Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

NAAR SION!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

NAAR SION!

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Welgelukzalig is de mens, wiens sterkte in LI is, in welker hart de gebaande wegen zijn.

Als zij door het dal der moerbeziënbomen, doorgaan stellen zij Hem tot een fontein; ook zal de regen hen gans rijkelijk overdekken.

Zij gaan van kracht tot kracht, een iegelijk van hen zal verschijnen voor God in Sion. HEERE,

God der heirscharen, hoor mijn gebed; neem het ter ore; o God Jakobs. Sela.

Psalm 84 : 6—9.

Dat is de taal van de Godvruchtige Israëliet, die Jehova en Diens woningen liefheeft met zijn ganse hart. Van zulke Godvrezende pelgrims spreekt ons ook onze psalm. Zij maken zich op uit hun woonplaats, gedachtig aan het woord des Heeren: , , gij zult niet ledig voor Mijn aangezicht verschijnen", nemen zij van het hunne mede om het ten offer te brengen. Vol van vreugde aanvaarden zij de tocht, omdat is aangebroken het tijdstip, zo lang met spanning verbeid — het tijdstip, waarop zij zich zullen buigen nabij de plaats, waar de heerlijkheid des Heeren woonde onder Israël.

Voor het naar verzoening, naar vrede met God dorstende hart moet het verrukkelijk zijn geweest te verkeren in de heilige stad, op te gaan naar de tabernakel, of later de tempel, om daar te bidden en te aanbidden, om daar met eigen ogen te zien die schone dienst der schaduwen, die in alles heenwees naar de enige Hogepriester, naar het enige Lam Gods, Die en dat komen zou. Veel, zeer veel, zal er dikwijls omgegaan zijn in de ziel van hen, die stilzwijgend, maar biddend en aanbiddend toezagen bij het offeren der offerdieren. Menige traan zal zijn weggepinkt door de offeraar, die vol ontroering de hand legde op het hoofd van het offerdier. Menig gebéd om de komst van het ware Lam Gods zal dan omhoog zijn gestegen, om als liefelijk reukwerk te komen voor het aangezicht des Heeren.

Geen wonder is het, dat kinderen Israëls, die deze of dergelijke ervaringen hadden doorgemaakt in het huis des Heeren, dat zij vol innige vreugde de plaats hunner inwoning verlieten. De tocht was vaak lang en zo ging het door vlakten en wouden, over bergen en door dalen, en waarlijk, dan was de reis niet altijd even gemakkelijk.

Moeilijk was zij vooral bij het trekken door het dal der moerbeziënbomen.

Gij vraagt misschien welk dal dat was. Nu, het is nog niet zo gemakkelijk daarop een beslist antwoord te geven. De exegeten zijn het er niet over eens. Sommigen zeggen: dit dal is hetzelfde als het dal Refaïm, dat voorkomt in de geschiedenis van David. Dat was immers een dal, waarin moerbeziënbomen stonden. Deze veronderstelling heeft echter geen voldoende grond; er zullen wel meer dalen zijn geweest, waarin die bomen groeiden.

Anderen willen niet vertalen het dal der moerbeziënbomen, maar het Bakadal lezen. Volgens hen zouden we hier dus hebben een eigennaam, zoals b.v. ook in de naam , , Kedrondal". Een groot bezwaar tegen deze opvatting is, dat wij van dat Bakadal niets weten, niet weten zelfs, waar het te zoeken is.

Weer anderen vertalen: dal der tranen, in navolging van alle oude vertalingen. Np ligt de gedachte, die in deze vertaling tot uitdrukking komt, wel in de tekst. Doch het oorspronkelijke, het Hebreeuws, laat deze vertaling niet toe, daar er, om zo te vertalen, een letter van de grondtekst veranderd moet worden.

Wij komen dus weer terug bij de vertaling van onze oude Statenbijbel, waarin we lezen: „Als zij door het dal der moerbeziënbomen doorgaan." Waar dit dal ligt, en dus is te vinden, kan niemand met zekerheid zeggen. Het is waarschijnlijk, dat de pelgrims naar Sion meerdere van zulke dalen door moesten. Het is misschien wel goed, dat wij niet weten, waar dit dal ligt. Zo ligt het overal, waar het alles zo droog en dor is, nog droger en dorder dan in 1959 de landerijen in Nederland. Het ligt overal, waar het moeilijk en zwaar is om door te trekken, waar de pelgrims met allerlei bange bezwaren hebben te worstelen.

