OVER DANSEN
Twee dingen heb ik over dansen. Ten eerste moet ik een gemaakte fout herstellen. In een artikel, dat men vinden kan in het nummer van 22 augustus j.1. gaf ik een brief weer van een ex-jongere uit de Geref. Kerken. Daarin vermeldde hij o.a. dat ds. Lammens gezegd zou hebben: „niet te kunnen dansen is een gebrek in je opvoeding". Deze predikant schreef een artikel over mijn artikel in „Jong Gereformeerd" van 9 oktober 1959. Op de inhoud van dit artikel hoop ik nog terug te komen, maar één ding daaruit heeft haast.
De schrijver reageerde namelijk op het verhaal van zijn spring-gevoelens, met deze woorden: „Nu dan heeft ds. Lammens in ieder geval zichzelf een brevet van onvermogen uitgereikt, want hij kan geen voet op de dansvloer verzetten. Maar ds. Vroegindewey, die dit zwart op wit in zijn weekblad zet (onze drukker heeft nog geen andere kleuren anders had ik het wel groen op geel of zo laten drukken. L. V.) moet daarvoor wel sterke gronden hebben. Ik mag toch niet aannemen, dat een man van zijn formaat de eerste de beste leuteraar zo maar au serieux neemt. (Het is net alsof ds. Lammens, die even later in zijn artikel schrijft, dat oordelen over een ander zo slecht is en bij Herv.-Gereformeerden zo vaak voorkomt, hiermee eventjes als de Hervormd-Gereformeerden doet.
Mijn correspondent is geen leuteraar, maar een ernstige, gevoelige jongeman, naar wiens klachten ds. Lammens gerust minder oppervlakkig had mogen luisteren. L. V.) Daarom vraag ik hem om in het eerstvolgende nummer van zijn blad te schrijven, waar en wannéér ds. Lammens dit heeft beweerd. Als 't hem lukt zal ik mijn woorden in het publiek intrekken. Als het hem niet lukt, verwacht ik van hem, dat hij zijn mededelingen overwijld intrekt.
De lezer ziet, dat dit niet onverwijld geschied is. Ik vraag me af of het wel de bedoeling van ds. Lammens geweest is, want als hij dit wenste had hij mij toch op z'n minst een nummer van zijn blad met dit artikel moeten toezenden. Dit nu is door hem niet geschied bij mijn weten. Weken later kwam er een blad waarvan ik vermoed, dat het bedoeld is om mij officieel in kennis te stellen van dat verlangen om in het eerstvolgende nummer deze dingen onverwijld in te trekken.
Maar toen waren er al veel nummers verschenen, dus toen kon dat niet meer. Ik wil echter gaarne mijn correspondent gelegenheid geven om zijn mededeling in dit nummer in te trekken. Want hij zit er mee. Hij heeft er ook geen bewijs voor. Daarvan schreef hij mij: „het spijt mij vreselijk, dat ik u zo in moeilijkheden heb gebracht, daar ik dat gezegde van ds. Lammens over het dansen niet met bewijs kan staven, te meer daar mijn schrijven hierdoor de indruk wekt of alles wat ik geschreven heb niet met de feiten overeenkomt of tenminste erg aangedikt is. Dit is echter beslist niet zo, want alles wat ik heb geschreven is de volle waarheid. Ik neem hiervan niets terug. Zoals ik het geschreven heb, is het door mij ondervonden. Alleen met het dansen zit ik".
Hoe is onze vriend er dan toe gekomen om dit te schrijven? Uit het antwoord blijkt, dat men inderdaad erg voorzichtig moet zijn met dingen, die men van horen zeggen heeft. Des te hoger waardeer ik het, als iemand, die een oprecht man is, uit zijn ervaring schrijft, en daarom heb ik deze zomer hem gaarne het woord gegeven. Dat hij in dit punt er naast was, doet verder aan zijn mededelingen inderdaad niets af. Ik zou zeggen: laat ds. Lammens op zijn beurt de gemelde feiten weerleggen en duidelijk maken dat onze vriend de beschreven ontmoetingen niet heeft gehad.
Nog eens, hoe is onze vriend er toe gekomen? Hij schrijft: „Deze uitspraak over het dansen heb ik niet uit eigen ervaring, maar vernomen van een gereformeerde tijdens een gesprek over de wereld gelijkvormigheid in de Gereformeerde Kerken. Ik neem aan, dat ds. Lammens de gewraakte uitdrukking niet heeft gebruikt, nu ik zijn artikel heb gelezen, maar dan heeft deze gereformeerde gelogen, 't Is alleen zeer dom en ondoordacht van mij geweest om deze gewraakte uitdrukking zonder bewijs aan u te schrijven. U moet echter niet vergeten, dominee, dat dit gesprek plaats vond net na een voetbalwedstrijd op Woudestein in Kralingen, waar ds. Lammens, ds. van der Linden en ds. Kakes aan meededen en waar mijn vrouws-familieleden waren wezen kijken. U begrijpt als je zulke dingen meemaakt van dominees, dat ik dat van dat dansen niet zo vreemd vond. Maar nog eens dominee vind ik het erg jammer, dat ik het geschreven heb, daar ik u nu in een moeilijk parket heb gebracht, waarvoor ik beleefd mijn verontschuldiging aanbied. Ook verzoek ik u mijn verontschuldiging aan te bieden aan ds. Lammens, echter alleen op dit punt".
