Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOUD IN GEDACHTENIS!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOUD IN GEDACHTENIS!

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Houd in gedachtenis, dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt.

2 Tim. 2 : 8a.

Wij hebben het Paasfeest, het feest van de opstanding van de Heiland, van Jezus Christus, weer achter de rug. Niet echter in die zin, dat wij daarmee nu weer klaar zijn, afgerekend hebben. Zo léven wij wel dikwijls. Wij zien naar onze christelijke feestdagen uit. Wij verlangen er meermalen sterk naar. Doch het is niet, omdat wij zo verblijd zijn over, zo leven uit, de grote overwinning van de levende Verlosser, Die kan verklaren: , .Ik ben de Opstanding en het Leven".

Wij verlangen niet naar het Paasfeest van nature, omdat wij kennis hebben aan wat Johannes op Patmos gebeurde, toen de levende, de verheerlijkte Verlosser hem daar verscheen. Hij schrijft er aldus over: En toen ik Hem zag, viel ik als dood aan Zijn voeten; en Hij legde Zijn rechterhand op mij, zeggende tot mij: rees niet; Ik ben de eerste en de laatste; en Die leef, en Ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels der hel en des doods" (Openb. 1 : 17 en 18). Wat zou het heerlijk zijn, als wij met het oog op deze dingen meer naar het Paasfeest verlangden, en er aan dachten! Dat mag onze bede wel zijn, of worden.

Ach, wat wordt er door ons in onze natuurstaat, en ook nog menigmaal na ontvangen genade, naar het Paasfeest verlangd, omdat wij dan een paar vrije dagen hebben, omdat wij dan eens rustig kunnen uitgaan naar vader en moeder, naar broer of zuster, naar kinderen. Wat wordt er veel naar het Paasfeest en naar de andere christelijke feestdagen uitgezien, omdat wij dan misschien vakantie hebben! Ja, om allerlei bijzaken worden de vierdagen van de christelijke Kerk op prijs gesteld.

Een voorrecht is het, als dit anders is geworden in beginsel, en als dit door Gods genade bij tijden en ogenblikken rijk tot openbaring mag komen. Dit ontbreekt, Gode zij dank! ook niet. Neen! daar komen tijden in ons leven, als Gods genade in ons verheerlijkt is geworden, als Hij een goed werk in ons begonnen is, waarin wij van te voren zo met het heilig Avondmaal bezig kunnen zijn, of met het Kerstfeest, met de Goede Vrijdag, met het Paasfeest, met de Hemelvaartsdag, met het Pinksterfeest. Onder de invloed van de Heilige Schrift en van de Heilige Geest, die machtige Toepasser van Gods Woord, en de heilsfeiten, kan er zo'n zielewerkzaamheid zijn met dit alles. Dat zijn goede tijden, rijke ogenblikken.

En als dan die vierdagen zelf gevierd mogen worden met het oog op het geboren Kindeke, of op de Man van smarten, of op het Paasfeest op de Heere der heerlijkheid, of op de ten hemel gevarene, of op Hem, Die is gezeten aan de rechterhand des Vaders, en Die de belofte des Vaders, nl. de Heilige Geest, ontvangen heeft, en ook uitgestort, zie, dan is het pas waarlijk feest. En die feestdagen in de stad Mensziel zijn veel rijker en veel blijder dan de feestdagen in het gewone aardse leven, hoe goed ook die overigens kunnen zijn. Van die christelijke feestdagen, gevierd in het diepst van ons hart, misschien wel als het geen Kerstfeest, geen Paasfeest, enz. is in het kerkelijk jaar, geldt dit geloofsgetuigenis van David in Psalm 4:7 en 8: Velen zeggen: ie zal ons het goede doen zien? Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, o Heere! Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven, meer dan ter tijd als hun koren en hun most vermenigvuldigd worden." Dat is een waar woord, dat ons duidelijk te verstaan geeft, dat de dienst des Heeren een blijde, een liefdedienst is, waaraan een groot loon, een genadeloon, is verbonden.

