Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zalig zijn de doden, die in de Heere sterven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zalig zijn de doden, die in de Heere sterven

11 minuten leestijd

(3)

En ik hoorde een stem uit de hemel, die tot mij zeide: 'Zalig zijn de doden, die in de Heere sterven, van nu aan, Ja, zegt ds Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid, en hun werken volgen met hen.

Openbaringen 14 : 13.

In de Heere sterven, dat is het zalig deel van allen, die in hun leven, in de welaangename tijd, in het jaar van het welbehagen des Heeren, in de Verlosser en Zaligmaker Jezus Christus zijn ingelijfd in de weg van wedergeboorte, bekering en geloof. Zij zullen bij hun sterven niet alleen zijn, al kan niemand van degenen, hun hun lief zijn, met hen meegaan. In dit opzicht moet de grote reis naar de eeuwigheid geheel alleen worden gemaakt. Doch, wie er ook achter moeten blijven, Eén is er, Die met hen meegaat, en dat is de overste Leidsman en Voleinder des geloofs, de Heere Jezus Christus.

Daar heeft David reeds iets van mogen zien, toen hij in zijn Psalm van de goede Herder, Psalm 23, mocht zingen: , , A1 ging ik ook in een dal der schaduw des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij!" •— De goede Herder gaat Zijn schapen, die Hij zo duur gekocht heeft, voor, ook als zij geleid worden op de weg door het dal van de schaduw des doods. Voor hoe menigeen is op zijn sterfbed het zien met het oog des geloofs op Zijn stok en op Zijn staf tot diepe en rijke vertroosting geweest?

Deze tegenwoordigheid van de overste Leidsman en Voleinder des geloofs is in haar vertroostende betekenis niet altijd zo klaar en duidelijk op te merken bij het sterven van een kind van God.

Er zijn sterfbedden van kinderen Gods, waarop en waarbij de heerlijkheid van het in de Heere sterven duidelijk en heerlijk aan de dag treedt. Ik denk hier aan zulk een sterven van een, die zelf nog met zijn stok de maat sloeg, toen hij op een zeer pijnlijk sterfbed opgaf om te zingen: Maar 't vrome volk, in U verheugd, Zal huppelen van zielevreugd,

Daar zij hun wens verkrijgen. Hun blijdschap zal dan, obepaald. Door 't licht, dat van Zijn aanzicht straalt,

Ten hoogste toppunt stijgen. Heft Gode blijde psalmen aan; Verhoogt, verhoogt voor Hem de baan;

Laat al wat leeft Hem eren. ereidt de weg, in Hem verblijd, ie door de vlakke velden rijdt:

Zijn naam is Heer' der heren.

Ja, bij zulk een blijmoedig sterven, dan zien wij er, zo uitlokkend en jaloers makend, iets van: , , Zalig zij de doden, die in de Heere sterven, van nu aan."

Zo is het zeker niet altijd. Het geloofsoog is niet altijd even helder, ook niet in het stervensuur. Maar toch is de Heiland bij het sterfbed van elk der Zijnen. En meer of minder duidelijk, maar Hij gaat met elk van de Zijnen mee, Hij gaat ze voor, ook bij het ingaan van de doodsjordaan. Hij trekt ze tot Zich, Hij ondersteunt ze. Hij brengt ze aan de overkant in het Kanaan der ruste, om daar eeuwig in Hem en met Hem te zijn. De enige en drieënige God zal daar zijn alles e-n in allen. Daar zal het in de ganse triumferende Kerk, in allen, die komen uit de grote verdrukking, en nu wandelen in witte klederen, wit gewassen in het bloed des Lams en met de palmtakken der overwinning in de hand, duidelijk blijken: „Zalig zijn de doden, die in de Heere sterven."

Dat wordt ook bevestigd door de Geest: Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid; en hun werken volgen met hen." •— „Ja, zegt de Geest." Dat „ja" van de Geest, dat vinden wij allereerst in Gods Woord. Dat Woord toch hebben wij ontvangen door de Heilige Geest: Al de Schrift is van God ingegeven" (2 Tim. 3 : 16). En wederom in 2 Petrus 1:19: Want de profetie is eertijds niet voortgebracht door de wil eens mensen, maar de heilige mensen Gods, door de Heilige Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken." En in die Heilige Schrift, geïnspireerd door de Heilige Geest, vinden wij telkens weer het ja van de Geest, waardoor met nadruk en Goddelijke kracht bevestigd wordt de waarheid: Zalig zijn de doden, die in de Heere sterven."

