Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BIJ GODS ALTAREN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BIJ GODS ALTAREN

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Psalm 84 : 4 en 5.

Waar zullen wij gaan wonen? — Dat is in het natuurlijke, in het leven hier op aarde, een veel voorkomende vraag. Wij denken aan jonge mensen, die in de huwelijke staat willen treden en die nog door allerlei omstandigheden een zekere vrijheid van keuze hebben. Wij denken vooral aan oude mensen, die aan hun pensioen toekomen, of die zich uit hun zaak, uit hun bedrijf, kunnen terugtrekken en die, om nog eens een ouderwets woord te gebruiken, kunnen gaan rentenieren, terwijl er misschien onder hun kinderen zijn, die hun plaats innemen mogen.

Waar zullen wij gaan wonen? Wij vergeten maar al te vaak, dat ook over die belangrijke zaak Gods voorzienig bestel gaat en dat wij Hem dus hebben te kennen ook in deze weg, en vooral hebben te vragen bij het kiezen van een woonplaats, en van een woning: Kan ik daar opgaan naar Gods huis? Kan ik daar des Heeren Woord beluisteren in oprechte overeenstemming met de belijdenisgeschriften van de oude Kerk der vaderen? O, mijn lezer, er staat geschreven: Ken de Heere in al uwe wegen, en Hij zal uw paden recht maken" (Spr. 3:6).

Waar zullen wij gaan wonen? Een belangrijke vraag. Maar, in onze tijd, vooral ook in déze zo moeilijk, mogen wij in de meeste gevallen deze vraag wel anders formuleren, en wel zo: aar kunnen wij gaan wonen? Is er nog ergens een plekje, al is het maar klein, maar wij onder dak kunnen komen? Dat is de moeilijke vraag van vele, vele jonge mensen. Dat is de bange vraag voor vele ouden van dagen om allerlei redenen. Dit is zo gebleven, en al erger geworden, door het dirigisme van socialistische regeringen. Gelukkig de mens, die tot de Heere de toevlucht mag nemen ook met deze ernstige en gewichtige moeilijkheden. Hoe menigmaal is het dan al ondervonden, dat de Heere ter bekwamer tijd raad en uitkomst geeft! Hij is het, Die zegt in Zijn Woord: Weest in geen ding bezorgd, maar laat uw begeerten in alles door bidden en smeken, met dankzegging, bekend worden bij God, en de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en zinnen bewaren in Christus Jezus" (Filipp. 4:6 en 7). Van verrassende uitkomsten zou ik hier kunnen spreken.

Het waren belangrijke vragen, waarover wij met elkander spraken, belangrijke vragen voor het tijdelijke leven, die toch vaak ook betrekking hebben op de dingen der eeuwigheid. Maar, allerbelangrijkst, belangrijker dan welke vragen ook, is wel de vraag: „Van waar komt gij, en waar gaat gij heen? " Zijn wij met het oog op ons eeuwig welzijn reeds uitgeleid uit óns huis, dat op een zandgrond is gebouwd, en waarvan het straks zal gelden: , , en zijn val was groot"? En hebben wij reeds door en in het geloof onze intrek mogen nemen in een huis op de steenrots Jezus Christus gebouwd? Wonen wij reeds in het huis van de opperste Wijsheid, waarvan wij in Spreuken 9 lezen: „De opperste Wijsheid heeft haar huis gebouwd, zij heeft haar 7 pilaren gehouwen"? En is op ons reeds van toepassing, wat wij lezen in Psalm 92, o jongere en oudere lezers? „Die in het huis des Heeren geplant zijn, dien zal gegeven worden te groeien in de voorhoven onzes Gods. In de grijze ouderdom zullen zij nog vruchten dragen; zij zullen vet en groen zijn, om te verkondigen, dat de Heere recht is; Hij is mijn rotssteen, en in Hem is geen onrecht."

