De drie-verbonden-leer bij W. à Brakel
Sommigen zeggen dat er bij het dopen niet gezongen mag worden. Anderen laten graag zingen: „'t Verbond met Abraham zijn vrind, bevestigt Hij van kind tot kind".
Men zou denken, dat dit nog wel een heldere zaak zou zijn, wat er met het Verbond bedoeld wordt. Het is echter gemakkelijker om er samen van te zingen dan om er samen over te spreken. De Bijbel schijnt wel een erg onduidelijk boek te zijn, want de een leest er dit in en de ander dat. Of zou het aan de mensen liggen, die hun bedoelingen hebben met deze of met die opvatting? Wij zullen het maar op het laatste houden. De heilgeheimen Gods zijn diep en wijd. In Gods Woord wordt er duidelijk van gesproken. Doch ons verstand is maar klein. Bovendien is er niet altijd de gewilligheid om elkander te verstaan. U vraagt misschien, waar ik heen wil? Ik wil naar de drie-verbondenleer. Wat het precies is, weet ik niet, maar dat is natuurlijk heel erg. Tot mijn verweer mag ik dan wellicht aanvoeren, dat ik van drie verbonden in de Heilige Schrift tot nu toe niets gelezen heb. Dat prikkelt juist om er eens aandacht aan te geven. Mijn correspondent zegt, dat Wilh. a Brake] de drie verbonden leert. Dus heb ik zijfl
„Redelijke Godsdienst" maar eens opgeslagen om daaruit te vernemen, wat er precies met de drie-verbonden-leer wordt bedoeld.
Als ik beginnen mag met wat ik er zelf al van begrijp is het dit, dat bij deze drie ook het werkverbond wordt geteld. Daarover gaat dan in dit geval de strijd niet. Het werkverbond wordt in de gereformeerde gezindte algemeen aanvaard.
Wat bedoelen we daarmee? Hellenbroek onderwees de catechisanten daarin met de volgende vragen en antwoorden. „Heeft God nog een bijzonder bestuur omtrent de mens? Antw. Ja, dien regeert God verbondsgewijze".
Als ge nu aan Brakel vraagt wat een verbond is, zo antwoordt hij: > , een onderlinge verbintenis van twee of meer personen, enige zaken, onder enige voorwaarden elkander belovende".
Het is een groot verschil of ik iemand met dwang regeer of met beloften. God regeert de vrome met beloften. Nu weer Hellenbroek: „Hoeveel verbonden zijn er? Antw. Twee, een verbond der werken en een verbond der genade. Vr. Wanneer was dat verbond der werken? Antw. Vóór de val. Vr. Met wie heeft God dat opgericht? Antw. Met Adam, en in hem, als het hoofd, met al zijn nakomelingen. Vr. Wat eist God in het verbond der werken? Antw. Volmaakte gehoorzaamheid aan de wet. Vr. Aan welke wet? Antw. Aan de wet der liefde: God lief te hebben met al zijn kracht, en zijn naaste als zichzelf. Vr. Hoe kwam Adam aan de kennis van die wet? Antw. God had die ingeschapen in zijn hart. Vr. Wat beloofde God in dat verbond der werken? Antw. Het eeuwige leven. Vr. Werd die belofte ook door enig sacrament bevestigd? Antw. Ja, door de boom des levens. Vr. Wat dreigde God in dat verbond'? Antw. De dood."