Ja, zegt de Geest, als ons onder Zijn drijving beschreven wordt op ontroerende wijze het sterven van vader Jakob, die verlangend sprak: „Op Uwe zaligheid wacht ik, o Heere." Ditzelfde „ja" van de Geest beluisteren wij, als de psalmdichter Asaf zingt en als menig kind van God dat stervende nazingt:

'k Zal dan gedurig bij U zijn, In al mijn noden, angst en pijn, U al mijn liefde waardig schatten, Wijl Gij mijn rechterhand woudt vatten. Gij zult mij leiden door Uw raad, O God, mijn heil, mijn toeverlaat; En mij, hiertoe door U bereid, Opnemen in Uw heerlijkheid.

En als wij bezig zijn met het „ja" van de Geest in het Woord van God, kan ik niet nalaten nog even met elkander te denken aan dat tot jaloersheid verwekkende woord van de apostel Paulus in 2 Timotheüs 4 : 6—8: Want ik word nu tot een drankoffer opgeofferd, en de tijd mijner ontbinding is aanstaande. Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in die dag geven zal, en niet alleen mij, maar ook allen; die Zijn verschijning hebben liefgehad."

Is het niet groot en opwekkend te mogen luisteren naar dat telkens herhaalde „ja" van de Geest in het Woord van God? '— Ja, dat is het. En vooral dan, als wij het in de diepere zin horen mogen in het binnenste van ons hart, als het daar in de diepte mag zijn, zodat wij er zelf iets van hebben mogen, er zelf door vertroost worden, bij de gedachte aan de onzekerheid van het leven, bij het naderen van de dood: „Ja, zalig zijn de doden, die in de Heere sterven." Als de Geest dat zegt in de diepte van ons hart, dan gaat er kracht van uit. Dan wordt op wonderlijke wijze de vrees voor de dbod weggenomen. Dan

is al menigmaal op ziek-en sterfbedden, zelfs onder benauwdheden en smartelijke pijnen, blij gezongen:

Maar (blij vooruitzicht, dat mij streelt!) Ik zal, ontwaakt, Uw lof ontvouwen, U in gerechtigheid aanschouwen, Verzadigd met Uw Godd'lijk beeld.

Moge ook ons hart, dat zo telkens bevend vreest bij de gedachte aan de laatste vijand, toch ook, al is het maar bij tijden en ogenblikken, vertroost worden door het , , ja" van de Geest: , , Ja, zalig zijn de doden, die in de Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid, en hun werken volgen met hen." Dat zijn zalige ogenblikken, een voorsmaak van een zalig sterven, waartoe God Zijn kinderen somtijds verwaardigt.

, , Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid." Eens zal de strijdende Kerk komen tot de ware, volle en eeuwige rust. Die rust is hier niet. Marnix van St. Aldegonde heeft deze gedachte neergelegd in zijn levens-en stervensdevies: , , De rust is elders".

Wel zijn hier voor het volk des Heeren plaatsen en tijden van rust. De legerplaatsen van het oude bondsvolk Israël op de reis van Egypte naar Kanaan zeggen het ons. De oasen, de Elims met de 70 palmbomen en de twaalf waterfonteinen zullen op de reis van Gods volk door de woestijn dezer wereld naar het land der belofte niet ontbreken.

De rust des geloofs is hier reeds zulk een zoete en heerlijke rust. Denk maar eens aan David, die zo in die rust des geloofs mocht delen, toen hij zong: , , De Heere is mijn herder, mij zal niets ontbreken. Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij zachtkens aan zeer stille wateren. Hij verkwikt mijn ziel."

O, wat is het een genotvol rusten, als de Heere met Zijn beloften uw ziel wil vertroosten en verkwikken, als Hij ze zo strikt persoonlijk door de kracht Zijns Geestes in uw ziel doet indalen, zodat ge door het geloof er houvast aan moogt hebben!

En welk een diepe rust ligt er ook in het eenzaam bidden. Als een arme bedelaar aan Gods genadetroon te verkeren en daar het hart voor Hem uit te storten, dat maakt stil en doet de ontroerde wateren tot rust komen. In zulke ogenblikken moogt gij u zo volkomen aan Hem overgeven en al uw zaken in Zijn handen stellen. Hij heeft het immers Zelf beloofd: „Wentel uw weg op de Heere en vertrouw op Hem. Hij zal het maken." En God de Heere is toch de waarachtige, Die Zijn Woord zo trouw vervult.