Van deze zaken, van die geestelijke en eeuwige woningen spreekt ons ook het gedeelte van Psalm 84, dat wij nu met elkander hebben te overdenken, nl. de verzen 4 en 5:

„Zelfs vindt de mus een huis, en de zwaluw een nest voor zich, waar zij hare jongen legt, bij Uw altaren, HEERE der heirscharen, mijn Koning en mijn God.

Welgelukzalig zijn zij, die in Uw wonen; zij prijzen U geduriglijk. Sela." huis

De man naar Gods harte, David, heeft een Psalm mogen dichten en zingen voor de opperzangmeester, voor de kinderen van Korach. Dat was de liefelijke in Psalmen een lust en een vreugde de lof des Heeren, de lof van Zijn huis, te vertellen en te bezingen. Hij mocht door Gods vrije en overvloedige genade behoren tot dat arme en ellendige volk, dat op de naam des Heeren vertrouwt, en waarvan de vrijmachtige, almachtige en eeuwige getrouwe Verbondsgod getuigt en verzekert: „Dit volk heb Ik Mij geformeerd; zij zullen Mijn lof vertellen." In zijn psalmen heeft David dat mogen doen, door de Geest Gods daartoe bekwaamd en geïnspireerd. Hij heeft dat mogen doen als de begenadigde voorzanger van al Gods kinderen uit alle landen en van alle tijden. Zingen wij wel eens mee uit de grond van ons hart, en met lippen, van onszelf zo bezoedeld en onrein, doch aangeroerd met een gloeiende kool van Gods altaar, om met verzoende lippen God groot te maken?

Onuitsprekelijk gelukkig is degene, die met David mee mag zingen: „Hoe liefelijk zijn Uwe woningen, o Heere der heirscharen. Mijn ziel is begerig en bezwijkt ook van verlangen naar de voorhoven des Heeren, mijn hart en mijn vlees roepen uit tot de levende God." Dat is, wat wij reeds met elkander overdachten.

En nu laten wij ons ook verder leiden door de begenadigde zanger en voorzanger, die zelf ook weer geleid werd, geïnspireerd werd door de Heilige Geest, en wij zingen — moge het zijn ook onder die hogere, genadige, Goddelijke leiding:

„Zelfs vindt de mus een huis, en de zwaluw een nest voor zich, waar zij hare jongen legt, bij Uw altaren, HEERE der heirscharen, mijn Koning en mijn God.

Welgelukzalig zijn zij, die in Uw wonen; zij prijzen U gestadiglijk. Sela." huis

De woorden, die wij nu met elkander hebben te overdenken, geven ons leiding bij ons mediteren, doordat de Psalmist ons zegt:

1. Bij Uw altaren is mijn huis, o Heere der heirscharen.

'2. Bij Uw altaren zijn welgelukzalig allen, die wónen in Uw huis.

3. Bij Uw altaren zingen de huisgenoten eeuwig van Uw goedertierenheên.

Wij willen onze overdenkingsstof, met het reeds overdachte, tot beter begrip er

van, met elkander ook lezen of zingen in de berijming:

Hoe lieflijk, hoe vol heilgenot, O Heer', der legerscharen God, Zijn mij Uw huis en tempelzangen! Hoe branden mijn genegenheên, Om 's Heeren voorhof in te treên! Mijn ziel bezwijkt van sterk verlangen; Mijn hart roept uit tot God, Die leeft, En aan mijn ziel het leven geeft.

Dat is het voorafgaande in de berijming. En nu onze tegenwoordige stof:

Zelfs vindt de mus een huis, o Heer', De zwaluw legt haar jongskens neer In 't kunstig nest bij Uw altaren.

Bij U, mijn Koning en mijn God, Verwacht mijn ziel een heilrijk lot; Geduchte Heer' der legerscharen, Welzalig hij, die bij U woont, Gestaag U prijst en eerbied toont.