„Moerbeziënbomen", < — daarbij hebben wij hier te denken aan planten, struiken, die veel overeenkomst hebben met de balsemstruik. Uit de bladeren van deze moerbeziënbomen vloeit, als ze gescheurd worden een vocht, dat op tranen gelijkt. Deze bomen werden gevonden in dorre, droge streken. Zulke dalen waren dus voor de doortrekkende pelgrims in het toch al zo warme Oosterse land verre van aangenaam. Zij zijn het beeld van de vele verdrukkingen, door welke wij zondaren in moeten gaan in het Koninkrijk Gods. De weg is lang niet altijd een effen baan met allerlei verkwikkingen ën verfrissingen. In het dal der moerbeziënbomen was het benauwd en dor, zonder verkwikking en verfrissing.

Welnu, zo is het ook met de reizigers naar het hemelse Jeruzalem. Het dal der moerbeziënbomen, het dal, waarin een schemerdonker heerst, het dal van zorgen en bezwaren, van moeiten en wederwaardigheden kunnen zij niet vermijden. Daardoor heen loopt de weg, die door de Heere is afgebakend: het is hun kinderdeel door vele verdrukkingen in te gaan. De weg naar Sion gaat door diépe dalen. Ja, 't is geen overdrijving, als wij zeggen: de wereld is het dal der moerbeziënbomen, de ganse wereld.

Met hoeveel zórgen moet hier menigmaal worden geworsteld! De christen ziet er zich somtijds door omringd aan alle kanten. Hij wordt er door overstèlpt. Dan ondervindt hij, wat het is te verkeren in het dal der moerbeziënbomen.

Maar in nog veel erger mate is dat zo, als de Heere Jezus Zijn aangezicht verbergt van wege onze zonde. Dan verkeert het kind van God in een land, , , dat dor en mat, van droogte brandt, daar niemand lafenis kan krijgen." Door de zonde is het, dat er op aarde zulke dorre, duistere, sombere dalen zijn als het dal der moerbeziënbomen. Door de zonde is het ook, dat de begenadigde zondaar er in geestelijk opzicht in komt en verkeert. Dan, als niet over ons licht Gods vriendelijk aangezicht, dan is het dor en donker van binnen zn van buiten, zó dor, dat geen vruchten van geloof en genadeleven worden ger; en, zó donker, dat het licht des Evangeiies niet door de duisternis heen boort, zó donker, dat wij de weg naar

Sion uit het oog verliezen. Dan is er reden om te bidden:

Gun leven aan mijn ziel, dan looft mijn mond, Uw trouwe hulp stier' mij in rechte sporen; Gelijk een schaap heb ik gedwaald in 't rond, Dat, onbedacht, zijn herder heeft verloren.

Ai, zoek Uw knecht, schoon hij Uw wetten schond, Want hij volhardt naar Uw geboön te horen.

Het licht is niet altijd gezaaid op het pad van de pelgrims naar Sion. Het is niet een onafgebroken neerzitten onder de palmbomen en bij de waterfonteinen. Het verblijf in de Elims is meestal maar kort. Dan is het weer: „zeg de kinderen Israëls, dat zij voorttrekken." En het gaat weer door het dal der moerbeziënbomen.

In dat dal klimt de nood menigmaal hoog, zodat de moed de pelgrims gaat ontzinken. O, wat kunnen wij ook na ontvangen genade door uitwendige of inwendige beproeving het benauwd hebben en geslingerd worden. Dan, — o, dan is het niet vreemd, dat de heimelijke vrees ons hart binnensluipt: „ik kom nooit in Sion; ik zal hier in dit dal der moerbeziënbomen nog bezwijken en omkomen." O, die vrees is zo benauwd voor hem of haar, die toch zo naar Sion kan verlangen. Daar aan te komen, daar voor de Heere neer te buigen, Hem te dienen. Hem te verheerlijken, dat is toch de lust en de keuze der ziel, die met genade in Christus Jezus gezegend is. Maar ach, wat zou het dan niet wezen, gelijk zovele Israëlieten in de woestijn te bezwijken in het dal der moerbeziënbomen! En al vertalen wij niet het dal der tranen, het dal des geweens, nochtans kunnen wij het dal der moerbeziënbomen zeer goed zo noemen. Veel tranen worden er geschreid en veel zuchten worden er geslaakt.

Toch zal de Heere niet verre blijven, als er ware droefheid is. Dan genaakt Hij tot onze ziel en Hij laat Zich vinden. Vandaar dat de Psalmist kan zeggen: „Als zij door het dal der moerbeziën doorgaan, stellen zij Hem tot een fontein." Welk een voorrecht in een dor en dorstig land een fontein te vinden! Wat was het voor Hagar niet, toen haar zoon Ismaël van dorst versmachtte, dat haar ogen geopend werden, en zij een waterfontein zag! Wij kunnen ons enigszins voorstellen, hoe de dorstige, amechtige reizigers rondom zulk een fontein zaten, om hun dorst te breken met het kristalheldere water.