En hoe groot is de rust, als het oog voor het eerst, of opnieuw, gericht mag worden op de gekruisigde Christus, het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. „Welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen."

Doch, hoe zoet en heerlijk de rust ook is, die hier wordt genoten, er blijft toch een rust óver voor het volk van God. Dan is ook de rust volkomen. Ze wordt niet meer verbroken. Er staat in Openb. 14 : 13: opdat zij rusten mogen van hun arbeid." In de hemel, het Kanaan der ruste, daar zullen al Gods kinderen eeuwig rusten. De loop, de woestijnreis is dan voleindigd. Zij zijn geen pelgrims meer, maar rustend in het huis des Vaders, in de woning door hun Verlosser voor ze bereid. Daar zal geen moeite, geen verdriet, geen ziekte, geen dood meer zijn. O, welk een onuitsprekelijke rust! Daar zal God Zelf alle tranen van hun ogen afwissen. Eeuwige blijdschap zal op hun hoofden zijn.

En dan dat rusten van de strijd tegen satan, wereld en zonde. Die strijd geeft de Strijdende Kerk op aarde zo heel veel arbeid. In de hemel echter zal Gods kind geen last meer hebben van de aanvechtingen en bestrijdingen van de duivel. In het Kanaan der ruste zal ook de wereld geen invloed uitoefenen met haar verleidingen of met haar haat, vijandschap en vervolgingen. In de hemel, altijd in gemeenschap met de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, zal het vooral zijn een rusten van onze boze werken. Daar zal het zijn niet meer kunnen zondigen, ook de zonde te boven. Wij kunnen elkander niet zeggen, welk een rust dat zal zijn.

En toch zal dat rusten van hun arbeid ook zijn een eeuwig werken, een eeuwig dienen, een dienen van God dag en nacht. Dat is juist de hoogste heerlijkheid van de hemel, dat eeuwig dienen en groot maken van God. Met al de gezaligden zal het zijn: „Zoek in 's Hoogsten lof uw lust." O, misschien, moogt gij, mijn lezer, er wel eens met heimwee in uw ziel naar verlangen en uitzien. Misschien is het wel zo, liggende op een ernstig ziekbed, dat uw sterfbed wel zal worden.

„Zij zullen rusten van hun arbeid", die grote genade is weggelegd voor degenen, die in de Heere sterven. Welk een zaligheid!

En nu wordt er nog aan toegevoegd: „En hun werken volgen met hen." Wij willen onze werken laten voorafgaan. Wij willen de hemel verdienen. Wij willen onze zaligheid zelf verwerven. O, daar wordt wat voor afgeworsteld, om onze gerechtigheid op te richten! In de weg der ontdekking komen wij echter in de onmogelijkheid terecht. Zo moeten wij leren verstaan, dat alleen het volbrachte werk van de Zaligmaker voorafgaat. En onze goede werken kunnen alleen zijn vruchten der dankbaarheid. En nu volgen voor de doden, die in de Heere sterven, hun werken met hen in het genadeloon, dat er aan verbonden is. Wat is dat een wonder, daar toch onze beste werken met zonden bevlekt en besmet zijn! Vol verwondering en aanbidding zullen zij, die aan 's Konings rechterhand staan, dan ook Zijn woorden aanhoren, als die Koning spreekt: „Komt, gij gezegenden Mijns Vaders! beërft het Koninkrijk, dat u bereid is van de grondlegging der wereld. Want Ik ben hongerig geweest, en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij geherbergd; Ik was naakt, en gij hebt Mij gekleed; Ik ben krank geweest, en gij hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis, en gij zijt tot Mij gekomen" (Matth. 25).

Het blijft alles een eeuwig wonder van Gods genade in Christus.

Welk een verschil met hen, die te horen krijgen: „Gaat weg van Mij, gij vervloekten! in het eeuwige vuur, hetwelk de duivel en zijn engelen bereid is!"

Ja waarlijk! „Zalig zijn de doden, die in de Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid, en hun werken volgen met hen."

Z.

S.v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 oktober 1958

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Zalig zijn de doden, die in de Heere sterven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 oktober 1958

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's