Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een ontdekkende prediking, ontmoedigt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een ontdekkende prediking, ontmoedigt

12 minuten leestijd

De gereformeerde gezindte in de Hervormde Kerk, om daar nu maar bij te blijven is zeker geen versteende groep. Ware zij dat wel, zo zou er meer eenvormigheid in haar midden zijn. Maar gelukkig is zij veelvormig. Het is zo echt een groep met veel modaliteiten. Daarom behoeven wij niet bang te zijn, dat er een doodse rust in de Kerk zou gaan heersen, wanneer de predikanten en kerkeraden alle in waarheid de gereformeerde belijdenis zouden beginnen aan te hangen. Hiervan getuigt ook weer de volgende vraag:

Hoe staat u tegenover een ontdekkende prediking, die geen verootmoediging maar ontmoediging werkt, die meestal overgaat in geprikkeldheid en verzet? De inleiding op deze vraag luidde: „Wij vinden nog al wat verschil in de prediking in onze Kerk, ook onder de predikanten, die zijn aangesloten bij de Gereformeerde Bond".

We gaan deze vraag eerst eens bijbels bekijken. Ik meen, dat daar wel voorbeelden zijn van een ontdekkende prediking, die verzet werkt. Ik dacht eerst aan Lucas 4. Daar predikt de Heere Jezus in de synagoge te Nazareth. Als ik goed begrijp juichten de hoorders de Heiland toe om zijn gaven, doch verwierpen zijn prediking. Toen wees de Zaligmaker er op, dat het in Israël zo tegenviel. In het vaderland van Gods profeten vond de prediking dier profeten geen gehoor. Dat was anders dan men zou denken. Israël prees zichzelf immers als Gods volk. Maar wat leerde de geschiedenis. Voor Elia was er alleen plaats buiten Israël bij de weduwvrouw in Sarepta-Sidonis en de genezing van een melaatse vond alleen plaats bij Naaman de Syriër.

Zo moest het geloof en de vreze Gods buiten Israël worden gezocht. Deze ontdekkende prediking leidde bij de mannen van Nazareth tot geprikkeldheid en verzet. Maar nu kan ik al direct een aantekening bij de vraag maken. Het is de vraag bij welke hoorders de prediking verzet werkt? In Nazareth wekte de prediking verzet bij de eigengerechtige joden. Ik kan mij voorstellen, dat ergen op een dorp of in een stad een gereformeerd predikant veel verzet werkt bij links-confessionelen, midden-orthodoxen of vrijzinnigen. Dat is jammer, maar het is te begrijpen. Zij hebben dan de tegenwerping gereed, dat met deze prediking hun geloof wordt weggenomen. Zij zeggen dan ook dat dit het evangelie niet is. Dit is in zoverre waar, dat hun een ander evangelie altijd verkondigd wordt. Als men de prediking uit het hart der gereformeerde belijdenis vergelijkt met de niet-gereformeerde prediking heeft men in de regel niet het gevoel, dat het om accenten of modalietiten gaat, maar dan heeft men het gevoel, zoals een lid van het breed moderamen onzer synode het mij eens formuleerde, dat men met een andere godsdienst te doen heeft. Dat de hoorders van een ander evangelie in verzet komen laat zich begrijpen. Dat verzet kan zelfs zeer hevig zijn. In Nazareth hebben wij daar een sprekend voorbeeld van. Doch er is ook een tweede voorbeeld. Ik denk aan Stefanus en zijn ontdekkende rede, die in Handelingen 7 staat opgetekend. Ook deze rede wekte geen verootmoediging, doch verzet. Stefanus sprak tot hen, die roemden in hun gerechtigheid uit de wet: „Gij die de wet ontvangen hebt door bestellingen der engelen, en hebt ze niet gehouden!" Wat gebeurt er dan? „Als zij nu dit hoorden berstten hun harten, en zij knersten de tanden tegen hem".

Een ontdekkende prediking kan ook een andere uitwerking hebben. Wij lezen in Mattheüs 26, dat Jezus zo maar ineens tot de discipelen zeide: „Voorwaar Ik zeg u, dat één van u Mij zal verraden".