Hier hebt ge het werkverbond. Voor een kind om te begrijpen. Adam is ons aller vader. Uit enen bloede heeft God het menselijk geslacht voortgeplant. Bovendien stond Adam met God in de betrekking van het verbond. Hij was voor het ganse menselijk geslacht hoofd van het verbond. Dat verbond wordt werkverbond genoemd, omdat de mens langs de weg der werken tot eeuwig zalig leven kon komen. Eis of voorwaarde van dit verbond was: gehoorzamen aan de ingeschapen zedewet. Hoe was deze wet ingeschapen? Niet zo, dat de mens de kennis van Gods wil uit zichzelf kon voortbrengen. God openbaarde de mens wat Hij wilde. Daar kreeg de mens een indruk van in zijn ziel. Zo is de kennis van Gods wil de eerste mens ingegeven, ingeschapen. De belofte van dit verbond was: eeuwig, zalig leven van niet meer kunnen zondigen en niet meer kunnen sterven. Dit werkverbond is door de mens verbroken. Daardoor is de mensheid in de dood gestort: de geestelijke, tijdelijke en eeuwige dood. Voorts is de gehele menselijke natuur verdorven. Wij hebben het beeld Gods in engere zin verloren. Het aardrijk is onder de vloek gebracht. Wat is er toen verder met dat werkverbond gebeurd? Dat is gebleven. God wil ons mensen alleen de eeuwige zaligheid schenken als we zijn geboden volmaakt hebben gehouden. Alleen reinen en heiligen zullen het Koninkrijk Gods beërven.
Hoe kan dat dan? Christus heeft de eisen van het werkverbond op zich genomen. Dus is het voor de gelovigen door Christus volbracht. Zij zijn volmaakt in Hem. Niet alleen heeft Christus voor allen, die in Hem geloven de straf gedragen en dus niet alleen goed gemaakt wat Adam en wat wij bedorven hadden, maar Hij heeft ook gedaan wat Adam moest doen. Daarvoor heeft Hij voor Zijn volk het eeuwige leven als loon ontvangen. En als wij nu door het geloof Christus worden ingelijfd krijgen wij deel aan het eeuwige leven. Alzo is het werkverbond gebleven, maar Christus heeft het volbracht. Aan de weldaden van het werkverbond krijgen wij over en door Christus deel door genade.
Tussen God en de mens nu is een verbond der genade opgericht. En nu komen we weer terug op W. a Brakel, de man van de drie-verbonden-leer, als ik goed onderricht ben. Hoe beschrijft hij dit genadeverbond? Als een overeenkomst tussen God en de uitverkorenen, die zondig, verdoemelijk en onmachtig daar neerliggen.
Wat belooft God aan de uitverkorenen in dit verbond?
De verlossing van alle kwaad en de toebrenging van alle zaligheid door Jezus. Wat doet de mens? Hij stemt in de beloften toe en in de weg om derzelve te verkrijgen. Hij neemt de beloften aan en geeft zich aan God over.
Hier is dus de gevallen mens, die in een verbond komt met God. Hoe gaat dat praktisch toe? Van 's mensen kant bestaat het sluiten van het verbond in: eloven, Christus aannemen en zich aan Hem overgeven. Zo gezien komt de uitverkorene in het verbond als hij zich aan Christus Jezus geeft, zoals de bruid in het huwelijksverbond komt als het huwelijk gesloten wordt. We leren van God, dat Hij een verbond maakte met Abraham. Doch niet alleen met Abraham, want God komt het in Gen. 26 : 2—5 met Izaak oprichten en in Gen. 28 met Jacob.
Ik geloof, dat het zeer goed zou zijn, als men bij alle verschil van mening over de bondelingen, dit niet vergat. Het komt er op aan, dat het verbond der genade persoonlijk met iedere uitverkorene gesloten wordt. Er staat geschreven, dat God verscheen aan Abram (Gen. 17). Doch er staat ook, dat God verscheen aan Izaak (Gen. 26 : 2) en dezelfde zaak wordt van Jacob verteld in Gen. 28. Dat betekent dat niemand zich met het verbond der genade kan troosten, voordat hij zich in dat verbond begeven heeft.
Dus Brakel begint met twee partijen: God-en de uitverkorene. Hij prijst de grootheid en de algenoegzaamheid Gods. De algenoegzame God richt een verbond op met de mens, die alles ontbreekt. Deze God is goed. Moch ieder lezer hier even bij stilstaan. God is goed. Hij heeft geen lust in uw dood, lezer. Hij wil uw zaligheid. Dat staat geschreven. De Heere bevestigde het met een eed, dat Hij geen lust heeft in de dood van een goddeloze.