„Zelfs vindt de mus een huis, en de zwaluw en nest voor zich, waar zij hare jongen legt, bij Uw altaren, Heere der heirscharen, mijn Koning en mijn God." — In deze bekende, schone, diepe woorden legt de Psalmist, door de Heilige Geest gedreven, zijn ganse ziel. En zo spreekt hij uit, wat onze eerste gedachte is bij de overdenking van deze woorden: „Bij Uwe altaren is mijn huis, o Heere der heirscharen."

Ver van de woningen des Heeren, waar Hij woont en troont in het midden van Zijn volk, waar Hij Zich openbaart in allerlei schaduwen, ceremoniën, offeranden, in Wet en Evangelie dus, ver van die liefelijke en geliefde woningen, waarin hij zo gaarne vertoefde, om de liefelijkheid des Heeren te aanschouwen en te onderzoeken in Zijn tempel, gevoelde de Psalmist dit als een groot gemis, als een diep ledig, in zijn leven als veldheer, of als balling. Hij kon eigenlijk, daar hij zich zelf had leren kennen als een arme zondaar, als een hongerende en dorstende naar de gerechtigheid, niet buiten die rokende altaren. Die spraken telkens een tale van zonde en schuld, van gerechtigheid, van borgtochtelijk lijden en sterven, van verzoening, van vergeving, van herstelde gemeenschap met God. In een andere Psalm (Ps. 27) zingt hij dan ook uit als zijn diepste en hoogste begeerte: „Eén ding heb ik van de Heere begeerd, dat zal ik zoeken, dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des Heeren, om de liefelijkheid des Heeren te aanschouwen, en te onderzoeken in Zijn tempel."

Ver van die liefelijke en geliefde woningen denkt hij met heilige jaloersheid aan de vogels, die daar vliegen en daar nestelen: „zelfs vindt de mus een huis en de zwaluw een nest voor zich, waar zij haar jongen legt bij Uw altaren, Heere der heirscharen, mijn Koning en mijn God." < — Wat is David hier klein, met ootmoedigheid bekleed! De mus, eigenlijk staat er in het Hebreeuws „vogelke", de straatjongen onder de vogels, en de zwaluw, zo geliefd en ontzien bij de mensen, zijn nog gelukkiger dan hij. Hij doolt rond .ver van het huis des Heeren, terwijl die vogels leven en werken, voedsel zoeken en voedsel vinden, haar nesten bouwen, haar jongen uitbroeden en verzorgen, in de omgeving van die liefelijke woningen Gods, bij Zijn altaren.

De Heere ook van de heirscharen van vogels, van adelaars, van ooievaars, maar ook van mussen, van vogeltjes van allerlei soort, en van zwaluwen, zorgt voor al Zijn schepselen. Ook zij lijden om der zonde wil. „Het ganse schepsel tezamen zucht en is tezamen in barensnood tot nu toe", schrijft de apostel Paulus aan de gemeente van Rome. Maar het ganse schepsel deelt ook in de zegen van Gods altaren, die spreken van verzoening, van genade, van herstel en wederoprichting, van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. En als vrucht daarvan leeft het schepsel met opgestoken hoofde, op hoop, dat ook het schepsel zelf zal vrijgemaakt worden van de dienstbaarheid der verderfenis, tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods. Er is hier op aarde een zuchtend vólk, verwachtende de aanneming tot kinderen, nl. de verlossing onzes lichaams. „Want wij zijn in hope zalig geworden." Maar, er is in verband daarmee hier ook een zuchtend schèpsel, dat om der zonde wil der ijdelheid onderworpen, onbewust zuchtend uitziet naar wat God belooft: , Zie, Ik maak alle dingen nieuw.'

Welnu, aan dat schepsel bij Gods altaren, zelfs de nietige mus en de weerloze zwaluw, denkt de psalmist met jaloersheid. Zij hebben het nog beter dan ik hier in de woestijn, in de woestijn ook van dit leven. „Was ik maar een mus of zwaluw bij Uw altaren, Heere der heirscharen, mijn Koning en mijn God."