Hier was de uitwerking anders. Wij lezen daarvan: „En zij, zeer bedroefd geworden zijnde, begonnen een iegelijk van hen tot Hem te zeggen: Ben ik het Heere? "

Het zal nu wel duidelijk zijn hoe moeilijk de gestelde vraag door mij te beantwoorden is. Daar wordt immers in dit schrijven met geen woord gerept over de gesteldheid van de hoorders of zij met de inwoners van Nazareth of met de discipelen overeenstemmen. Ik moet dus zo maar een beetje in den blinde tasten naar de achtergronden en ik hoop duidelijk gemaakt te hebben, welk verschil de gesteldheid van de hoorders kan uitmaken.

Laat ik nu eens veronderstellen, dat het over zulken gaat, die de gereformeerde prediking in het algemeen zeggen lief te hebben. Maar nu is hier een prediking, die hen tot verzet prikkelt. Dat kan goed zijn. Daar kunnen b.v. hoorders zijn, die hun zaligheid, de grond daarvan, zoeken in hun bekering. Laat ik op dit woord bekering even een toelichting mogen geven. De apostel Paulus zei tot de ouderlingen op het strand, dat hij in Efeze betuigd had de bekering tot God en het geloof in Jezus Christus.

Hier staat de bekering voorop? Waarom? Is het dan zo, dat uit de bekering het geloof volgt en dat dus de gehele bekering aan het geloof vooraf gaat? Neen, maar het is ook niet zo, dat het geloof aan de gehele bekering voorafgaat. Het is werkelijk de goede volgorde, die Paulus hier geeft. Een deel van de bekering gaat aan het geloof vooraf en een deel volgt na en uit het geloof.

Calvijn beschrijft dit met de volgende woorden: „Hij (de apostel) plaatst niet de bekering vooraan om te zeggen dat zij in alles en overal het geloof voorafgaat, daar immers een deel van de bekering voortkomt uit het geloof en er een gevolg van is! Maar (de bekering wordt vooropgesteld) omdat het begin der bekering een voorbereiding is op het geloof. Ik noem Begin het mishagen aan onszelf, hetwelk ons op het levendigst doet tasten en voelen de vrees voor het oordeel Gods en ons aanvuurt om het middel voor onze kwalen te zoeken".

Het schijnt nu mogelijk te zijn, dat sommige hoorders op deze beginnende bekering hun betrouwen zetten. Het is goed als een prediker daartegen waarschuwt. Ik heb hier een afscheidsrede voor mij liggen, waarin de voorganger er de nadruk op legt, dat hij de bekering tot God en het geloof in Jezus Christus betuigd heeft. Hij zegt: „Hoe menigmaal heb ik u voorgehouden: er is maar één onbedriegelijk kenmerkt in de levende kerk en dat is Christus. Ik heb u betuigd de noodzakelijkheid van Hem ingeplant te worden, u waarschuwende voor alle kenmerken in het vlees, bestaande in hartstochtelijke bewegingen zonder vernedering des harten. Dat bevalt het vlees niet en heeft dan ook sommigen aanleiding gegeven ons te verlaten."

Hier hebt ge nu een prediking, die tot verzet prikkelt en geen verootmoediging werkt, doch desniettemin door mij niet veroordeeld wordt. En door de vragensteller, denk ik, ook niet. Bovenvermelde spreker wijst nadrukkelijk ook de antinomiaan af, die roemen wil in Christus, zonder de vrucht der beleving. Het is een beetje de Scylla en de Charibdis, die twee rotsen, waar zeevaarders der oudheid voor op moesten passen. De ene vaart te pletter op een bekering zonder Christus en de ander verongelukt op een Christus zonder bekering.

De spreker zei: , , Door God tot God bekeerd. Hoe menigmaal heb ik vermaand daar acht op te geven, want velerlei bekering en veel bekeerde mensen, ook hier, maar niet tot God. Van de kroeg tot de kerk, van de ruwe wereld tot de vrome wereld, van ene kerk naar de andere kerk en daarmede een bekeerd mens, doch geen Christus nodig, Die leeft en alleen het leven is. Met die z.g. bekering en Christen geworden en geen deel aan de zalving van de Heilige en te voren geen ongelukkig mens geworden, niet geheel melaats, niet geheel vuil en verloren."

