Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

CATECHISMUS-VERKLARING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

CATECHISMUS-VERKLARING

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

STRIJD RONDOM DE DOOP HEILIGE

(2)

Wat leert de Schrift?

Zo wij, ook op het punt van sacramenten, niet spreken naar Gods Woord, wij hebben geen dageraad te wachten! O, zeker, de Heilige Schrift kent de sacramenten. En ze komen b ij het Woord. Het Het Woord gaat voorop. Het Woord is onmisbaar tot zaligheid. De sacramenten kunnen gemist worden. Maar de naar Rome leidende voorstellingen van bovengenoemde Verklaring „Hervorming en Catholiciteit" stellen het sacrament bóven het Woord. Rome doet dat ook. Rome leert: de Schrift is nuttig voor de gelovige, en de prediking van dat Woord kan een nuttige werking doen. Heilsnoodzakelijk is het Woord en is de prediking evenwel niet. Zo schrijft ook Ds. Dijkstra, pg. 59, : „Het sacrament staat daarom juist als symbool, als heilig teken niet beneden, maar veeleer boven het directe, blote woord. Het bevrijdt ons van onze geestelijke luiheid en zet ons aan het denken, het schouwen en doorschouwen".

Hoe geheel anders spreekt Artikel 34 van onze N.G.B., „Dat gelijk het water de vuiligheid des lichaams afwast, wanneer wij daarmede begoten worden, hetwelk op het lichaam desgenen, die de Doop ontvangt, gezien wordt en hem besprengt, alzo het bloed van Christus hetzelfde van binnen in de ziel doet, door de Heilige Geest, haar besprengende en zuiverende van haar zonden. Niet dat zulks door het u i t e r 1 ij k e water geschiedt, maar door de besprenging des dierbaren bloeds des Zoons Gods, Die onze Rode Zee is, door welke wij moeten doorgaan...". Dat is reformatorische, immers: Schriftuurlijke taal! (Ik haalde art. 34 aan, uit Dr. A. D. R. Polman, „Onze Nederl. Geloofsbelijdenis", deel IV).

Neen, het doop-water kan niet innerlijk de wedergeboorte, en de reinwassing der zielen bewerken. Niet bij kinderen, en niet bij volwassenen. Een Lydia, een stokbewaarder, evenals de 3000 bekeerlingen op het Uitstortingsfeest van de Heilige Geest werden niet eerst door het doopwater vernieuwd en herboren, maar ze kwamen reeds eerder tot het geloof, en leefden daarom reeds krachtens de genade der wedergeboorte, die de Geest van God werkt dóór het gepredikte en, 'of gelezen Woord.

Zo min de prediker zélf door het gepredikte woord iemand tot bekering en tot wedergeboorte kan brengen, evenmin kan de Doop, door wie dan ook bediend, dit bewerken. Paulus wist zich gezonden om te prediken, niet om te dopen. Hij legde daarmee duidelijk geen direct verband tussen doop en wedergeboorte, maar wel tussen Woord-bediening, prediking èn wedergeboorte. Was Paulus geheel of half rooms geweest, dan had hij aan zoveel mo-

gelijk mensen de Doop bediend. Hij liet het na, want men zou aan P a u 1 u s' Doop eens een bijzondere waardij kunnen hechten, en dat wilde de apostel juist voorkomen. De apostel Jacobus beschrijft de wedergeboorte als een werk van Godzelf: Hij heeft ons gebaard, door het Woord, naar Zijn wil! Onder degenen, van vrouwen geboren, was niemand groter dan Johannes de Doper, en deze machtige Elia-figuur van het Nieuwe Verbond riep weliswaar óp tot bekering, maar hij kon deze bekering zelf niet schenken. Hij zou stellig instemming hebben betoond met het woord van Paulus aan de Corinthiërs: Paulus mag planten, en Apollos natmaken, maar alle wasdom der genade < — de realiteit, de presentie, de aanwezigheid en doorwerking van het heil! — moet van Gód, van Christus' bloed en Geest komen. Dat alles geldt niet minder in betrekking tot de cacramenten.

Ik herinnerde reeds aan het afwijzen van zichzelf bij Johannes de Doper, en zijn heenwijzing naar Christus, Die alleen doopt met Heilige Geest en met vuur.

Nu is het evenwel opmerkelijk, dat de Heere Christus Zelf niemand met water heeft gedoopt (; wel deden dat, in Zijn Naam, de discipelen). We zeggen dit niet, om de waterdoop te verachten, maar wèl om er u opmerkzaam te maken, dat de vuur-doop en Geestes-doop in Christus' Hand nooit samenging met de water-doop, om de eenvoudige reden, dat Hij-zelf niemand rechtstreeks doopte, maar liet dopen door middel van de twaalf apostelen. Ook deze dingen dienen ons te doen waken tegen o v e r-schatting van de Doop.

Vanwaar de afwassing der zonden?

Waar het ook vandaan moge komen, dat de mens innerlijk reingewassen wordt, niet van het uitwendige waterbad! Dat is nooit en tenimmer de afwassing der zonden zelf. Want alléén het bloed van Jezus Christus en de Heilige Geest reinigt ons van alle zonden!