Bijzonder geldt de goedheid des Heeren voor de kiemen, verlegenen, tobbers en radelozen. Die zijn er nog al wat. En het is toch zo verkeerd, als men met zichzelf geen raad weet om harde gedachten van God te hebben.
Brakel vermaant: „Het kan niet anders dan een liefhebber Gods smarten dat velen altijd zwanger gaan met een verkeerde indruk van God. Velen merken de goede God altijd aan, immers zo ligt het in de grond des harten en hun daden betuigen het, als hard, onbarmhartig, onmedelijdig, onverbiddelijk, geen opzicht hebbende op kleinen en verlegenen. Met zulk een hart komen ze tot het gebed, en hebben geen of weinig hoop van verhoring; met zulk een hart gaan ze de hele dag om als ze gezondigd hebben, alsof er nu geen genade te bekomen was. Dus doet men God oneer aan en men bederft zichzelf. Laat degenen die van God aflopen, die Hem niet begeren noch zoeken, voor Hem als wreker sidderen; maar gij, die het om Hem en zijn genade te doen is, merk Hem toch aan als goed."
De ene partij is dus een goedertieren, trouwhoudend God. Maar de andere partij is een ellendig, boos, onnut schepsel. Hoe kan deze heerlijke God daarmee in een verbond komen?
Wat zijn nu de voorwaarden of beloften van het verbond? Een verbond is immers een overeenkomst, waarvan beide partijen elkander iets beloven. Wat belooft God? De Heere belooft een volkomen bevrijding van zonden, van toorn, van vloek, Hij belooft ook: verlossing van alle kwaad, dat uit de lichamelijke wederwaardigheden zou kunnen voortvloeien. Als iemand in het verbond is, doet zelfs de dood hem geen kwaad meer. God belooft bevrijding van het geweld des verdoemenis, van de heerschappij der zonde, van de eeuwige verdoemenis. Wat is dat allemaal begeerlijk, mijn lezer. En dan zijn er nog 7 zegeningen ook. De Heere wil alle bondelingen tot een God zijn. Dat is het zaligste wat er is. Hij belooft zijn Geest, Hij biedt zijn vriendschap, ook vrede. Hij heiligt de de bondeling, Hij bewaart hem in de staat der volharding en belooft de eeuwige zaligheid. Job zou zeggen: „mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot".
En wa.t eist de Heere nu van de mens? Hij eist niets. „Hiervan dient het gemoed wel onderwezen te zijn om vrijmoediger in dit verbond te treden en met minder twijfelingen te vaster in het verbond te staan. Ik zeg dan: aan des mensen zijde zijn gans geen voorwaarden, die God als voorwaarden eist, en die de mens als voorwaarden belooft".
Dus nog altijd is God degene die een verbond aanbiedt. Hij belooft alles, doch stelt de mens geen enkele voorwaarde. Die mens wordt aangemerkt als gevallen en buiten God levende. Van God gaat nu een
voorstel uit om in een verbond te treden. De voorwaarden zijn: om niet. Gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld en zonder prijs, wijn en melk.
Brakel licht verder de noodzakelijkheid toe van dat: om niet. De arme mens heelt niets dus hij kan niets toebrengen. Als hij wat beloofde, zou hij van een anders goed beloven. Bovendien is het een genadewevbond. Alle werken van de zijde van de mens zijn uitgesloten. , , Want indien het door genade is, zo is het niet meer uit de werken; anderszins is de genade geen genade meer". Wat bij de mens moet komen zoals: bekering, liefde, heiligheid, gehoorzaamheid, belooft God.
