Kan een bekommerde zalig worden?
Daar was eens iemand en deze las een preek. Dat valt te prijzen. Misschien is dit wel de grond van de dodigheid van de kerk, dat er te weinig preken en te weinig andere boeken, op Gods Woord gegrond, gelezen worden. Vroeger had men meer mannen dan tegenwoordig, dacht ik, die belezen waren in de oudvaders of in de goede nieuwe vaders en daardoor in kennis ver uitstaken boven jongere of ook wel oudere predikanten. Dat geeft niet, want het is voor ons een prikkel om hen te evenaren. Om dit te trachten tenminste.
Het komt mij voor, dat het lezen van boeken, die inspanning vragen een goed teken is. Misschien echter dat de wereld tegenwoordig daar meer aan doet dan wij. De goeden onder ons echter niet te na gesproken.
Maar nu de preek. Daarin kwam het volgende stukje voor: „De Heere blijft vrij en souverein in al zijn handelen. Velen van Gods kinderen leven in de bekommering tot hun dood toe; vlak vóór hun dood worden velen vaak in de volle ruimte gesteld. Amderen gaan in het donker weg om hier boven voor eeuwig in het licht, voor eeuwig in de ruimte gesteld te worden. De Heere blijft vrij, nochtans gaat het leven door God gewerkt, naar de beleving van deze zaken uit".
Hierover heeft een lezeres zitten nadenken. Zij kwam er niet uit en vroeg mii: „Is het mogelijk, dat een bekommerd mens ook naar de hemel kan gaan"?
De eerste vraag, die wij ons hier moeten stellen is deze: wat bedoelt die predikant met een leven in de bekommering? Men kan over verschillende dingen bekommerd zijn. Martha bekommerde zich over vele dingen, terwijl één ding nodig was. En nu hebben we tegelijk het uitgangspunt voor de beantwoording van bovenstaande vraag. Wat is het ene nodige? Dat staat in de Catechismus. Om zalig te worden, zegt zondag 7, moeten wij Christus door een waar geloof zijn ingelijfd. Daar staat niet, dat wij door een geloofsvermogen Christus moeten zijn ingelijfd. Er staat nadrukkelijk: door een waar geloof, waarvan dezelfde Zondag zegt, dat het bestaat in kennis en vertrouwen, dat het niet alleen voor anderen doch ook voor mij is. Nu is vervolgens dit de vraag, waar de bekommerde bekommerd over is. Judas was bekommerd over zijn zonde, Kaïn ook.
Ik leid hieruit af, dat de bekommering over de zonde niet genoeg is tot zaligheid. Deze bekommering kan niet gemist worden, maar als iemand een open consciëntie heeft, die hem vele malen beschuldigt, doch hij komt niet tot Christus om Hem aan te grijpen in de belofte van het evangelie, dan is deze bekommering, dacht ik, niet genoeg. Zo kan men ook bekommerd zijn over z'n zaligheid. De rijke jongeling v/as dit. Hij heeft misschien vele malen gebeden: Heere, wat moet ik toch doen om zalig te worden. Met deze vraag kwam hij ook tot Jezus. Doch na het antwoord ging hij bedroefd weg.
Het is niet genoeg bekommerd te zijn over onze zaligheid, maar het hoort er wel bij. Dus wat is in dit stukje preek bedoeld met de levende in bekommering, die altijd zalig wordt?
Naar mijn bescheiden mening kan dat alleen een man of vrouw zijn, die waarlijk in Christus gelooft, maar niet verzekerd is van dat geloof. In dit hart rijst menigmaal de vraag der bekommering: Is dit nu het echte geloof, wat ik heb? Ben ik in waarheid tot de Heere Jezus gekomen? Is Hij de enige grond mijner hope? Van deze bekommerden zou ik uit de aard der liefde willen geloven dat zij in de Heere sterven. Zoals het in ons stukje preek staat is het natuurlijk altijd waar. De prediker zei: vele van Gods kinderen gaan voor eeuwig naar het licht. Dat is zeker. Maar bedoelt hij dan, dat alle bekommerden Gods kinderen zijn? Zo heeft onze lezeres het opgevat. En dat spreek ik niet tegen, mits het gaat over zulken, die in Christus geloven, doch van hun geloof niet verzekerd zijn. Daarmee is ook ten volle afgesneden dat verwijt, dat iemand op grond van zijn bekommering zalig zou denken te kunnen worden. Het zou een heel verkeerde sluitrede zijn als iemand dacht: ik leef in bekommering over mijn zonde of: ik leef in bekommering over mijn zaligheid en dus word ik zalig. Zelfs zou ik de sluitrede heel verkeerd vinden als iemand zei: ik leef in bekommering of ik wel het ware geloof bezit en dus word ik zalig. Het komt mij voor dat deze en gene ten onrechte meent, dat hij gelooft en dan ook wel eens bekommerd is of het toch wel echt is.