Maar, misschien zijn er onder onze lezers, die deze verzen in de berijming ook nog wel eens willen zingen (ik heb dat nl. in brieven, die mij werden geschreven, meermalen gemerkt. En waarom ook niet? Dat kan alleen maar goed zijn. Wij vormen toch tezamen een zekere gemeenschap uit verschillende kerken samengesteld en verenigd, naar ik hoop, in enigheid des waren geloofs.) Wij zingen dan:

Dan zult gij recht naar 't outer treden, En off'ren God een rein gemoed, Het offer der gerechtigheden. En 't zuiv're reukwerk der gebeden: Betrouwt op Hem, want Hij is goed. Daar velen twijfelmoedig vragen: „Wie zal ons 't goede toch doen zien? '' Doe Gij, o Heer', na 't angstig klagen, Ons 't lieflijk licht Uws aanschijns dagen, En wil Uw rijke gunst ons biên.

En nu hoort het 4e vers er toch werkelijk bij. Dat willen wij ook nog zingen, of ten minste, in verband met het Paasgebeuren, overdenken:

Gij hebt m' in 't hart meer vreugd gegeven Dan and'ren smaken in een tijd, Als zij, door aards geluk verheven, Bij koorn en most wellustig leven, In hunne overvloed verblijd. Ik zal gerust in vrede slapen, En liggen ongestoord ter neêr; Want Gij alleen, mijn schild en wapen, Schoon 't onheil schijnt voor mij [geschapen, Zult mij doen zeker wonen, Heer'.

Houd in gedachtenis, dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt, niet alleen opdat Hij verheerlijkt worde, maar ook opdat Gods volk worde vertroost. Er ligt zulk een rijke troost in Jezus' opstanding voor een schuldig en in zichzelf verloren zondaar. De ganse Christus met al de vrucht van Zijn vernedering en van Zijn verhoging komt ten goede aan Zijn gemeente. O, welk een rijkdom ligt er voor arme zondaren in de Christus met al Zijn schatten en gaven! En met name als wij spreken over Zijn opwekking uit de doden is daarin een nimmer opdrogende troostbron te vinden.

Het is de belijdenis van al Gods volk: „Welke overgeleverd is om onze zonden, opgewekt om onze rechtvaardigmaking." Opgewekt om onze rechtvaardigmaking! Als uw schuld u drukt, als uw zonden u voor ogen worden gesteld, als gij vraagt: „hoe zal ik rechtvaardig verschijnen voor God? ", dan ligt er zulk een schat van

troost in het ledige graf. Door Zijn sterven aan het kruis heeft de Zaligmaker geboet de schuld van al de Zijnen. Door Zijn Zoon op te wekken uit de dood heeft God de Vader het zegel Zijner goedkeuring gehecht aan dat werk tot delging van de schuld. De opwekking van de Zoon draagt in zich deze verklaring van de Vader: „Aan Mijn gerechtigheid is ten volle genoeg gedaan, Mijn toorn is gestild. Ik ben volkomen bevredigd met het volbrachte werk van Mijn geliefde Zoon, en in Hem heb Ik ook een welbehagen in allen, die Ik Hem gegeven heb."

Nu kan de levende Verlosser Zijn verworven gerechtigheid mededelen aan allen, die in de weg der ontdekking door Gods Woord en door de Heilige Geest te zien hebben gekregen, dat zij in Adam verdoemelijk zijn voor God, en die deswege treuren over hun erfschuld, hun erfsmet en hun dadelijke zonden in gedachten, woorden en werken, die, denkend aan en liggend onder het recht Gods, alleen maar sidderen kunnen, doch wier ziele tegelijkertijd dorst naar God, naar de levende God.

De opwekking van Christus, Zijn ledige graf, het predikt ons, dat Zijn borgtocht is aangenomen, dat de schuld van Zijn volk is betaald, dat God dat schuldige volk aanziet in de Zoon van Zijn eeuwig welbehagen.