Dit is weer genoeg om te doen zien, dat een ontdekkende prediking verzet kan ontmoeten en toch niet afkeurenswaardig is. Is het nu ook nog anders mogelijk? Ik meen van wel. Daar hangt veel van af welke hoorders ontmoedigd en geprikkeld worden. Als dit het arme volk Gods betreft komen de zaken anders te liggen. Maar hier mag men wel twee brillen opzetten, om de z.g. kleinen niet te ontzien en de echte kleinen met zorg, teerheid en liefde te behandelen. Daar wordt veel wijsheid voor vereist. Ik zal een voorbeeld uit Comrie geven. Het is uit zijn toepassing op de verklaring van zondag 1. „Laten nu de leraars, maar ook de hoorders, uit deze onderwijzing weten, wat zij voornamelijk moeten bedoelen in hun behandeling van zielen. Het moet niet hun voornaamste doeleinde zijn om verschrikking in der mensen consciëntie te veroorzaken, de aarde in een hel te veranderen en dan de mensen te laten liggen. Neen, wanneer wij slaan, moeten

wij zulks doen alleen met oogmerk om te genezen, daar wij, als dienaren van Christus, in onze bediening het overvloedigst moeten zijn, om de ware troostleer voor te houden. Ik heb in de loop van leven en ook in mijn bediening ondervonden, dat het prediken van de vrije genade, van de heerlijkheid van de Persoon des Middelaars, van het aanbod van zaligheid, van de Persoon des Middelaars, van het aanbod van zaligheid, van de bereidwilligheid van Christus om te zaligen en van de voorrechten derzulken, die in Hem zijn het meest teweeg brengt om de harten tot lieflijke aandoeningen te brengen".

Daar staat dan een ontdekkende prediking der wet tegenover, welk donderen met de wet, volgens Comrie alleen een Kaïns berouw en een Judas' bekering voortbrengt. , , De harten worden dan door benauwdheid als tussen twee schroeven gesteld, zodat er van de leer des troostes niets in dezelve kan ingaan, noch enige waarachtige verzuchting kan uitgaan".

Comrie schrijft: „Gods barmhartigheid in Christus doet het hart smelten; maar Gods rechtvaardigheid in de wet doet het hart inkrimpen. Ik weet dat velen hieromtrent van andere gevoelens zijn, doch dit is mijn gevoelen".

Moet dan de ontdekkende prediking door de wet worden nagelaten? Volstrekt niet. , , De wet is een tuchtmeester tot Christus en daarom moeten wij er steeds op uit zijn, dat deze 't hare krijge; doch daarbij ook zorg dragen, zoveel ons mogelijk is, dat haar meesterlijk gezag niet te groot wordt in de consciëntie boven en tegen de Heere zelve".

Dat is Comrie. Ik kan mij indenken, dat een ontdekkende prediking te zeer bij de doodsstaat van de mens bij de vloek der wet, bij de onmogelijk aan 's mensen kant blijft staan en daardoor ontmoedigt. Dat bij God alle dingen mogelijk zijn moet boven alle prediking van wet en zondeval uitklinken.

Van Smytegelt wordt het volgende getuigenis gegeven. In de eerste jaren van zijn Middelburgse tijd preekte hij zeer krachtig de eis van God. Ds. de Vriese schrijft: , , Hij stelde de zondaar voor: de '-> r hoogheid, heiligheid en rechtvaardigheid Gods en wat hij te wachten had, bleef hij onbekeerd; ook des zondaars ellende en strafwaardigheid, hoe hij hel en verdoemenis waardig was. Maar zo wettisch als zijn eerw. eerst preekte tot verschrikking van de onbekeerde, zo uitnemend evangelisch predikte hij naderhand... en loste alle gemoedsgevallen op, alle narigheden nam hij weg, menigte kentekenen van genade gaf Smytegelt hun".

