Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE VERLOSSING VAN GEBETENEN DOOR DE OUDE SLANG

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE VERLOSSING VAN GEBETENEN DOOR DE OUDE SLANG

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Johannes 3 : 14 en 15.

„Gedenkt aan 't geen Hij heeft verricht, Aan Zijn doorlduchte wonderdaan En wilt Zijn straffen gadeslaan."

Ja, wij hebben te gedenken aan hetgeen de Heere heeft verricht. Een grote zonde is het te vergeten Zijn wonderdaden, Zijn weldadigheden. En toch staan wij daaraan schuldig, iedere dag weer. Het gaat ons als die negen melaatsen, die wel hadden geroepen: „Jezus, Meester, ontferm U onzer!" — maar die daarna vergaten hun dank te betalen. Heeft de Heere Jezus ook nu nog niet telkens reden om te vragen: „Zijn niet de tien gereinigd geworden? en waar zijn de negen? "

Met schaamte moeten wij het belijden, dat wij van onszelf nalaten te gedenken aan hetgeen God heeft verricht. Zeer trouw daarentegen gedenken wij aan wat wijzelf verricht menen te hebben. Bang, dat de mensen het zullen vergeten, trachten wij het ze gedurig in herinnering te brengen. Van nature wil een ieder zichzelf tot een god zijn. Zelfvergoding is van de val in het Paradijs af aan de neiging van ons hoogmoedige hart.

Ijverig wordt veeltijds ook gedacht aan wat mensen hebben verricht. Heldenverering, mensvergoding is aan de orde van de dag.

Is het dan niet nodig elkander, en onszelf, aldus op te wekken: „Gedenkt aan 't geen Hij heeft verricht"?

Gedenkt aan 't geen Hij heeft verricht, toen Hij door Zijn machtwoord alleen het groot heelal in het aanzijn riep. „In den beginne schiep God de hemel en de aarde."

Gedenkt aan 't geen Hij heeft verricht in de wereldgeschiedenis, in de historie van Israël, in de geschiedenis van ons eigen vaderland, in de historie van Zijn Kerk op aarde. Als wij maar ogen mogen hebben, om te zien, dan kunnen wij boven elke bladzijde van het boek der geschiedenis lezen in gouden letteren: , , De Heere regeert."

Gedenkt aan 't geen Hij heeft verricht in uw eigen persoonlijk leven. Vergeet ze niet, die vele, vele zegeningen. Ver-geet ze niet, 't is God, Die z u bewees. Vergeet het niet, dat Hij het is, Die u tot nu toe gaf het leven, de adem en alle dingen. Vergeet ze niet, die dagen van licht en blijdschap, waarin Hij u zo onverdiend zegende. Vergeet ze niet, die dagen van ernstige ziekte, waarin Hij Zich betoonde als de Heere uw Heelmeester. Vergeet ze niet, die dagen van smart en rouw, toen uw hart dreigde te breken, maar waarin Zijn vertroostingen uw ziel hebben verkwikt. Vergeet ze niet, vooral die tijden van ontdekking en terneerwerping, waarin Hij u leerde klagen over uw zonde en schuld. Vergeet ze niet, die ogenblikken, waarin Hij uw ziel vertroostte met Zijn beloften, met Zijn genadeblijken, met het kruis van Golgotha.

Gedenkt aan 't geen Hij heeft verricht, dat roepen wij u in het bijzonder toe bij het naderen van de lijdensweken. Gedenkt aan dat bitter lijden en sterven, aan die onbegrijpelijke zondaarsliefde. Gedenkt er aan in de lijdensweken, die al weer beginnen, voordat wij deze meditaties beëindigen. O, mocht het zijn als aan de voet van het kruis, met ootmoed, met gebed, met aanbidding, nu de Verlosser ons zal worden voorgesteld in de volgende meditaties als verhoogd aan het kruis. Moge daartoe medewerken ons overdenken van Johannes 3 : 14 en 15:

En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, alzo moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.

Nicodemus, een mens uit de farizeën, een overste der Joden, komt des nachts tot Jezus. Zijn hart gaat naar de Heere Jezus uit. Door een geheimzinnige, krachtige trekking gevoelt Nicodemus zich naar Hem heengetrokken. Maar uit vreze voor de spot, voor de uitwerping der Joden gaat hij in het nachtelijk duister, als ware het een werk der duisternis. Hoe menigmaal schamen wij ons over datgene, waarover wij ons niet behoeven te schamen, en ook, hoe dikwerf schamen wij ons niet over dingen, waarover wij beschaamd en verlegen moesten zijn.