Juist op dit gewichtige punt zal de HEERE Zijn éér niet uit handen geven, aan welk schepsel dan ook. Laat staan aan levenloos water. Aan God de Vader komt immers de eer toe van de schepping; aan God de Zoon de dank voor de verlossing, en aan God de Heilige Geest de aanbidding voor de her-schepping.

De afwassing der zonden kan eenvoudig niet tot stand komen door wat doop-water. Ja, al zou het afvallige Israël in Jeremia's dagen (II, vs 22) zich wassen met salpeter, en al nam ze veel zeep, zo is toch haar ongerechtigheid voor Gods aangezicht getekend spreekt de HEERE!

God bindt Zijn heerlijkste genadegaven niet aan water, brood of wijn zonder meer. En daarom reinigt en wederbaart het doopwater niemand als zodanig, evenmin als de besnijdenis onder oud-Israël de harts-vernieuwing meedeelde. Want leest ge bij Jeremia (IX, vs 26b) niet deze klacht van Jehova: Al de heidenen hebben de voorhuid, maar het ganse huis Israëls heeft de voorhuid des harten?

Onbesneden van hart en oren waren de Joden volgens Stefanus' scherpe bewoordingen. Neen!, de HEERE laat de in het sacrament afgebeelde en verzegelde genade niet samenvallen met dat sacrament. Ook hier bespeuren wij een zekere spanning tussen verkiezing en verbond. Want zowel Jacob als Ezau kunnen de naam , , bondeling" dragen, en toch verklaart de Allerhoogste: , Jacob heb Ik liefgehad en Ezau heb Ik gehaat".

In navolging van de Hervormer Calvijn zijn we dan ook gewend te spreken van „tweeërlei kinderen des Verbonds'' (leest U het bekende boekje van wijlen ds I. Kievit hierover nog eens; en ds. W. H. van van de Vegt gaf in een gelijkluidend boekje tal van leerzame uitspraken van Calvijn; uitgave van Oosterbaan & Le Cointre, Goes). Wee hen, die met de vleselijke-besneden Joden daarop betrouwen: wij hebben Abraham tot een vader; wij zijn Abrahams zaad!; wij zijn gedoopt; en wij steunen op het verbond; en daarom laten we ons door onze predikanten „broeders en zusters" noemen, en hopen eenmaal zalig te worden.

Voordat ik nog nader de OVER-schatting van doop en verbond in onze dagen aanwijs en bestrijd, nog een enkele opmerking in verband met Romeinen 6. Immers een man als ds. P. Dijkstra in „Hervorming en Catholiciteit", pg. 57, komt behalve met Johs 3 : 5 (door mij reeds genoemd en weerlegd) ook nog met Romeinen 6 : 4 aandragen. Ik wil deze tekst even voor de lezers afschrijven: Wij zijn dan met Hem (nl. Christus) begraven door de doop in de dood. enz.

Ds. Dijkstra besluit daaruit het volgende, als hij schrijft „De Doop is het middel, waardoor wij met Christus begraven worden in de dood, om alsdan met Hem op te staan tot een nieuw leven. Nergens blijkt, dat wij hier slechts met een beeldspraak te doen hebben. Hier wordt duidelijk de zaak zelf door het beeld bemiddeld. Het sacrament geeft hier, wat het aanduidt". Tot zover Ds. Dijkstra.

Hierbij wil ik graag de mening van onze vaderen in de Kanttekening weergeven. Op de uitdrukking in vers 3: in Zijn dood gedoopt" geeft de Kantt. deze toelichting: Dat is, door de doop verzekerd worden dat wij gemeenschap hebben aan Zijn dood, waardoor niet alleen onze zonden voor God verzoend zijn, maar ook de Heilige Geest is verworven door Wiens werking de verdorvenheid, die in ons is, haar leven of heersende kracht is benomen, hetwelk is de eerste trap onzer wedergeboorte; Tit. 3 : 5, 6."

Dit is, bemerkt u mèt mij, geheel andere taai! Hier wordt de levendmakende genade niet aan de doop als zodanig, maar aan Gods Geest — in de wedergeboorte — toegekend.

De doop is, volgens onze vaderen, het middel, waardoor wij verzekerd worden, deel te hebben aan Christus' dood. De doop is echter niet zélf die wedergeboorte. Zo wordt door de Kantt. bij vers 4 als toelichting gegeven: dit is de tweede trap onzer wedergeboorte •— nl. het begraven worden met Christus, door de doop in de dood —' die ons door de doop verzegeld wordt, nl. de toeneming en volharding in de doding der zonde in ons, gelijk de begrafenis een volharding was van de dood van Christus, vers 6".

Ook dit, lezers, is een geheel andere Schrift-uitleg, dan ds. Dijkstra geeft. Aan de doop ging toch, ook in Rome, voor de mens het geloof, en dus de wederbaring des Geestes — als het wèl is •— vooraf? .

Maar door de doop zijn ze a.h.w. zichtbaar „mèt Christus" begraven in de dood, èn met Hèm opgestaan tot een nieuw leven der heiligmaking.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 januari 1959

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

CATECHISMUS-VERKLARING

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 januari 1959

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's