Nu dat wil ik bij deze gaarne doen. Ik geloof ook dat onze vriend, die dan een leuteraar genoemd moet worden volgens ds. Lammens duidelijk gemaakt heeft, hoe zijn mededeling in de wereld gekomen is. Ik hoop dat deze er nu ook weer uit is. Dan blijft er ruimte voor het wezenlijke van ons artikel van 22 augustus j.1. Want wat mij in het artikel van ds. Lammens zelf opgevallen is, is dit, dat hij met geen woord op de kern van het probleem ingaat. We hebben daar de Gereformeerde Kerken. Ieder dooplid daarvan moeten de predikanten en de gemeenteleden houden voor wedergeboren totdat het tegendeel blijkt. Alle lidmaten worden met nog meer kracht gehouden voor ware gelovigen. En dan treft men er zulke toestanden aan als onze vriend beschreef. Hoe kan dat? Ieder voelt, dat ds. Lammens ten onrechte de bal tracht terug te kaatsen door te schrijven dat er b.v. bij de Herv. Gereformeerden ook nog al wat hapert. Dat zeggen we in onze preken iedere zondag, maar wij zien de gemeente zoals de profeten haar, door Gods Geest verlicht, zagen en zoals Jezus haar zag en zoals de brieven uit Openbaring 2 en 3 haar beschrijven en zoals Calvijn haar zag, die niet verder kwam dan 10—1 % ware gelovigen.
We staan met verbijstering te kijken naar een kerk, van wie de leidslieden en voorgangers belijden, dat zij voor 100% uit wedergeborenen en ware gelovigen bestaat, al erkent men de mogelijkheid van hypocrieten en die hoe langer hoe wereldser gaat leven. En als ik een brief door geef als die van 22 augustus dan bedoel ik niet om een ietwat onstuimig artikel uit te lokken van ds. Lammens, dat volkomen om de kern van de zaak heendraait, maar om tot bezinning op te roepen en te vragen: Mannen hoe kan dat toch? Kan dat nu allemaal met de wedergeboorte en het ware geloof gepaard gaan? Bedrieg je de mensen niet, als je hen al maar verzekert, dat ze toch zulke ware gelovigen zijn en dat ze daar aan vast moeten houden? Is het niet de hoogste tijd dat de predikers in de Gereformeerde Kerken gaan preken als Amos tot de gerusten en zekeren op de berg van Samaria en dat er zovelen verloren zullen gaan, tenzij ze als onbekeerden en onwedergeborenen, die verstoken zijn van het ware geloof, zich voor God vernederen? Maar ik begrijp nu, dat om zulke woorden in de kringen der Gereformeerde Kerken gelachen wordt en dat er mee gespot wordt en dat men zich niet wil of kan voorstellen, dat men werkelijk het spoor bijster is.
Ds. Lammens schrijft een onstuimig stukje met een versje en met een hoop lawaai, dat het niet zo erg is en zo en doet alsof hij er nu klaar mee is. Maar voor mij ligt daar een groot probleem en ik geloof, dat de gereformeerde gezindte er mee gediend is, dat de Gereformeerde Kerken dit in de wortel aanpakken. Men heeft daar voorts geen nieuw Trente nodig m.i., doch een nieuw Wittenberg en een nieuw Genève.
Ik ben blij, dat uit het artikel van ds. Lammens blijkt, dat velen ook daar gelezen hebben, wat ik doorgaf. Men zegt nu wel, dat ik een vijand ben van de Geref. Kerken, doch ik dacht dat het een vriend, is, die ons onze feilen toont. En of men het geloven wil of niet, het gaat mij bijzonder aan het hart als de gereformeerden van onze dagen zelf het gereformeerde geestelijk leven, de gereformeerde prediking en de gereformeerde wijze van leven loslaten, in welke kerkgroep dit ook zij.