De Heere Jezus stoot echter het zwakke niet af. Hij is het, Die het gekrookte riet niet zal verbreken en de rokende vlaswiek niet zal uitblussen. Met welk een geduld, met welk een wijsheid leert de grote Profeet hier de weg der zaligheid. Hij bepaalt Nicodemus bij wat een zondaar onderwerpelijk moet doormaken, zal hij het Koninkrijk Gods ingaan. Wij moeten een nieuw hart ontvangen. Wij moeten worden herschapen. Wij moeten wederomgeboren worden. „Jezus antwoordde, en zeide tot hem: „Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, tenzij dat iemand wederomgeboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien" (vers 3).

De Heere Jezus, Wiens prediking tot Nicodemus alzo onderwerpelijk was, vergeet natuurlijk ook niet op het voorwerpelijke de nadruk te leggen. Het voorwerpelijke en het onderwerpelijke zijn ook zo schoon verenigd in het woord onzer overdenking: „En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, alzo moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige

leven hebbe." Achtereenvolgens mediteren wij over:

1. De wèg der verlossing. 2. De rijkdom der verlossing. 3. Het middel der verlossing.

Om de grenzen van het beloofde land te bereiken, moest Israël een grote omweg maken, want de Edomieten weigerden het door hun landpale te laten trekken.

Op deze weg werd de ziel des volks verdrietig. Zij kwamen in opstand tegen hun God, en tegen Zijn knecht Mozes. In bitterheid van geest murmureerden zij: „Waarom hebt gijlieden ons doen optrekken uit Egypte, opdat wij sterven zouden in de woestijn? want hier is geen brood, ook geen water, en onze ziel walgt van dit zeer lichte brood."

Hoe ondankbaar toch van Israël zo te murmureren, zo Gods kostelijke gaven te verachten. < — Maar zijt gij, ben ik beter? Ook wij zijn immers telkens in volle op-

stand. En al spreken onze lippen het misschien niet uit, ons hart kan zo zondig klagen, zo morren, zo murmureren. Wij zijn het zo vaak niet eens met de wegen, die God met ons houdt. En wij hebben toch geen enkele reden, om zo over de Heere te klagen. Hij schenkt ons iedere dag, van ogenblik tot ogenblik, zoveel, waarop wij geen recht hebben. Wij maken ons schuldig aan het verachten van de rijkdom Zijner goedertierenheid, en verdraagzaamheid, en lankmoedigheid, niet wetende, dat de goedertierenheid Gods ons tot bekering leidt.

En nu komt God met Zijn roede over Israël. Hij zendt vurige slangen in het leger, die het volk beten, dat zij stierven. Dat was een ontzettende toestand daar in de woestijn. Slag op slag werden er gebeten door de vurige slangen, jonge kinderen, maar ook stokoude grijsaards, vaders en moeders, aanzienlijken en geringen. Onder de vreselijkste pijnen stierven zij. Groot was de ontroering.

Ja, God komt met Zijn oordelen. Hij komt ermede ook tot ons. Nog denken de ouderen met ontzetting aan de tijd. waarin de Spaanse griep zo hevig woedde. Daarna greep de gevreesde vlektyphus al meer om zich heen. Dan hebben de ouderen twee wereldoorlogen met al hun verschrikkingen meegemaakt. En wij hadden nog niet zo lang geleden de bange watersnood. Nu weer de aangrijpende evacuatie van duizenden Indische Nederlanders. Ontroering wekken zulke oordelen steeds, al is het in onze tijd wel zeer weinig en vooral zeer kort. , , Gij hebt ze geslagen, maar zij hebben geen pijn gevoeld; zij hebben geweigerd zich te bekeren" (Jer. 5:3).

Maar welk een voorrecht is het, als het, als onder Israël, komt tot schulderkentenis. Het volk kwam tot Mozes, en zeide: , .Wij hebben gezondigd, omdat wij tegen de Heere, en tegen u gesproken hebben; bid de Heere, dat Hij deze slangen van ons wegneme." — Dat is gelukkig, als het onder de roede Gods wordt: „wij hebben gezondigd." Dat ontbreekt in ons midden, en onder alle volkeren maar al te veel. Och, dat wij onze zonden leerden kennen en onze schuld belijden! Vernedert u onder de krachtige hand Gods!

Mozes verheugt zich over dat: „wij hebben gezondigd." Hij gaat in het gebed voor het volk. Vurig smeekt hij om vergiffenis. En de Heere hoorde. Hij geeft bevel een vurige slang van koper te maken en ze op een steng te stellen, en het zal geschieden, zo beloofde de Heere: „al wie gebeten is, als hij haar aanziet, zo zal hij leven."

Aan deze geschiedenis dacht de Heere Jezus, toen Hij tot Nicodemus sprak: „En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, alzo moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe."

De koperen slang is een type, een schaduw van Christus. De slang werd verhoogd op een steng, zo moest Christus verhoogd worden aan het kruis.

