Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE PERSOON EN DE FIGUUR VAN Ds. Th. VAN DER GROE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE PERSOON EN DE FIGUUR VAN Ds. Th. VAN DER GROE

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

IL v. d. GROE EN HET PROBLEEM DER GELOOFSVERZEKERDHEID

(7)

„Geschonken is", zo zegt zondag VII. Van der Groe dan ook verklaarde dat de weldaad der rechtvaardigmaking ligt „enkel opgewonden in de belofte des Evangeliums". Die weldaad ontstaat dus niet door het geloof. Denk aan het antwoord op vraag 60: „in zoverre ik zulke weldaad met een gelovig hart aanneem".

Hier waarschuwt terecht Ds. Nic. Holtius (medestander van Dr. Alex. Comrie) voor een misverstand nl. dit: „dat ik eerst gelovig aannemen moet, eer God mij schenken en toerekenen wil datgene waardoor ik rechtvaardig ben".

Vraag en antwoord 60 stelt dit immers andersom. Wij moeten dan met van der Groe vasthouden dat de rechtvaardigmaking, een weldaad van het genadeverbond zijnde, deze weldaad „enkel opgewonden ligt in de belofte des Evangeliums". Door het genoemde misverstand zouden wij, zegt Holtius „Paaps en Remonstrants worden". Want, zo zegt hij, verandert met het geloof „in een werk of daad die God eerst in ons zien wilde, eer hij ons Christus vedienste zou willen schenken en toerekenen". (N. Holtius: „De zondaar gerechtvaardig om niet", blz. 20). Maar het geloof heeft niets verdienstelijks, het

bewerkstelligt niet iets als door een verdienstelijk werk. Het geloof is dan ook geen werk, maar een werking. Zo luidt toch onze oude gereformeerde leer: , , het is maar een werking waarmede wij Christus, onze rechtvaardigheid, omhelzen" (Ned. Geloofbelijdenis, art. 22).

„Geschonken is" dus in de belofte van het Evangelie, en door het geloof aanvaard, aangenomen wordende. Zulk een schenking uit het genadeverbond geeft ook het rechte aannemen! Maar het geloof doet het heil niet ontstaan, bewerkt of verdient het niet.

Geloven slaat terug op beloven. Dat is het beloven van het verbond der belofte. Zo spreekt het antwoord op vraag 22 van: „al wat ons in het Evangelie beloofd wordt". (Het geloof is dan maar een instrument).

Bezien wij in dit verband ook eens vr. en ant. 129.

Amen wil zeggen: „het zal waar en zeker zijn". Hoe weet de gelovige dat? Hoe anders dan uit de belofte van het onvoorwaardelijk genadeverbond? !

Dan: „want mijn gebed is veel zekerder van God verhoord, dan ik in mijn hart gevoel, dat ik zulks van Hem begeer".

Hier is weer sprake van de geloofsververzekerdheid. Amen wordt niet verklaard als wens, maar „het zal waar en zeker zijn". Het amen des „geloofs". Want mijn gebed „verhoord is". Ter verklaring van de Heilige Schrift moeten we Schrift met Schrift vergelijken, maar hier zou het nuttig kunnen zijn ook de uitspraken van de Catechismus naast elkaar te plaatsen.

Zou het de lezer niet daarom gaan bij de Catechismus om te laten zien dat alle gedachte van verdienstelijkheid of prestatie ten aanzien van het geloof of het gebed behoort uitgebannen te zijn? ! Want dan zouden we nog in het diensthuis verkeren, in het werkhuis en heimelijk met een werkverbond ons heil willen bewerkstelligen! En dan is er de verzekerdheid niet! Zo als dan ook Rome die zo niet kent.

De verzekerd is er uit het vrije, onvoorwaardelijke van de belofte van het genadeverbond. „Geschonken is", „verhoord is".

Misschien dat we nu goeddoen voort te gaan met hetgeen Van der Groe dus zegt in zijn predikatie over Openb. 3 : 10, 11a aangaande de leer van het geloof:

„In plaats van deze zuivere leer des geloofs en der lijdzaamheid, voert men nu een geheel andere leer in, die maar dient om het ware geloof en alle lijdzaamheid des Geestes in de harten der mensen geheel weg te nemen, en uit te blussen, een zuiver Remonstrants en Pelagiaans geloof. Waarin niet God, of Christus, of de H. Geest, maar de mens zelf het alles alleen doet en werkt. De mensen zien en kennen haar zonden; zij zijn er ras bedroefd en gewond over; zij belijden en betreuren ze voor God. Zij hongeren en dorsten aanstonds naar Christus, en zij geloven in Hem, en geven zich aan Hem over, zonder Zijn belofte of Evangelie eens recht te kennen, en zij houden hun staat goed; wat er aan ontbreekt, dat is allemaal een zwak geloof, dat op zijn tijd wel beter zal worden; zij bekeren zich en woelen en wurmen daaronder, en zij maken, zo zij het maken, zij zijn haast godzalig genoeg, en Christus heeft niet grotelijks over hen tc klagen.

Ziet, dit is nu bij ons het Christelijk geloof, daar eigen kracht en 's mensen werk en gerechtigheid, op een subtiele wijze, en onder een invloed van de algemene genade en gaven des Geestes, de ganse ziel en het wezen alleenlijk van is. En dewijl hier geen krachtdadig en Goddelijk werk des wederbarenden Geestes aan het hart nu kan ondervonden worden, om het gemoed inwendig te verlichten, te vernieuwen, te heiligen, en in God door Christus zaliglijk te troosten en gerust te stellen, zo kan dan ook hier geen waarachtige hartsverzekering in zodanig geloof zijn; daar moet of een valse verzekering en loutere inbeelding en satans bedrog het hart innemen, en gevangen houden, of daar moet anders een eeuwigdurende Paapse en Pelagiaanse twijfel in de harten van zulke gelovigen heersen, daarmede zij naar de eeuwigheid kunnen gaan. Maar dewijl nu het oude en aangenomen en vastgestelde Gereformeerde geloof, volgens Gods Woord, een geloof van Goddelijke en heilige troost, en verzekerdheid is, hetwelk die verzekerdheid tot een wezenlijke eigenschap, of ten minste het een wezenlijk en gans onafscheidelijk gevolg heeft, zo heeft men daar al evenwel ook raad gevonden, met dat zo te draaien, dat het oude Gereformeerde geloof alzo hoog en stijf gesteld is tegen de Papisten, en hun volstrekte twijfel, en dat daarmede niet het zuivere en eigenlijke wezen, maar alleen het welwezen des geloofs door uitgedrukt en bepaald is, hetwelk maar van de minste of van zeer weinige gelovigen, zo in die hoge trap en mate bezeten wordt. Nu arbeidt men maar alleen bij alle gelegenheid om dat de lieden wel terdege in te scherpen, en om die zwakke en sukkelende zielen te ondersteunen en op te beuren, en hun hun staat toch wel te doen vasthouden". En „op die kurk drijven nu de zielen daar zo heen".

Van der Groe ziet hierin „eigen kracht en werken en woelen; zij doen het nu helaas alles zelf, dat Christus door Zijn Geest in ons moet doen". Hoe heeft dus Van der Groe zien opkomen het verlaten van de zuivere leer van het genade verbond (dat zekerheid heeft en verzekerdheid geeft) en hoezeer merkte hij op dat we weer terugkeerden naar het werkhuis van Rome, heimelijk ook ter zake van de leer des geloofs. Noorden.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 september 1958

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE PERSOON EN DE FIGUUR VAN Ds. Th. VAN DER GROE

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 september 1958

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's