Welk een liefde voor het huis des Heeren, voor Zijn altaren, voor Zijn dienst, voor God Zelf! Nog, ook in de zware verdrukking, verheerlijkt hij de Heere, als de Heere der heirscharen. Hij is niet boos op Hem. Hij verdenkt Hem niet van hardheid of onrecht. Hij heeft Hem lief. God is zijn deel, „daarom zal ik op Hem hopen." Hij is mijn Koning en mijn God. De band des geloofs is niet gebroken. Hij ervaart de trekking, de binding er van. Gelukkige David, ook in uw gemis!

Is er ook bij ons iets van die ootmoed? van die liefde tot God, tot Zijn huis, tot Zijn gemeenschap, tot Zijn dienst?

O, de gedachte aan de mus en de zwaluw, die een huis, een nest vinden, om er haar jongen in te leggen, bevat zoveel troost en bemoediging! Dit gedeelte van Psalm 84 mag ons moed geven, als wij worden aangevallen met deze bange aanvechting: „het is wel voor anderen, maar niet voor u", en als wij ons daardoor laten meevoeren, zodat wij zuchten: „Mijn misdaad is groter, dan dat zij vergeven worde." Er is alle reden om anders te denken, omdat er een Zaligmaker is, Jezus Christus, Die met innerlijke ontferming bewogen is over het verachte, over het verlorene. Moge de gedachte aan Hem ons verlossen van de genoemde aanvechtingen, en ons, ziende op Gods zorg voor mus en zwaluw, deze moedgevende hoop instorten door Gods genade: „O, als de Heere alzo zorgt voor nietige vogeltjes, als zelfs de mus, zonder schone veren, zonder schone zang, een huis mag vinden bij Zijn altaren, wie weet of Hij Zich dan ook nog niet zal ontfermen over mij, nietig, zondig schepsel."

Heerlijk is het, een rijke genade, een huis te vinden bij Gods altaren, waar God en mens elkander ontmoeten, omdat die altaren tot zondaren spreken van verzoening, van vergeving, van gemeenschap met God, door en in de Immanël, Die heeft moeten klagen: „De vossen hebben holen, en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des mensen heeft niet, waarop Hij het hoofd nederlegge." Gods altaren spreken van gemeenschap met de heilige en rechtvaardige God, door en in de Borg en Middelaar, Jezus Christus, Die

Zichzelf ten offer heeft willen brengen op het altaar des kruises van Golgotha. Alleen door een oprecht geloof fin Hem komen wij tot de verzoening met de geduchte God der legerscharen, zodat Hij voor ons wordt de HEERE der heirscharen, de verbonds-Jehova, zodat het in blij vertrouwen een mijnen mag worden: „mijn Koning en mijn God."

„Beati possidentes", welgelukzalig deze zo doodarmen, maar toch ook zo schatrijke bezitters!

Wij kunnen veel, ja, alles missen, in onszelf, doch rijk zijn in God, en in Zijn Gezalfde. Dat is zo, als het bij ons mag komen tot het mijnen des geloofs, „mijn Koning", aan Wie ik mij onderwerp, en Die ik begeer te dienen, en „mijn God", in Wie ik mag geloven, en aan W"ie ik mij toebetrouw. Bij Uw altaren, bij U, schuilende in de wonden van de Immanuël. God met ons, begeer ik te wonen. Wat is dat een rijkdom!

En nu de mens, die nog voor eigen rekening staat, die nog woont in zijn eigen huis, een huis op zandgrond gebouwd, wat is dat een armoede! Eén stuk zonde en ellende. En geen altaar, dat van vergeving en van verzoening spreekt. O, leer toch vluchten uit uw gevaarlijke huis, vluchten naar het huis op de steenrots, naar Gods altaren op Golgotha!

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 september 1959

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

BIJ GODS ALTAREN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 september 1959

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's