Is ds. Lammens er zo blij mee, dat de gereformeerde levensstijl wordt losgelaten in zijn omgeving of waar ook? Of is hij zo'n vreemdeling in Jeruzalem, dat hij dit niet ziet? Ds. Buskes schreef in 1955 in „De Hervormde Kerk" bij een bespreking van het boek van prof. Schippers over „De Gereformeerde zede", waarin nogal wat op losse schroeven wordt gezet: „Tot de Gereformeerde zeden behoorde in mijn jeugd de trits, niet dansen, niet kaarten, niet naar de schouwburg. Kaarten en dansen doe ik nog altijd niet, maar ik ga wel zo nu en dan naar de schouwburg en ik ontmoet er Gereformeerde dominees en professoren van de Vrije Universiteit, bij een galavoorsteling zelfs in avondtoilet. Ik zou
de kaartspelen niet graag betalen, die in Gereformeerde gezinnen vanwege het veelvuldig gebruik niet minder beduimeld zijn dan de bijbel. En ik zou de Gereformeerde jongens en meisjes die dansen niet graag de kost geven..."
Ik neem aan, dat ds. Lammens dr. Buskes niet onder de leuteraars rekent. Nu zou ik hem willen vragen of deze schouwburgbezoekende dominees en professoren gecensureerd worden of dat het in de Gereformeerde Kerken voor geoorloofd gehouden wordt dat men aan de tafel des Heeren aanzit en de tafel der duivelen, waar toch de schouwburg m.i. in wezen toe behoort, tegelijk bezoekt? Zitten die kaartspelende gereformeerden ook aan het Heilig Avondmaal en zijn ze op zaterdagavond dansende en op zondagmorgen aan de dis des Nieuwen Verbonds? En is dat gereformeerd? Meent ds. Lammens dat dit samen kan gaan, wat vroeger niet kon? Hebben die wedergeboren mannen en vrouwen en die wedergeboren ware gelovige dominees en professoren deze wereldse vermaken zo hard nodig? Nog eens: worden zulke personen van de tafel des Heeren geweerd of worden ze toegelaten? En is het niet zeer erg als zij toegelaten worden?
Ik hoop op het artikel van ds. Lammens terug te komen, maar ik hoop ook, dat hij alvast deze vragen beantwoorden wil.
En nu het tweede. Ergens in een Hervormde gemeente zit men met de vraag of men een dansclub voor de jeugd moet oprichten. Wel, ik zou zeggen, dat moet men zeker doen. Aaron maakte ook een gouden kalf om er fijn bij te dansen. Dat was ook zoiets als een dansclub. Maar het was ter ere des Heeren, tenminste in naam. En zo zou ook de kerk best ter ere Gods een dansclub op kunnen richten, als men Aaron wil navolgen. Toen hij dat mooie kalf klaar had zei hij: , Morgen zal de Heere een feest zijn". Dan volgt er in Exodus 32 : 6. „En zij stonden des anderen daags vroeg op en offerden brandoffer, en brachten dankoffers daar toe: n het volk zat neder om te eten en te drinken, daarna stonden zij op om te spelen".
Onder dat spelen hoorde ook het dansen. En dat alles ter ere Gods. Maar men leze Exodus 32 om te verstaan hoe God over dergelijke clubs oordeelt.
Is het dansen dan zo verkeerd? Och het hoeft niet. Als iemand met zijn vrouw een edele dans wil dansen, dan kan dat best mooi wezen, zegt men. Doch in de regel is het er om te doen een onedele dans te dansen met de vrouw van een ander. Misschien kan het ook wel mooi wezen met je eigen zuster. Doch in de regel moet het de zuster van een ander zijn? Waarom? Omdat de moderne gezelschapsdans een vorm van polygamie is. En als men dan nu zo'n besloten clubje heeft? Och, men leert het om het overal te kunnen beoefenen. Dat is punt een. En punt twee is, dat de moderne gezelschapsdans overal een gevaar is. Prof. Schippers heeft tenminste terecht het volgende geschreven:
, , Het lijkt ons fout, op welke wijze ook, tegemoet te komen aan het verlangen naar zulk een oppervlakkige en neerhalende amusementsvorm als de moderne gezelschapsdans. Soms meent men, de beoefening van zulke dansen zuiver te kunnen houden door er een vertrouwd milieu voor te scheppen, door ze te dansen in besloten verband en in een kring, waar alleen mensen van solide levensopvatting toegang hebben. Maar het opwindende van de muziek en van de dans zelf in de moderne dansen kan zo veel leed veroorzaken, dat ze contrabande moeten blijven. Wij moeten geen ding voor ons plezier gaan doen, waarbij wij en de ander voortdurend op onze hoede moeten zijn voor ontsporing..."
Zou er dan geen dans mogelijk zijn, die niets met het polygame, het veel-vrouwenof veel-mannen-huwelijken te maken heeft? Naar ik meen misschien in de hemel wel, doch hier op aarde niet. Tot zover over het dansen. Ondertussen is onze vriend op zoek naar zijn zegsman.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 november 1959
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 november 1959
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's