Als men eens in een diepgaand gesprek gewikkeld is geweest, komt de vraag wel op: zou ik 't nu soms mis hebben? Maar deze bekommering is niet de grond onzer zaligheid. De grond is alleen Christus, door een waar geloof, gewerkt door de Heilige Geest, aangenomen. Maar dat geloof kan zwak zijn. De vader van de maanzieke knaap bad: Ik geloof Heere, kom mijn ongeloof te hulp.
Zo zou ik dus het bekommerde kind Gods willen zien. Het hongert en dorst naar de gerechtigheid in Christus. Hun grondgestalte is dat zij overtuigd zijn van zonde, verlegen en verslagen. Zij staan daar zonder raad en hulp. Veel hebben zij gebeden en dat bidden zij nog: Wat moet ik doen, opdat ik zalig worde? Zij zijn bekommerd over de vragen: hoe raak ik mijn zonde en verdorvenheid te boven. Hoe raak ik gerechtvaardigd? Hoe raak ik geheiligd? Zij hebben zo'n grote achting voor de Heere Jezus. Zij lopen Hem achterna. Zij leggen hun hand op Hem en in de gebondenheid aan de Christus en zijn werk nemen zij toe. Nochtans overvalt hen vaak de bekommering of het wel waar werk bij hen is. Men kan in dit stuk van vader Brakel wel iets leren. Hij stelt aan de ene kant hen, die overtuigingen hebben van hun ellendige staat, bevatting en indruk van zaligheid en verdoemenis, schrik voor de toorn Gods, kennis van de Heere Jezus, een zich voegen bij de godzaligen. Aan de andere kant staan zij, die alles op alles zetten om de zaliheid te verkrijgen, veel verkeerde wegen inslaan, veel bestreden worden, dat het voor hen te laat is en dat zij de zonde tegen de Heilige Geest hebben bedreven en meer van die en tenslotte moeten vaststellen, dat het aan hun kant onmogelijk is om zalig te worden. Deze nu krijgen oog voor Christus, worden tot Hem getrokken en komen zo tot het geloof in Christus. Dit geloof alleen is de grond voor de zaligheid. Maar als iemand bekommerd is dat zijn geloof zo zwak is of omdat hij zo dikwijls van de Heere afwijkt, of omdat hij het zo niet ondervonden heeft als deze en die, voor zulken kan men goed hoop hebben. Het gaat er om, dat we Christus omhelzen. Het is voor mij zeker, dat allen, die Christus door een waar geloof omhelzen ware kinderen Gods zijn al zitten zij driekwart van hun leven in het donker en al zijn ze gedurig weer bekommerd of zij er wel bij behoren en er wel ooit zullen komen.
Komen er nu velen van deze bekommerden tot volle ruimte voor hun sterven? Dat woordje velen is nog al nadrukkelijk Ik zou het liever zo verzekerd niet zeggen. Het hele stukje is zo op zichzelf genomen een tikkeltje te zeker, dacht ik. De bekommerden worden zeker zalig en velen komen tot volle ruimte en zo al meer.
Zo vast moeten degenen die in de bekommering leven er maar niet op rekenen en helemaal niet op grond van hun bekommering. Zij hebben maar te onderzoeken of zij in het geloof zijn (2 Cor. 13 : 5).
Voorts zou ik niet durven zeggen, dat
velen van hen, die bekommerd zijn over hun geloof in Christus tot volle ruimte komen. Ik houd het liever met Justus Vermeer, die spreekt over sommigen, die op het einde van hun weg met veel licht en klaarheid overgaan. Wij doen er goed aan, als we hier dan vasthouden, dat de grond der zaligheid in Christus ligt. Door Christus worden de gelovigen zalig.
Wat zijn gelovigen? Zijn dat zulken, die in het algemeen geloven, dat God de vergeving van zonden belooft aan zondaren. Neen, het zijn zulken die geloven, dat de gerechtigheid niet alleen voor anderen is, doch ook voor hen. Daarvan hebben zij een vertrouwen gekregen door de werking des Heiligen Geestes. Het is niet genoeg dat Christus ons onmisbaar is geworden en dat wij er van verzekerd zijn, dat er in Hem alleen vergeving is. Dat is uitstekend, maar hier blijft de vraag nog liggen of het ook voor mij is? Op deze vraag kan alleen de Heilige Geest een antwoord geven, door ons innerlijk te verlichten en daarvan te overtuigen. Maar dit is niet het eerste.