En als wij nu in het gelóóf geleid worden naar het ledige graf en daarin een blik mogen slaan met het oog des geloofs, dan wordt de droefheid over onze schuld veranderd in vreugde over de rechtvaardigmaking. Dan moogt ge met een ontroerd gemoed, met een verbroken hart en een verslagen geest, stamelen: , En dit zal Zijn Naam zijn, waarmede men Hem noemen zal: , De Heere onze gerechtigheid" (Jeremia 23 : 6b).

Hier en nu beschikt de Borg van een volk, diep in schuld, de treurigen Zions, dat hun gegeven wordt sieraad voor as, vreugdeolie voor treurigheid, het gewaad des lofs voor een benauwde geest. Houd dan, tot uw vertroosting, in gedachtenis, o volk van God, dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt!

Dan is het de Bruid van de hemelse Bruidegom als ziet ze haar Bruidegom in Zijn opstandingsheerlijkheid naderen. Zij hoort Hem nodigen: , Sta op, Mijn vriendin, Mijn schone, en kom! Want zie, de winter is voorbij, de plasregen is over, hij is overgegaan; de bloemen worden gezien in het land, de zangtijd genaakt, en de stem van de tortelduif wordt gehoord in ons land. — Sta op, Mijn vriendin, Mijn schone, en kom!" (Hooglied 2 : 10—43). Hoe zou de Bruid kunnen zwijgen? Ook voor haar is het: , De zangtijd genaakt." En zij zingt van het wonder van de opwekking van Christus uit de doden, èn van haar eigen opwekking uit de dood door de zonden en de misdaden, blikkend in het geopende, in het ledige graf:

De Heer' wou mij wel hard kastijden, Maar stortte mij niet in de dood; Verzachtte vaderlijk mijn lijden, En redde mij uit alle nood. Ontsluit, ontsluit voor mijne schreden De poorten der gerechtigheid; Door deze zal ik binnentreden, En loven 's Heeren majesteit.

En in de zangtijd komt het ene lied meermalen na het andere. Het danken en het bidden gaat dan vaak over in het aanbidden, in het God groot maken, in het: , , Soli Deo Gloria". Hoor het maar, mocht het zijn met jaloersheid, met hartelijke instemming:

Dit is, dit is de poort des Heeren; Daar zal 't rechtvaardig volk door treên Om hunne God ootmoedig t' eren Voor 't smaken Zijner zaligheên. Ik zal Zijn naam en goedheid prijzen; Gij hebt gehoord. Gij zijt mijn geest, Door Uw ontelb're gunstbewijzen, Tot hulp, en heil, en vreugd geweest.

Ja, dat: , , Houd in gedachtenis, dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt", daar ligt heel veel troost in, als wij het maar mogen opmerken. Daar ligt heel veel troost in voor op andere wijze troostelozen, voor verdrukten, door onweder voortgedrevenen, ongetroosten.

Dat hebben wij reeds gezien, lettende op de blijde sprake, die er uitgaat van het ledige, het geopende graf, nl. deze vertroostende boodschap voor zondaren: „Opgewekt tot onze rechtvaardigmaking."

Doch er is meer. Wij zullen wel niet alles kunnen noemen, maar wij willen toch bij een paar vertroostende zaken met elkander stilstaan, die wij niet mogen vergeten, die wij in gedachtenis moeten houden, als de waarschuwing, als de opwekking tot ons komt: „Houd in gedachtenis, dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt!"

Allereerst denken wij tezamen hieraan: ls zondaren, door de Heere van alle geweld des duivels verlost, gaan sterven, dan is dat sterven een heengaan in vrede, een ontslapen in Jezus, geen betaling van de zonde, maar een afsterven van de zonde en een doorgang tot het eeuwige leven. De apostel Paulus zegt er van: Hebbende begeerte om ontbonden te worden en met Christus te zijn, want dat is zeer verre het beste" (Fil. 1 : 23).

En van Stefanus lezen wij: „En zij stenigden Stefanus, aanroepende en zeggende: „Heere Jezus! ontvang mijn geest! En vallende op de knieën, riep hij met grote stem: Heere! reken hun deze zonde niet toe. En als hij dat gezegd had, ontsliep hij." Welk een heerlijk, rustig sterven bij zulk een gewelddadige dood!

