De volgorde van wedergeboorte en geloof
Het was, meen ik, op de jongste conferentie van de Confessionele Vereniging, dat door een spreker gevraagd werd naar een confessioneel predikant van vooroorlogse samenstelling. Het staat mij niet goed meer voor de geest of deze toen gevonden is, maar dat regardeert nu minder dit artikel. Ik heb namelijk een goede leesvriend van confessionele huize en van vooroorlogse samenstelling. Hij schreef mij, dat hij gaarne zijn zienswijze eens wilde geven over wedergeboorte en geloof enz. Het moet de moeite waard zijn daarnaar te luisteren, omdat we op deze wijze beter onszelf en de belijdenis der kerk kunnen begrijpen. Die mogelijkheid zit er in elk geval in.
Het komt menigmaal voor, dat we door de zienswijze van anderen te onderzoeken beter leren verstaan, hoe het volgens ons niet is. In hoeverre dit hier het geval zal zijn, moge blijken.
Onze confessionele vriend gaat uit van een gebeurtenis uit zijn kring. Daar was eens iemand, die drie vragen stelde. De eerste luidde: aat de wedergeboorte zonder welke niemand deel kan hebben aan het Koninkrijk Gods (Joh. 3 : 3 en 5) buiten de mens om, of is het een werk Gods in de mens?
Op deze vraag werd geantwoord — ik denk op een vergadering of in een weekbladartikel —' natuurlijk geschiedt de wedergeboorte in de mens. Evenwel is die wedergeboorte niet iets, wat de wedergeborene op zichzelf bezit, zodat hij zou kunnen of mogen denken: ik ben toen en toen wedergeboren en dus van mijn zaligheid verzekerd. Overal leert de Schrift, dat onze zaligheid niet ligt in ons wedergeboren zijn, maar in Christus. En onze wedergeboorte is slechts één van de genadeweldaden die van Hem afvloeien en die wij in en met Hem bezitten.
Als in de 12e zondag van onze Catechismus aan de christen de vraag wordt gedaan: , , Maar waarom wordt gij een christen genaamd? " dan wordt aan die christen een antwoord daarop in de mond gelegd, waardoor hij duidelijk uitspreekt niets ook niet zijn wedergeboorte, te hebben buiten Christus. Want het antwoord luidt: „omdat ik door het geloof een lidmaat van Christus ben en alzo Zijn zalving deelachtig".
Christus heeft voor Zijn gehele lichaam de Heilige Geest verworven en evenals de olie van het hoofd van Israëls Hogepriester afdrupte op al zijn leden, zó ontvangen de gelovigen van hun heerlijk Hoofd de Geest des nieuwen levens. Nog eens: zij krijgen deel aan Zijn zalving. Buiten Christus hebben zij dus niets. Met Hem alles! 't Is geen leven, dat zij met de wedergeboorte ontvangen op zichzelve".
Dit is de zienswijze van onze vriend op dit punt. Is er iets op tegen? Dat is met deze gegevens nog niet zo gemakkelijk te zeggen. Vaak komt het er op aan, wat iemand met bepaalde woorden bedoelt. En dan blijkt uit het vervolg van de brief, dat onze vriend onder wedergeboorte alleen maar de heiligmaking wil verstaan, die een vrucht is van het geloof in Christus. Het komt mij voor, dat dit een willekeurige beperking is. Wij sluiten ons op dit punt liever aan bij Calvijn, die er w r eet van heeft, dat het woord wedergeboorte in de Heilige Schrift niet alleen betrekking heeft op de heiligmaking. Hierin hebben de oude gereformeerden de Reformator gevolgd. Zij spraken van wedergeboorte in de engere en ruimere zin van het woord. Onze confessionele vriend heeft eigenlijk een derde betekenis. Immers zijn opvatting is niet gelijk te stellen met de wedergeboorte in ruimere zin. Daarmee werd namelijk bedoeld de eerste principiële verandering van het hart en dan verder de hele groei en ontwikkeling van het nieuwe leven. Onder de wedergeboorte in engere zin daarentegen verstond men alleen de eerste levendmakende daad, waardoor de Heilige Geest het hart van de zondaar omzet en in beginsel vernieuwt. Deze laatste opvatting nu vond in de achter ons liggende jaren veel bestrijding. Volgens de bestrijders stelden de Reformatoren zonder uitzondering de wedergeboorte na het geloof. De Dordtse Synode en de gereformeerde theologen uit de 17e eeuw stelden de volgorde omgekeerd. Zij laten het geloof uit de wedergeboorte voortkomen en maken het van de wedergeboorte afhankelijk. Men schreef: „De wedergeboorte is bij Calvijn niet datgene, wat men er thans onder pleegt te verstaan. Al de voorbereidende zielsindrukken, die tenslotte tot het geloof, tot het toe-eigenend geloof leiden, en die men thans allerwege als vanzelfsprekend tot de wedergeboorte rekent, rekent Calvijn er niet toe. Want volgens hem is niet het geloof vrucht van de wedergeboorte, maar de wedergeboorte is vrucht van het geloof".