Daarmee bleef echter de wet niet achterwege. Dat leren zijn preken wel. Ds. de Beveren schreef: „Een Boanerges was Smytegelt in het bestraffen en bedreigen, zodat zijn toehoorders met een heilige beving werden aangedaan, als hij de overtredingen verkondigde, niemand ontziende, dood en leven voorstellende. Maar ook een Barnabas, wetende de Heere Jezus en de dienst Gods beminnelijk voor te stellen. Wat wist hij de neergebogen zielen te onderscheppen, in vreze te bemoedigen, in moedeloosheid op te beuren, in duisternis te besturen, in verlegenheid raad te geven; en vooral een ieder goede gedachten in te

boezemen van Gods trouw". Ik noem ten laatste nog een ontdekkende prediking, die mogelijk ontmoedigen kan. Vroeger is er wel eens een prediker geweest, die zei: „Geen leven vóór de rechtvaardigmaking" of iets dergelijks. Misschien zou men dit ook ontdekkende prediking kunnen noemen, maar dan niet in de goede zin. Ik heb hier boven iets geschreven over de bekering die aan het geloof in Christus voorafgaat. Deze bekering is een werk Gods en een wezenlijk bestanddeel van het zaligmakende werk des Geestes. Als een prediker dit zo maar zou wegwerpen, zou hij er lelijk naast zijn. Hij is er m.i. ook naast als hij de beleving der rechtvaardigmaking stelt als de grond der zaligheid. Christus en de vereniging met Hem door een waar geloof is het fundament der zaligheid. De rechtvaardigmaking is, evenals de heiligmaking en de aanneming tot kinderen een weldaad, die daaruit voortvloeit. Het is niet onmogelijk, dat een prediker op deze weldaad in zoverre 'n te grote nadruk legt, dat hij een waar gelovige er buiten zet, omdat hij geen verslag kan geven van zijn rechtvaardigmaking. Ik kan begrijpen, dat dit een waar gelovige kan ontmoedigen. Ik houd mij hier maar weer aan Comrie, die onderscheid maakt tussen de rechtvaardigmaking als uitspraak in de hemel en de bekendmaking van de vrijspraak op aarde. Als ik het op mijn manier mag zeggen: een zondaar, die in Christus is ingelijfd door een waar geloof, kan gerechtvaardigd zijn, zonder dat hij dit kan vertellen, hoe dat toegegaan is. Comrie schrijft: dit vonnis (dat in de hemel wordt geveld) wordt ook aan de gerechtvaardigden, vroeger of later bekend gemaakt, door middellijke of onmiddellijke werking des Heiligen Geestes. Dus eerst rechtvaardig gemaakt en dan de bekendmaking.

Zo wordt de ontdekkende prediking de juiste weg gewezen. Zij moet de zondaar er aan ontdekken, dat al zijn deugd en eigengerechtigheid is als een wegwerpelijk kleed. Daar deugt niets van. Voorts moet hij de ware bekommerde er aan ontdekken, dat zijn bekering wel goed is, maar tekort voor een eeuwigheid. Een bekommerde immers is iemand, die een mishagen heeft aan zichzelf, de toorn Gods steeds zwaarder voelt drukken en nu nergens uitkomst ziet. Dit is het begin der bekering, maar het is 't geloof in Christus niet.

Het is goed, maar kort. Christus alleen is genoeg. Maar dan moet de ontdekkende prediking niet verder gaan en zeggen, dat ook het geloof in Christus niet wezenlijk genoeg is. Dan bedroeft men de kinderen Gods, van wie sommigen de rechtvaardigmaking gelijktijdig met hun komen tot Christus bekend gemaakt wordt, doch anderen later.

Wij moeten, dacht ik, bij de Schrift blijven. Daar staat: wie in de Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven. Maar nog eens: niemand gronde zijn zaligheid op een begonnen bekering zonder Christus en ook niemand op een gewaand geloof zonder bekering.

Ik hoop dat ik onze vrager met een of ander van deze voorbeelden geholpen heb.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 januari 1959

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Een ontdekkende prediking, ontmoedigt

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 januari 1959

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's