Als nu de pelgrims door het dal der moerbeziënbomen doorgingen, dan stelden zij Hem, d.i. de Heere, tot een fontein. In de Heere hun God zochten en vonden zij hun kracht, hun verkwikking, hun troost zelfs in de moeilijkste omstandigheden. Met de Heere is het altijd en overal goed, zelfs in het dorre en moeilijke dal der moerbeziënbomen. Zoals het de pelgrims naar het aardse Sion ging, zo gaat het ook de reizigers naar het hemelse Sion: „als zij door het dal der moerbeziënbomen doorgaan, stellen zij Hem tot een fontein." Die is voor hen de Springader des levenden waters. Als het hart vervuld is van angst en zorgen, als bittere tegenspoed het benauwd gemoed perst, óf, als het dor is en donker van binnen, dan, in het dal der moerbeziënbomen, stellen zij de Heere tot een fontein. Een voorrecht als dit door het onderricht des Geestes zo mag zijn. Alleen de wateren des levens van deze fontein kunnen een vermoeide, amechtige ziel verkwikken en opwekken.

Wij denken hier aan God de Vader, maar evenzeer aan de Heere Jezus Christus, de verdienende en toepassende oorzaak van alle heilgoederen. Van Hem lezen wij in de profetieën van Jesaja: Zie, een Koning zal regeren in gerechtigheid, en de vorsten zullen heersen naar recht. En die Man zal zijn als een verberging tegen de wind, en een schuilplaats tegen de vloed, als waterbeken in een dorre plaats, als de schaduw van een zware rotssteen in een dorstig land" (Jes. 32 : 1 en 2).

Door de bezwaren van de reis afgemat verlangt de pelgrim naar de fontein van het water des levens. Met een begerige ziel luisteren de dorstige, bezwijkende pelgrims naar de nodigingen, naar het lokken van de Heiland, die zo liefelijk zegt: Zo iemand dorst, die kome tot Mij, en drinke" (Joh. 7 : 37b). In het dal der moerbeziënbomen zet de vermoeide, de dorstige pelgrim zich dan neder. Dat geeft al een weldadige rust. Maar, hoe nodig en hoe begeerlijk ook, het is toch niet genoeg. Het moet komen tot wat wij lezen in Jes. 12:3: En gij lieden zult water scheppen met vreugde uit de fonteinen des heils." Wat is dat groot dit in en door het geloof te mogen doen, en dan te mogen drinken met de mond des geloofs van dat frisse, van dat verkwikkende zielewater!

Zittende bij die Fontein in het dal des gew r eens, in het dal van de moerbeziënbomen, wordt er in de Heere Jezus Christus zo veel gezien, zo rijk genoten. Hij is gegaan door het bangste, door het diepste dal der moerbeziënbomen. Dan komen de tongen van de pelgrims los en zij, wier tong kleefde aan hun gehemelte, zij spreken nu blijde, tot opwekking van elkander, en tot roem van Gods genade, van de rijkdom, die er is voor arme zondaren in de Heere Jezus Christus. — Hebben wij daar kennis aan, mijn lezer? Weten wij, wat het is, Hem te mogen stellen tot een fontein in het moerbeidal van zieledroogte en - dorheid, van ziekten en tegenspoed?

En nog vermenigvuldigen de genadeweldaden Gods, als wij lezen: „Ook zal de regen hen gans rijkelijk overdekken." Zo mogen zij ook nog genieten van een milde regen, waardoor het aardrijk wordt verkwikt, de wegen meer begaanbaar worden, en waardoor zij ook zelf mogen genieten van de verfrissing, die ook die regen brengt. En nu is de regen een heerlijk zinnebeeld van de gaven, van de vertroostingen van de andere Trooster. Horen wij maar, wat Gods Woord ons dienaangaande zegt: „Ik zal w-ater gieten op de dorstige, en stromen op het droge; Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten, en Mijn zegen op uw nakomelingen. En zij zullen uitspruiten tussen in het gras, als de wilgen aan de waterbeken." — Door de verkwikkende regen des Geestes, die de pelgrims overdekt, ja zelfs rijkelijk overdekt, ondervinden zij het, dat hun God geen karig God is, dat er bij en in Hem een volheid is. Dat is een genot, waarmee niets op aarde of in de wereld te vergelijken is. Die regen des Geestes wekt de vruchtbaarheid van Gods kinderen op. zodat er is een toenemen en opwassen in de genade, een versterking van het geloof, van de hoop en van de liefde, van de begeerte om dicht bij de Heere te mogen leven, en Hem van ganser harte te vrezen en te dienen.