Onze vriend schijnt deze mening ook toegedaan te zijn. Is zij juist? Om deze vraag te beantwoorden moeten we eerst vaststellen, dat Calvijn en de gereformeerde confessies in de regel geen scherp onderscheid maken tussen wedergeboorte en bekering en heiligmaking. Maar dit betekent allerminst, dat zij geen oog hebben gehad voor het genadewerk des Heiligen Geestes, dat men later wedergeboorte in engere zin heeft genoemd. Zij leggen er juist er nadruk op, dat er een werking van de Heilige Geest aan het geloof voorafgaat, die bestaat in een verlichting van het verstand en een overbuiging van het hart. Zonder deze werking is er geen geloof mogelijk. Zo spreken Calvijn en de oudste gereformeerden over een wedergeboorte, die in dit leven nooit afgelopen is, waar wij de naam de heiligmaking voor gebruiken, maar zij spreken ook van een wedergeboorte, als iets, dat gebeurd is en waar de heiligmaking op volgt.
Men vindt hier een voorbeeld van in Calvijns commentaar op Romeinen 8 : 5. Daar zegt hij: dat de genade van Christus alleen maar bij hen wordt aangetroffen, die door de Geest wedergeboren zijnde, naar een deugdzaam leven streven". Bij Romeinen 6 : 10 verzekert de apostel, volgens Calvijn, dat Christus „het nieuwe leven, dat wij van de wedergeboorte af op aarde leiden, aan zijn hemels leven gelijkvormig maakt". Hier is duidelijk eerst de wedergeboorte en dan het nieuwe leven, van de tijd der wedergeboorte af. Calvijn spreekt bij Romeinen 7:15 enkele malen van „de wedergeboren mens", in wie de wet vruchten voortbrengt of in wie wij de tweespalt zien tussen onze natuur en de gerechtigheid der wet. Het is volkomen duidelijk, dat hier over wedergeboorte gesproken wordt, die aan het begin staat van het nieuwe leven, zoals de eerste geboorte aan het begin staat van het aardse leven. De gelovigen heten Gods werk „sedert zij door de Geest zijn wedergeboren", leren we bij Romeinen 10 : 19.
In deze betekenis komt het woord wedergeboren ook voor in de Geneefse Catechismus en daarvan de Latijnse tekst. De dienaar vraagt: „zeg je dus, dat wij, voordat wij zijn wedergeboren en door Gods Geest hervormd, niets kunnen dan zondigen, zoals een kwade boom slechts kwade vruchten voortbrengt? "
De leerling antwoordt: , Zo is het helemaal". Prof. J. N. Bakhuizen van de Brink vertaalde in , , De Belijdenisgeschriften van de Ned. Hervormde Kerk naar de Franse uitgave en dan wordt het als volgt: „Bedoelt gij dus, dat wij vóór God ons in zijn genade heeft aangenomen, niets anders kunnen dan zondigen, zoals een slechte boom niet anders dan slechte vruchten voortbrengt (Matth. 7 : 17)? Zo is het". Ik weet niet waarom er zo'n verschil is tussen de Latijnse en de Franse uitgave.
Wat de zaak der wedergeboorte in engere zin verder betreft, we lezen in artikel 35 van de Ned. Geloofsbelijdenis, dat Christus het sacrament des H. Avondmaals heeft verordend en ingesteld „om te voeden en te onderhouden degenen, die Hij airede wedergeboren , , en in zijn huisgezin, hetwelk is zijn kerk, ingelijfd heeft". Daarop laat artikel 35 volgen, dat degenen die wedergeboren zijn tweeërlei leven in zich hebben: het ene lichamelijk en tijdelijk, hetwelk zij van hun eerste geboorte meegebracht hebben en alle mensen gemeen is; het andere geestelijk en hemels, hetwelk hun gegeven wordt in de tweede geboorte, dewelke geschiedt door het Woord des Evangelies in de gemeenschap des lichaams van Christus; en dit leven is niet gemeen , dan alleen de uitverkorenen Gods".
Hier is duidelijk sprake van een wedergeboorte, die aan het begin staat. Het is niet de heiligmaking. Het is een gegeven geestelijk leven, dat van buitengewone betekenis is. Voor het Heilig Avondmaal volgt er uit, dat dit niet is ingesteld, zoals soms gezegd wordt, voor de zondaren zonder meer. De heilige tafel wordt aangericht voor mannen en vrouwen, die een ander leven hebben ontvangen, die wedergeboren zijn. Zo belijdt het de kerk. Hoe is het dus nu? Het is zo, dat bij Calvijn en in de gereformeerde confessies sprake is van wedergeboren worden door het geloof. Dan volgt de wedergeboorte ojd het geloof en is gelijk aan de heiligmaking en de dagelijkse bekering. Daar staat dan tegenover, dat de Reformatoren en de oudste confessies altijd van het geloof zelf verzekeren dat het een gave Gods is. Twee dingen hebben zij noodzakelijk gesteld voor het geloof, behalve de uitwendige roeping. Het verstand moet door Gods Geest worden verlicht en het hart door zijn kracht versterkt en gesteund.
