Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT HET BOEK DER RICHTEREN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT HET BOEK DER RICHTEREN

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

EHUD (4)

Toen ging Ehud uit naar de voorzaal en sloot de deuren der opperzaal voor zich toe en deed ze in het slot.

en deed ze in het slot. Als hij uitgegaan was zo kwamen zijn knechten, en zagen toe en ziet, de deuren der opperzaal waren in het slot gedaan; zo zeiden zij: Zeker, hij bedekt zijn voeten in de verkoelkamer.

Als zij nu tot schamens toe gebeid hadden, ziet, zo opende hij de deuren der opperzaal niet. Toen namen zij de sleutel en deden open, en ziet, hun heer lag ter aarde dood. En Ehud ontkwam, terwijl zij vertoefden; want hij ging voorbij de gesneden beelden en ontkwam naar Sehirath.

ath. Richteren 3:23—26.

Wanneer Ehud zijn daad voltrokken heeft verlaat hij de kamer waar hij met koning Eglon heeft gesproken. Met volkomen tegenwoordigheid van geest begeeft hij zich naar de buitengalerij en sluit hij het koninklijk vertrek van buiten af, waarna hij in alle kalmte het koninklijk paleis verlaat. Toen ging Ehud uit naar de voorzaal en sloot de deuren der opperzaal voor zich toe, en deed ze in het slot (vers 23).

De dienaren van de koning laten hem daarna rustig weggaan. Ze hadden niet op het dak durven blijven toen de koning hen weggezonden had, omdat hij alleen met Ehud wilde zijn, opdat deze hem de geheime zaak zou kunnen vertellen, die hij voorgaf aan de koning te willen openbaren. Daarom hebben ze ook niet gezien, dat Ehud de deuren op slot gedaan heeft. Nog veel minder hebben ze een blik naar binnen kunnen werpen, daar ze anders hun koning hadden zien liggen. Maar wanneer Ehud vertrokken is, gaan de knechten toch naar boven. Daar vinden ze echter de deuren gesloten. Ze vatten echter nog heel geen argwaan op. De hovelingen denken, dat de koning zelf de deuren op slot heeft gedaan, omdat hij zich om een zeer particuliere reden even af wil zonderen, wat hier dan wordt genoemd op een euphemistische (d.i. een verbloemde) wijze: hij is bezig zijn voeten te bedekken. Als hij uitgegaan was zo kwamen zijn knechten en zagen toe en ziet de deuren der opperzaal waren in het slot gedaan; zo zeiden zij: Zeker, , hij bedekt zijn voeten in de verkoelkamer (vers 24).

De hovelingen wachten geruime tijd, eigenlijk al te lang. Ze menen, dat hij zelf wel door het openen van de deur het sein zal geven, dat ze mogen binnenkomen. Maar wanneer ze geen geluid in de vertrekken van de koning horen en alles doodstil blijft worden ze op de duur met dit gehele geval verlegen. Zp gaan tenslotte begrijpen dat er iets bijzonders moet wezen, anders zou de koning immers allang de deuren hebben geopend. Daarom besluiten ze na onderling overleg een nader onderzoek in te stellen. Ze halen de sleutel, die in het Oosten meestal groot en van hout was en ze openen daarmee de deur. En dan komen ze terstond achter 't geheim van de vreemde stilte. Hun koning Eglon ligt immers dood ter aarde. Als zij nu tot schamens toe gebeid hadden, ziet zo opende hij de deuren der opperzaal niet. Toen namen zij de sleutel en deden open. en ziet hun heer lag ter aarde dood (vers 25).

En dan blijkt toch dat de Heere met Ehud is. We hebben de vorige keer de daad van Ehud niet willen goedkeuren en niet willen afkeuren. Ook in de Bijbel gebeurt dit niet. We hebben er echter wel op gewezen dat men hier niet kan spreken van een sluipmoord zonder meer. Dit was immers de onderdrukker van Gods volk en de Heere wilde zijn volk, dat uit de nood tot Hem geroepen had, verlossen. Daartoe heeft Hij Ehud geroepen. Dat wil niet zeggen dat een knecht des Heeren geen verkeerde daden kan doen. Hoe menigmaal moet immers ook Gods kind in de schuld komen na ontvangen genade. Daarom spreken we immers van een dagelijkse bekering, die we nodig hebben. In de weg der bekering zal de oude mens sterven en de nieuwe mens meer en meer gaan leven. Maar de strijd tegen de oude mens zal tot de laatste snik gevoerd moeten worden. Ook Gods kinderen kunnen nog menigmaal in de zonde vallen, maar ze kunnen niet in de zonde blijven liggen.

Ehud heeft zich geroepen gevoeld de strijd aan te binden tegen de onderdrukker van zijn volk. En wat er dan verder van zijn daad gezegd kan worden en hoe die daad ook beoordeeld moet worden, de Heere is toch met hem geweest. Het kan wezen dat de daad van Ehud een „kromme slag" is geweest, toch heeft God over hem gewaakt. Want Ehud ontkomt terwijl die hovelingen staan te wachten voor de deur of de koning die deur eindelijk open zou willen doen. En wanneer ze tenslotte ontdekken, dat hun koning vermoord is, is Ehud al ver weg, al voorbij de „gesneden beelden" van Gilgal. We hebben er de vorige keer al op gewezen, dat koning Eglon deze beelden daar heeft doen plaatsen, opdat Israël zijn macht zou erkennen en zich aan hem bij voortduur zou onderwerpen. Voorbij Gilgal is Ehud veilig, want daar zijn geen Moabietische soldaten meer, daar is hij onder zijn eigen volk. En Ehud ontkwam, terwijl zij vertoefden: want hij ging voorbij de gesneden beelden en ontkwam naar Sehirath (vers 26).

Dit alles is natuurlijk uitermate bemoedigend geweest voor Ehud. We kunnen ons zo indenken, dat hij gesmeekt heeft om de zegen Gods over zijn poging zijn volk te verlossen uit de hand van de onderdrukker. En nu is hij aanvankelijk geslaagd. Nu mag hij toch zien dat de Heere met hem is. Nu krijgt hij ook moed en krachten om verder te gaan op de ingeslagen weg. Want hij is er nog niet. De koning is wel dood, maar de Moabieten leven nog. En die Moabieten moeten nog verslagen worden. Maar hij gelooft in zijn roeping. Hij gelooft dat de Heere hem ook verder nabij wil zijn.

Wanneer we de zegen des Heeren mogen zien op onze pogingen om voor Gods Koninkrijk te strijden, dan geeft ons dat moed en kracht om verder te gaan. En we hebben immers allemaal die strijd te voeren tegen de vijanden Gods, die tegelijk onze vijanden zijn. Satan, wereld, zonde, eigen vlees, het zijn de legerscharen, die ons bezet houden en die ons onderdrukken. In eigen kracht zullen we nimmer de overwinning behalen. Maar de Heere Jezus Christus heeft overwonnen in de weg van lijden en kruisdood. Hij is echtcr ten derde dage opgestaan van de doden. En door de kracht van Christus worden we opgewekt tot een nieuw leven, tot een strijdbaar leven ook. En in deze weg worden we bemoedigd om de strijd te voeren en we worden met nieuwe kracht vervuld ook wanneer het ons haast tot over het hoofd heengaat. Welgelukzalig is al het volk, dat op de Heere vertrouwt.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 oktober 1957

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

UIT HET BOEK DER RICHTEREN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 oktober 1957

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's