En om nu nog een paar Oud-Testamentische voorbeelden te noemen, dan denk ik aan de stervende aartsvader Jakob, die op zijn sterfbed bij de zegen over zijn Juda de komst van de Messias in de geest mocht zien en aldus aankondigen: Juda, gij zijt het, u zullen uwe broeders loven... De scepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Dezelve zullen de volken gehoorzaam zijn" (Gen. 19:8—10). En kort daarna mocht de stervende Jakob vol verlangen de zegening van zijn zonen even onderbreken, om aldus zijn eigen toestand en verwachting te openbaren: Op Uwe zaligheid wacht ik, o Heere!" (vs. 18).

En in Psalm 17, „een gebed van David", lezen we dit heerlijke woord vol van de hope des eeuwigen levens: „Ik zal Uw aangezicht in gerechtigheid aanschouwen, ik zal verzadigd worden met Uw beeld, als ik zal opwaken." En nog veel meer is dit geloofsgetuigenis onder ons bekend in de berijmde vorm:

Maar (blij vooruitzicht, dat mij streelt!) Ik zal, ontwaakt, Uw lof ontvouwen, U in gerechtigheid aanschouwen, Verzadigd met Uw Godd'lijk beeld.

Dit alles staat in verband met de wonderlijke vertroosting met het oog op het sterven van anderen, of van onszelf, als wij in de Heere mogen sterven, die er ligt in het opwekkende woord: „Houd in gedachtenis, dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt." Wij behoeven niet bedroefd te zijn als degenen, die geen hope hebben, als er een vader of een moeder, een broeder of zuster, een kind, een vriend of een vriendin, die de Heere vreesde, van ons heengaat in de weg van alle vlees, want de Heere Jezus Christus heeft de dood verslonden tot overwinning. Hij lééft.

In verband daarmee lezen wij, tot onze leiding en tot onze vertroosting, in 1 Thessalonicensen 4 : 13 en 14: Doch, broeders! ik wil niet, dat gij onwetende zijt van degenen, die ontslapen zijn, opdat gij niet bedroefd zijt, gelijk als de anderen, die geen hoop hebben. Want indien wij geloven, dat Jezus gestorven is, en opgestaan, alzo zal ook God degenen, die ontslapen zijn in Jezus met Hem wederbrengen." En dus tot op ons sterfbed, tot aan het graf van onze dierbaren, komt tot ons de opwekking, die zoveel troost bevat: Houd in gedachtenis, dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt."

De Heere Jezus is de wel gestorven, maar nu toch levende Verlosser, Die, nadat Hij verhoogd is, al de Zijnen tot Zich zal trekken. Het is wel goed, dat wij hier tot onze vertroosting nog eens luisteren naar het geloofsgetuigenis van de christen in onze trouwe Heidelberger in zondag 22: Vr. 57. Wat troost geeft u de opstanding des vleses?

Dat niet alleen mijn ziel na dit leven van stonde aan tot Christus, haar Hoofd, zal opgenomen worden, maar dat ook dit mijn vlees, door de kracht van Christus opgewekt zijnde, wederom met mijn ziel verenigd, en aan het heerlijk lichaam van Christus gelijkvormig zal worden.

Vr. 58. Wat troost schept gij uit het artikel van het eeuwige leven?

Dat, nademaal ik nu het beginsel der eeuwige vreugde in mijn hart gevoel, ik na dit leven volkomen zaligheid bezitten zal, die geen oog gezien, geen oor gehoord heeft, en in geen mensenhart op-

geklommen is, en dat, om God daarin eeuwiglijk te prijzen.

Dat is heerlijke taal. Om jaloers op te worden! Wat heeft de wereld daar naast te stellen? Wat is haar verwachting?

Mijn lezer, moogt gij reeds door genade deze geloofstaal met het amen des geloofs beantwoorden en bevestigen?

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 april 1958

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

HOUD IN GEDACHTENIS!

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 april 1958

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's