Heerlijk is dat: „ook zal de regen, de regen des Geestes, hen gans rijkelijk overdekken." < —' Dat zal een ieder toestemmen, die weet, wat het is door het dal der moerbeziënbomen door te gaan, een vermoeide, dorre ziel in zich om te dragen en dan zo verrassend een fontein geopend te zien door de liefde Gods des Vaders, in de Heere Jezus Christus, en gans rijkelijk overdekt te worden door de regen des Geestes.

Dan worden de gesprekken, die zo moeizaam op gang gehouden werden, weer levendig, en de lust om te zingen ontwaakt. Welk een verandering is dat in een gezelschap van pelgrims naar Sion! Misschien hebben wij dit wel eens meegemaakt. Dan is het uit volle borst, of liever nog met het ganse hart:

Een milde regen zondt G', o Heer', Op Uw bezwijkend' erf'nis neer, Om sterkt' aan haar te geven.

En dan, zo zal men in zulk een begenadigd gezelschap van pelgrims naar Sion dan wel zeggen, kunnen wij er het 9de vers van Psalm 68 nog wel bij nemen, dat aldus eindigt:

Gij voert ten hemel op, vol eer; De kerker werd Uw buit, o Heer'! Gij zaagt Uw strijd bekronen Met gaven, tot der mensen troost. Opdat zelfs 't wederhorig kroost Altijd bij U zou wonen.

Nu kunnen de pelgrims weer voorttrekken. Verkwikt door de wateren uit de Fontein des heils, verfrist en versterkt door milde regen is het: „Zij gaan van kracht tot kracht, een iegelijk van hen zal verschijnen voor God in Sion." Zo wordt het een heerlijke pelgrimsreis, zoals de kamerling ervoer, van wie wij lezen: „Hij reisde zijn weg met blijdschap."

Met opgeheven hoofd, de liederen Hammaaloth zingende, gaat het, van kracht tot kracht, op Sion aan. „Van kracht tot kracht", niet in zichzelf. Daar vinden zij enkel zwakheid, struikelen en vallen. Neen! Niet in zichzelf vinden zij de kracht voor de reis, voor de strijd ook menigmaal, maar alleen in hun God. Het is immers het volk, waarvan de Psalmist zong: „Welgelukzalig is de mens, wiens sterkte in U is, in welker hart de gebaande wegen zijn." Het is, zoals vers 9 ons leert, een arm en ellendig volk, dat op de naam des Heeren vertrouwt, en dus is het

een biddend volk, dat ootmoedig aldus om al deze zaken vraagt: „Heere God der heirscharen, hoor mijn gebed; neem het ter ore, o God Jakobs."

Gods kinderen vallen altijd weer, niet alleen in bange, donkere wegen, maar ook na het drinken uit de Fontein des heils, na het genieten van de milde regen des Geestes, zij vallen altijd weer terug op het ootmoedig smeekgebed. Dat is de weg, waarin zij weer kracht zien in, en ontvangen van de held der hulpe. In Hem gaat het van kracht tot kracht. Uit Zijn volheid ontvangen wij allen ook genade voor genade. En zo gaat het op Sion aan in Zijn kracht. Zo komen zij op Gods tijd in Sion aan. Een iegelijk van hen, niet alleen de mannen en vaders in het geloof, maar ook die maar bidden moeten: , , ik geloof, Heere; kom mijn ongelovigheid te hulp." Niet alleen de moeders in Israël, maar ook de zuigelingen in de genade. Zij allen zullen verschijnen voor God in Sion. Wat zal dat niet zijn! In Sion, waarvan het is: „Aldaar zal geen nacht zijn." Verschijnen voor God, van Wie wij lezen: God zal zijn alles in allen." Het zijn allen gasten bekleed met het bruiloftskleed van Christus' gerechtigheid. De bruiloftsdis staat voor hen allen gereed. Zij zullen geduriglijk brood eten aan 's Konings tafel.

Hier is wel wederom plaats voor een herhaald „Sela". Hier moeten wij, na al die wonderen, na al die rijkdom van vrije genade, acht geven op 's Heilands woord: „Rust een weinig." „Sela." Maar dat „Sela" spreekt ons zeker niet alleen van zoete, zalige rust in het bewonderen van de wonderen des Allerhoogsten, maar ook van een weer voortgaan van muziek en zang met hernieuwde kracht tot verheerlijking van de Vader, van de Zoon en van de Heilige Geest in het Sion, dat hierboven is.

Mijn lezer: van waar komt gij? en waar gaat gij heen?

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 oktober 1959

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

NAAR SION!

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 oktober 1959

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's