De vergeving der zonden behoort tot de weldaden. Aan de weldaden gaat volgens de Catechismus de inlijving in Christus vooraf. Artikel 12 der N.G.B. beschrijft dit als een omhelzen van Christus. Sommige predikers slaan dit stuk rustig over en beginnen zo maar in eens aan de weldaden. Dat doet de Catechismus niet. Dat doen de Reformatoren ook niet. Calvijn heeft er nadrukkelijk tegen gewaarschuwd.
Ik zal die waarschuwende woorden nog maar eens af laten drukken in de hoop, dat er acht op geslagen wordt: , , Voor eerst moeten wij weten, dat alles wat Christus geleden en gedaan heeft tot zaligheid des menselijken geslachts ons onnut en onprofijtelijk zij, zo lang als Hij buiten ons is en wij van Hem vervreemd zijn. Zo moet Hij dan ons eigen worden en in ons wonen, zal Hij ons kunnen mededelen de dingen die Hij van Zijn Vader ontvangen heeft". In het licht van deze woorden van Calvijn is het dan ook onjuist, dat God aan ieder, die nog buiten Christus is, de vergeving van alle zonden belooft om Christus wil en dat wij deze vergeving maar hebben aan te nemen. Daar is geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn. Als Christus ons onmisbaar is geworden en wij hebben Christus aangenomen door een waar geloof, dan komt ons de belofte der vergeving toe. Christus kan ons niets schenken tenzij Hij in ons woont.
Paulus noemt dat zo, dat Christus Hem geopenbaard is. Het wordt duidelijk in zondag 7 geleerd. Natuurlijk niet zo, dat de weldaden van Christus te scheiden zijn. Christus en de weldaden zijn één. Het gaat er om, dat wij ze juist niet scheiden. Geen weldaden, geen beloften, zonder Christus, de inwonende Christus, zoals Calvijn dat zegt. En al zou dat geloof nu nog zo zwak zijn en voor de gelovige nog zo donker, als het een waar geloof is, dat Christus omhelst, is het voor tijd en eeuwigheid genoeg.
Deze Christus nu vertoont zich aan geen andere dan aan de ellendige en benauwde zondaren, dewelke zuchten, arbeiden, beladen zijn, hongeren, dorsten, en van droefheid en ellendigheid uitdrogen.
Tegenwoordig mag men graag prediden, dat men alleen en pas bij het kruis zijn zonde leert kennen. Maar de Schrift zegt, dat de kennis der zonder door de wet is, al zal de gelovige door de levende beschouwing van het kruis bitter bedroefd worden, veel bedroefder nog dan onder en door de wet. Nochtans zegt alleen de wet wat zonde is en het evangelie wat genade is. En Christus zegt: , , Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt".
Is dat niet beter dan op onze bekommering te bouwen? Laat elke ellendige tot Hem gaan om geholpen te worden ter bekwamer tijd.
Nu heb ik nog wat zegt onze correspondente. Het is deze uitspraak: , , Ge kende iets van de zondebedekking en ge mist nog de zondevergeving". En daarvoor stelt zij deze vraag: , , Is dat nu wel juist, dominee? Zijn zonde-bedekking en zonde-vergeving niet één en de zelfde zaak? "
Ik zou zeggen, dat hier ook weer de vraag is, wat men met dat woord zondebedekking bedoeld,
In Psalm 32 is bedekken en vergeven hetzelfde. Maar als iemand er mee bedoelt, dat hij de zonde niet ziet en dat God hem weldaden schenkt alsof de zonde is weggedaan, ligt dit woordgebruik voor zijn rekening. En zoiets zal er wel mee bedoeld zijn, dacht ik.
Natuurlijk is het gevaarlijk om Bijbelse v/oorden in een andere zin te gebruiken dan de Bijbel het doet, maar dat gevaar vermindert als de hoorder of lezer er over ingelicht wordt wat men bedoelt. Als men er zo over spreekt moet men niet vergeten, dat zonden, die wel bedekt zijn, doch niet vergeven, tenvolle voor rekening van de zondaar liggen en dat hij voor eeuwig omkomt als hij niet door een waar geloof Christus wordt ingelijfd en in Christus de rechtvaardigmaking erlangt.
Sommige mensen genieten wel eens zoveel van Gods liefde, dat zij denken, dat zij zo wel kunnen sterven. Maar dan komen zij er later achter, dat de toorn Gods nog op hen ligt en dan wordt de Heere een verterend vuur voor hen. Er zijn vele wegen, waarlangs God de zondaar tot Christus brengt, maar het einde van deze wegen is altijd, dat de mens daar niet komt als een bekommerde of als een schuld-bedekte of als een mens rijk aan bevindingen, doch als een goddeloze, radeloze, onwillige en machteloze. Daar zal ieder het nodige van moeten ondervinden, omdat Christus zich aan geen anderen vertoont en God alleen goddelozen rechtvaardigt.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 september 1958
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 september 1958
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's