daarenboven zijn uw twee zonen Hofni en Pinehas gestorven en de ark Gods is genomen."

Dat alles, vooral dat laatste, was voor Eli te veel. „En het geschiedde, als hij van de ark Gods vermeldde, zo viel hij achterwaarts, brak de nek en stierf." — Zo werd het aangekondigde oordeel aan Eli en aan zijn twee zonen, Hofni en Pinehas, voltrokken. Wat is slapheid in de opvoeding toch een groot kwaad in de ogen des Heeren. Gij allen, die dit aangaat, neemt deze waarschuwing ter harte!

En nu volgt het laatste, ontroerende gedeelte van 1 Samuël 4, dat ons verhaalt van Eli's schoondochter, de huisvrouw van Pinehas, die door dit alles vervroegd een kind baarde en stervende zijn naam noemde: „Ikabod". „En zij noemde", zo lezen wij in vers 21a, „het jongske Ikabod, zeggende: De eer is weggevoerd uit Israël."

Door dit aangrijpende gebeuren worden wij bepaald bij:

1. Een diepe smart. 2. Een grote liefde. 3. Een klein geloof.

De ene ramp brengt meestal andere rampen met zich mee. Dat zien wij om ons heen in het leven der volkeren. Wat hebben de twee wereldoorlogen niet een nasleep! Dat is meermalen op te merken in de geschiedenis van ons eigen land en volk. Ik denk hier aan het rampjaar 1672, toen het leger van Frankrijk ons land overstroomde. In een bekend woord wordt de toestand aldus getekend: „De regering is radeloos, het volk redeloos, het land reddeloos."

De ene ramp brengt dikwijls de andere met zich mee, dat ervaren wij ook in onze eigen levensgeschiedenis. Wat kunnen de moeilijkheden zich somtijds ophopen! Wij kennen allen het spreekwoord: „Een ongeluk komt zelden alleen."

Welnu, dat zien wij ook in de geschiedenis van de oorlog van Israël met de Filistijnen. De strijd wordt verloren. Vele duizenden mannen sneuvelen. De priesters, Hofni en Pinehas, de zonen van Eli, vinden de dood. De ark Gods wordt door de onbesneden Filistijnen in triumf meegenomen. Zij menen, dat zij de God van Israël hebben overwonnen en dat zij Hem nu in hun macht hebben. Op de tijding van alle deze verschrikkelijke dingen valt de oude priester Eli van zijn stoel, brak de nek en stierf.

Maar nog is er geen einde aan de rampen, aan de ellende. In het huis van Pinehas, een van de zonen van Eli, is diens vrouw in blijde verwachting. Zij zou baren. Als zij nu de tijding hoorde, dat de ark Gods genomen was, dat haar schoonvader gestorven was en haar man, — toen overvielen haar weeën haar, en zij baarde. Daar lag zij neer die vrouw en moeder, doch er was geen blijdschap. Zij lag daar neer in diepe smart, over haar man, over haar schoonvader, maar vooral over de ark Gods. Dit alles was te veel voor deze meelevende, teergevoelige vrouw. Dit alles was zó erg, zó'n diepe é smart, dat zij het niet kon overleven. Het zou haar dood zijn. De vrouwen, die bij haar stonden, en dit alles wel zagen, trachtten haar te troosten, zeggende: „Vrees niet, want gij hebt een zoon gebaard." „Een zoon gebaard!" — dat was wel het heerlijkste, dat een vrouw uit Israël zich kon denken. Welk een weelde!

Doch voor de huisvrouw van Pinehas was de smart, de natuurlijke èn de geestelijke, zó diep, dat zij niet getroost kon worden, ook niet door de woorden: „Vcees niet, want gij hebt een zoon gebaard." Wij lezen immers: „Doch zij antwoordde niet, en nam het niet ter harte." Met haar laatste krachten noemde deze stervende, diepbedroefde moeder alleen nog de naam van haar kind: „Ikabod, zeggende: de eer is weggevoerd uit Israël." En nog eens herhaalde zij het laatste aldus: „De eer is gevankelijk weggevoerd uit Israël, want de ark Gods is genomen." — Toen blies deze moeder de laatste adem uit. En Ikabod, haar kind, was een wees.

De Heere heeft Zich ook over déze wees ontfermd. Hij is, al hadden zijn vader en moeder hem verlaten, hij is blijven leven en is opgegroeid tot een bekende man in Israël, zoals blijkt uit 1 Samuël 14 vers 3, waar wij lezen, dat koning Saul met 600 man bij hem, zich te weer stelde tegen de Filistijnen, die Israël weer benauwden. En dan volgt er: „En Ahia, de zoon van Ahitub, de broeder van Ikabod, de zoon van Eli, was priester des Heeren te Silo, dragende de efod." — Meer weten we niet van dit kind, dat onder diepe smart werd gebaard.

Ook van de moeder van Ikabod, de vrouw van Pinehas, weten wij niet veel. Alleen haar diepe smart is ons beschreven, smart over de dood van Eli, smart over de dood van haar man, zij was dus blijkbaar een meelevende schoondochter en huisvrouw, hoewel Pinehas, haar man, het er niet naar gemaakt had. Zij was toch heel anders dan haar man, van wie wij lezen: „De zonen van Eli waren kinderen Belials; zij kenden de Heere niet;

hun zonde was zeer groot voor het aangezicht des Heeren." Van zijn huisvrouw echter staat er met nadruk voorop, dat haar weeën haar overvielen, toen zij hoorde: de ark Gods is genomen. En daarna was zij zelfs niet te troosten door dat troostwoord van de vrouwen: „Vreest niet, want gij hebt een zoon gebaard." In diepe smart noemde zij haar zoon „Ikabod", zeggende: „De eer is weggevoerd uit Israël." En daarna, al had ze eigenlijk geen kracht meer, nog eens, zo smartte het haar: „De eer is gevankelijk weggevoerd uit Israël; want de ark Gods is genomen." — Zo stierf de huisvrouw van Pinehas, de schoondochter van Eli, de moeder van Ikabod.

De vraag rijst in ons op: Is deze vrouw een van de treurigen Zions geweest? Is zij ingegaan in het hemelse Zion, waarvan wij lezen: „En God zal alle tranen van hun ogen afwissen"? — Is zij een van die kleinen geweest, van wie de Heere zegt: „Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden"? Het oordeel komt ons gelukkig niet toe, noch in het sluiten, noch in het openen. Doch wij zijn niet zonder hope, in het oordeel der liefde en op grond van Gods Woord, dat zegt: „Zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden." Of: „Als een, die zijn moeder troost, alzo zal Ik u troosten."

„Ikabod!" — „De eer is weggevoerd uit Israël", zo was het in diepe smart op het sterfbed van een moeder. Zo was het bij Gods volk, toen de Bijbel van de Openbare school verwijderd werd. Zo was het, toen in de kerk der vaderen allerlei wind van leer werd toegelaten. Zo is het, als de kerken al minder worden bezocht, als de Bijbel in de gezinnen niet meer op tafel komt, dan is er reden voor óns Ikabod: de eer is weg.

Ikabod: de eer is weggevoerd! — zo is het sinds de zondeval van nature bij een ieder. Zonder God in de wereld, dat is verschrikkelijk. Hebben wij kennis aan de diepe smart van dit Ikabod? Is er in ons hart droefheid naar God?

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 september 1957

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

IKABOD

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 september 1957

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's