Verhoogd aan een kruis! — Dat is toch wel een wonderlijke verhoging. Verhoging, daar willen wij allen aan. Hoe blij is het kind reeds, als het op school is verhoogd! Verhoogd worden, dat is de algemene begeerte van ons aller hart. Dat vooral de Messias verhoogd zou worden, was de verwachting onder de Joden, zelfs onder de discipelen. Ook Nivodemus dacht, dat het met de Christus zou gaan al hoger en hoger, van kracht tot kracht. Hij zou het nu nog niet hebben kunnen geloven, dat hij eens het lichaam van de Christus zou leggen in het graf, na het afgenomen te hebben van een kruis. Aan zulk een wonderlijke verhoging, een verhoging aan een kruis, dat spreekt van smart en smaad en vloek, daaraan hebben zij niet gedacht. Daar wilden zij niet aan.

En toch, de Heere Jezus verzekert het Zelf! „Gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, alzo moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden." Let op het woordeke „móét". Ja, Hij móét aan het kruis verhoogd worden, want in Hem moet vervuld worden al wat van Hem is geschreven in de Wet van Mozes, in de Profeten, en in de Psalmen. Hij moet verhoogd worden aan het kruis, want zo alleen kan een schuldig volk worden verzoend met een rechtvaardig God. Hij moet verhoogd worden aan het kruis, omdat Hij Zichzelf vrijwillig heeft aangeboden aan de Vader, om alle gerechtigheid te vervullen met Zijn bereidwillig: „Zie, Ik kom, om Uw wil te doen, o God!" — O, van welk een liefde, van welk een genade, rijk en vrij, spreekt ons dit Goddelijk moeten! Hier staat ons verstand vol eerbied stil. „Het is een wonder in onz' ogen, Wij zien het, maar doorgronden 't niet."

De Heere Jezus verhoogd aan het kruis, hangend tussen hemel en aarde, als door de aarde uitgeworpen, als door de hemel afgestoten. Daar hangt Hij met schuld beladen, tot een vloek geworden, Hij, de Gezegende des Vaders. Daar wordt Hij tot zonde gemaakt, Hij, Die was heilig, onnozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren. Daar hangt Hij aan het hout der schande, Hij, Die met heerlijkheid bij de Vader was verheerlijkt, eer de wereld was. O, welk een aangrijpende gedachte, de Zone Gods, de Zoon des mensen, verhoofd aan een kruis! Ja, „buiten alle twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot." Hij hangt daar als Borg, lijdend in de plaats der Zijnen. Daar aan het kruis wordt vervuld dit heerlijke woord van de Kerk der oude bedeling: „Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijn weg, doch de Heere heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen."

„Gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, alzo moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden." In dat verhoogd worden ligt ook de gedachte, die Calvijn er in aanwijst, nl. dat Christus door middel van de prediking verhoogd moet worden. De koperen slang wordt geplaatst op een steng, om haar aan het volk te tonen. Zo moet de Zaligmaker door de verkondiging van het Evangelie de mensen, als 't ware, voor ogen gesteld worden. Aan de uitzinnige Galaten herinnert Paulus het, dat Jezus Christus hun voor de ogen te voren geschilderd is geweest, onder hen gekruisigd zijnde. De kruisbanier moet omhoog geheven worden in het midden van een wereld, die in het boze ligt, die verdoemelijk is voor God. De kruisbanier moet omhoog geheven worden in het midden der gemeente, als een nodiging voor zondaren, tot vertroosting van bekommerden, tot bevestiging van gelovigen. De kruisbanier moet omhoog geheven worden ook daar, waar Jezus' naam nog niet is genoemd, opdat ook de heidenen toevloeien tot de wortel van Isaï, die staan zal tot een banier der volken.

O, heerlijk werk, de banier der waarheid omhoog te mogen heffen, rustdag op rustdag, jaar in, jaar uit! Het ambt van de bedienaar des Woords is een treffelijk ambt. Hebt gij er misschien lust in? Maar ook, welk een heerlijk werk voor al het volk van God! De Heere zegt er van: „Dit volk heb Ik Mij geformeerd, zij zullen Mijn lof vertellen."

O, kostelijke zegen, te mogen leven waar die kruisbanier wordt opgeheven, waar de Zoon des mensen in de prediking, in de gesprekken, aan de ziekbedden, op de catechisatie, wordt verhoogd als het enige offer, dat Gode kan behagen, dat voldeed aan Zijn eis en eer!

Dat de gemeente en haar herder en leraar die voorrechten dankbaar waarderen! Nooit kunnen wij die gekruiste Christus, die volkomen Zaligmaker, naar waarde schatten. Nooit kunnen wij te veel op de gekruisigde Verlosser zien, te veel van Hem verwachten in gebed en geloof. Hebt gij, mijn lezer, Hem al enigszins leren kennen in Zijn gepastheid en volheid?

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 februari 1958

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE VERLOSSING VAN GEBETENEN DOOR DE OUDE SLANG

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 februari 1958

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's