Artikel 24 zegt dat het waarachtig geloof in de mens „gewrocht is door het gehoor van het Woord Gods en de werking des Heilige Geestes.
In de leer van de roeping hebben de oude Gereformeerden steeds geleerd, dat de uitwendige roeping door het Woord alleen het geloof niet werkt. Daar moet de inwendige roeping van de Heilige Geest in het hart des mensen bijkomen.
Wat is hieruit duidelijk? Dit, dat de ouden een genadewerking des Heiligen Geestes aannamen, die aan het geloof voorafgaat en waardoor het geloof zelf te voorschijn wordt geroepen. In de eerste tijd van zijn optreden noemde Luther dit schenken van het geloof aan de mens steeds: wedergeboorte.
Zo vinden we het ook bij Calvijn. Het is leerzaam om na te lezen, wat hij schrijft bij Lucas 17 : 13. Daar schrijft hij dat het ware geloof wortelt in de wedergeboorte, maar ook, dat het begin van het geloof, enige vonkjes van geloof kunnen worden uitgeblust, omdat die vonkjes niet wortelen in de nieuwe geboorte. Dit is dus tevens een waarschuwing om niet bij alle vermoedelijke kenmerken van wedergeboorte te spreken Aangaande de tien melaatsen schrijft de Reformator van Genève: Men kan dus niet ontkennen, dat in hun harten enig zaad des geloofs is geweest. En ofschoon het zeker is, dat zij niet waren wedergeboren door de Geest der aanneming, is het evenwel niet onwaarschijnlijk, dat zij enig begin van vroomheid hebben gehad. Dit moet ons te meer doen vrezen, dat het ons niet overkome, dat de kleine vonkjes, die in onze harten mogen zijn, uitgeblust worden. Want ofschoon het ware en levende geloof nooit sterft, dat goede en vaste wortels in de Geest der wedergeboorte heeft, hebben wij evenwel gezien in een ander Schriftgedeelte, dat in verscheidene mensen een tijdgeloof opgewekt wordt, hetwelk dadelijk verdwijnt. Vooral is het een al te algemene ziekte, dat onze zielen zich verheffen om God te zoeken, wanneer de nood ons drukt. En ook wekt de Heere ons daartoe op door een verborgen drijving van zijn Geest. Maar nadat wij hebben ontvangen, wat wij vroegen, is er in ons een vergeetachtigheid vol ondankbaarheid, die deze neiging tot vroomheid verstikt."
Ik eindig dit artikel met wat Calvijn over deze zaak schrijft bij Joh? .nnes 1:13, waar hij welbewust de vraag naar de verhouding van wedergeboorte en geloof onder de ogen ziet. Daar schrijft Calvijn, dat de wedergeboorte 't begin van het kindschap is. De joden roemen zo op hun afkomst, maar deze maakt niet zalig: zo zegt dan Johannes, dat degenen, die uit de heidenen, die te voren onrein waren, in Christus geloven, niet van moeders lichaam kinderen Gods geboren zijn, maar van God herboren worden, opdat zij zijn kinderen beginnen te zijn... Hieruit volgt ten eerste, dat het geloof niet uit ons spruit, maar een vrucht is der geestelijke wedergeboor-
te. Want de evangelist zegt dat niemand kan-geloven dan die uit God geboren is. Zo is dan het geloof een hemelse gave. Vervolgens volgt hieruit, dat het geloof niet een koude en blote kennis is, daar niemand geloven kan, tenzij hij door de Geest Gods vernieuwd is. Nochtans schijnt de evangelist averechts te doen, als hij de wedergeboorte voor het geloof stelt, daar zij toch veel meer een werk van het geloof is, - en daarom na het geloof volgt. Ik antwoord, dat het beide wel zeer accordeert.
Want door het geloof ontvangen wij het onvergankelijk zaad, waardoor wij tot een nieuw en goddelijk leven herboren worden. En toch is het geloof zelf reeds een werk van de Heilige Geest, die alleen in de kinderen Gods woont. Zo is dan van verschillende zijden beschouwd het geloof een deel van onze wedergeboorte en de ingang tot het Koninkrijk Gods, zodat Hij ons onder zijn kinderen rekent. Want dat de Geest ons verstand verlicht, dat behoort reeds tot onze vernieuwing. Op deze wijze vloeit het geloof uit de wedergeboorte voort als een fontein".
Hiermee is nu wel duidelijk gemaakt, dat bij Calvijn ook sprake is van de wedergeboorte in engere zin, die het geloof voorafgaat.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 november 1959
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 november 1959
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's