Maar hoe kan de heilige God met een vuil zondaar handelen? Dat kan Hij alleen door de Borg en Middelaar. Wanneer wordt dit verbond gesloten? , , Als de mens, de voorwaarden wel verstaande en van harte begerende, en de waarheid van de aanbieding gelovende, zich van alle andere dingen afwendt en zich alleen tot God keert, en aan Hem in bedaardheid, waarheid en heerlijkheid zijn bewilliging tot dit verbond verklaart, en zich daarom aan God in Christus overgeeft. Zo is het verbond gemaakt en het zal eeuwig vast blijven. Gelukkig is Hij, die God de ogen heeft geopend, de wil gebogen en tot zulk een ernstige bewilliging gebracht heeft".
Zo aangemerkt wordt het verbond der genade in de prediking voorgesteld en in de Doop der kleine kinderen betekend en verzegeld. Doch dan niet als een verbond, waar zij in zijn als bondgenoten, maar als een verbond, dat God men hen wil maken. Aan al de kerkgangers is dan het verbond aangeboden, doch alleen, die het hebben ingewilligd zijn er in.
De vraag is nu of alle uitverkorenen tot zo'n duidelijke verbondssluiting komen? Dit betwijfelt a Brakel. Naast de gelovigen stelt hij twee groepen: de belijders en beschouwers en dan nog de kleingelovigen. Van de gelovigen zegt hij, dat hun staat vast is op het verbond. Dat verbond is gesloten. Hij heeft het ingewilligd. Het is een onwankelbaar verbond. Maar de beschouwende belijders moeten niet den-ken, dat ook hun staat vast is. Dat zijn mensen; , , die deze zaken maar beschouwen en in zichzelf beminnelijk erkennen en evenwel niet hartelijk en waarachtig in onderhandeling met God in Christus getreden zijn, en daarom ook de eerste vruchten van dit verbond, welke is de verandering des harten nooit deelachtig zijn geworden".
Wat zou deze verandering des harten zijn? Wat anders dan die diepe vernedering, omdat men al Gods geboden heeft overtreden en dan de verlichting des verstands waarbij men zichzelf zag als heiwaardig, God als algenoegzaam en Christus dierbaar. Voorts ook niet de overbuiging van de wil.
Maar nu de kleingelovigen. Wie zijn dat? Dat zijn „allen die Jezus Christus kiezen Hem aannemen, op Hem zien, naar Hem verlangen, op Hem wachten om vergeving van zonden, vrede, troost en kracht tot heiligmaking door Hem te ontvangen, die gaan waarlijk in dit verbond in, al is 't, dat zij uitdrukkelijk dit verbond en verbondmaken, bij gebrek aan klaarder Jicht en handleiding, onder dat gevoelen niet in het oog hebben, 't Welk tot versterking van de klein-gelovigen moet dienen".
Het verbond wordt dus gesloten als wij Jezus Christus aannemen. Maar wat is dan het verbond der genade, dat God door de Doop aan ons zaad verzegelt?
Ik zou zeggen, dat moet hetzelfde verbond zijn, dat God aanbiedt in de prediking. Daarvan zegt W. a Brakel: „Het verbond der genade is een onbegrijpelijke genade en weldaad Gods. Als God dat iemand aanbiedt, dan is het de uiterste godloosheid dat te versmaden en te weigeren daarin te gaan. Zodat een ieder, die het evangelie verkondigd wordt, verplicht is dat met een grote graagheid met al zijn hart aan te nemen, en zich in het verbond in te laten.
Zijn de onbekeerden ook in het verbond? Neen, zegt Brakel, zij laten zich uiterlijk in het verbond in; maar zij zijn er niet in.
Bij leven en welzijn gaan we bij Brakel verder zoeken of er misschien ook nog een derde verbond te vinden is. Of misschien wijst iemand het mij even aan. Brakel schrijft uitvoerig over een uitwendig verbond, doch verwerpt het.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 november 1958
Gereformeerd Weekblad | 10 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 november 1958
Gereformeerd Weekblad | 10 Pagina's