Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VANWAAR? WAARHEEN? HOE?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VANWAAR? WAARHEEN? HOE?

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

En de herders keerden wederom, verheerlijkende en prijzende God over alles, wat zij gehoord en gezien hadden, gelijk tot hen gesproken was. Lukas 2 : 20.

Aan de kribbe van Bethlehem, vanwaar de herders terugkeerden, daar was het hun goed geweest. En daar is het alle eeuwen door, ook nü nog, wonderlijk goed. Die kribbe van Bethlehem is een uitgezochte, een onvergelijkelijke plaats, door Gods vrijmachtig welbehagen.

Als wij op die plaats gebracht zijn, wat kan het hart dan en daar trekken naar het Kindeke in Bethlehems kribbe! Het kan zijn, dat wij daar zien en gevoelen: dat Kindeke is mijn gerechtigheid, mijn leven, mijn schat, mijn ultima spes, d.i. mijn laatste hoop.

En in zulke ogenblikken worden wij geleid van de beestenstal van Bethlehem naar de beestenstal van ons hart. Ook daar, wat al onreinheid! Dat is toch geen verblijf voor een Koning, voor Davids Zoon en Davids Heere, voor de Zone Gods. En, als wij dan nochtans mogen geloven door de bearbeiding van de Heilige Geest, dat de Heere Jezus niet alleen is geboren in Bethlehems stal, maar ook in ons onreine hart, wat geeft dat dan een niet te beschrijven en niet te bespreken zielevreugde! Als wij daarvan mogen genieten, dan is het van binnen: , , Ja, dat is een voorsmaak van wat het in de hemel is, voor de triumferende Kerk, als het oog van de gezaligden altijd geboeid wordt door het wondervolle gezicht van het Lam, staande als geslacht."

Van zulke gedachten vervuld in de geest te mogen staan aan de kribbe van het Kindeke Jezus, dat is eerst recht Kerstfeest vieren.

En, Gode zij dank! zulk een Kerstfeest kan ook worden gevierd als het geen Kerstfeest meer is in het kerkelijk jaar. Dit zij tot troost voor hen, onder degenen, die de Heere Jezus niet meer kunnen missen, die nog geen Kerstfeest hebben gevierd, voor wie het Kerstfeest voorbijging, zonder de Kerstvreugde te hebben gesmaakt. De Kerstvreugde is gelukkig niet beperkt tot de Kerstdagen van het kerkelijk jaar. Toch is het natuurlijk wel heerlijk juist in de Kersttijd Kerstfeest te mogen vieren.

Maar, letten wij nu weer op de herders. Zij keerden wederom van Bethlehem, waar zij veel hebben gehoord en gezien, gelijk tot hen gesproken was.

Zij keerden weder naar de plaats, naar de taak, die zij verlaten hadden, d.w.z. zij zochten hun kudde weer op.

Te Bethlehem konden en mochten de herders niet blijven. Zij hadden 't daar onuitsprekelijk goed gehad. Zij hadden er als 't ware de hemel geopend gezien, want in het Kindeke hadden zij aanschouwd de ware ladder Jacobs, gesteld op de aarde, welker opperste aan de hemel raakte.

Maar, hoe goed het aan de kribbe ook was, zij hadden een roeping op aarde te vervullen. Gods kinderen kunnen hier niet altijd op de Thabor verkeren. Immers! toen Petrus daar drie tabernakelen wilde maken, toen wist hij niet, wat hij zeide. Zalige stonden aan de kribbe van Bethlehem, op de Thabor, zijn profetie van wat het eens ééuwig zal wezen. Ook geven ze Gods kind weer nieuwe moed en kracht, om te arbeiden in zijn Goddelijk beroep hier op aarde, om getrouw te zijn op de plaats, waar God hem of haar heeft gesteld. De herders beseften, dat hun kudde recht had op hun zorg, dat zij daarheen hadden weder te keren, nu de Heere het zo wel gemaakt had.

De herders hadden hun kudde met blijdschap verlaten, omdat hun God hen riep. De geestelijke goederen, de gave Gods in de beloofde en nu gekomen Messias, gingen hen in de nacht van Christus' geboorte boven alles. Toen het er op aankwam, waren zij bereid alles te verlaten om Jezus' wil. De schatten in de hemel hadden voor hen meer waarde, dan alles wat de aarde hun bood. Gelukkige herders, die de kudde konden verlaten, omdat de Beloofde aan de vaderen in Bethlehem geboren was! Hoe beschamend, maar ook opwekkend, voor allen, die de verschijning des Heeren hebben liefgehad!

Doch, zoals de herders met blijdschap naar Bethlehem gingen, zo keerden zij ook met vreugde van daar terug, omdat zij beseften: , , God wil het." Zij hadden God te dienen juist ook in hun beroep.

De geschiedenis van de herders in de velden van Efratha is ons tot lering en tot leiding opgetekend in de Heilige Schrift. Het is niet waar, dat de dienst des Heeren ons somber maakt, en ongeschikt voor het leven, voor het verrichten van onze taak op aarde.

Voor enige tijd kan dat zo zijn. Toen de herders de blijde boodschap hadden vernomen, hadden beluisterd het gezang der engelen, toen waren zij niet meer in staat om de nachtwacht te blijven houden over de kudde. Doch, hierbij mogen wij niet vergeten, dat het iets uitermate bijzonders was, dat hun te beurt was gevallen. Niettemin is het waar, dat er tijden kunnen zijn, waarin een beweldadigde ziel zulke zalige toestanden mag doorleven, dat zij in die tijd ongeschikt is voor haar werk. Maar! dat kan zo niet blijven, want zulk een zou niet alleen ongeschikt zijn voor zijn wérk, maar ook ongeschikt voor de aarde. Zulk een zou rijp zijn voor de hemel en dus door de hemelse Landman in Zijn Schuur vergaderd worden.

God de Heere schenkt de Zijnen, zoals aan de herders, tijden van zalig genot, maar niet, om hen daardoor onbekwaam te maken voor hun taak hier op aarde. Integendeel! Hij doet het, opdat zij met nieuwe lust en opgewektheid zullen ingaan tot hun dagelijkse arbeid.

Het is in dit opzicht van betekenis, dat het 4e gebod ons zegt: , , Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen, maar de zevende dag is de Sabbat des Heeren uws Gods; dan zult gij geen werk doen." Eén sabbathdag schenkt de Heere als een profetie voor al Zijn volk van de eeuwige Sabbath daarboven, maar die Sabbath wordt telkens afgewisseld door 6 werkdagen. De herders van Bethlehem hebben gevoeld en begrepen, wat God van hen wilde, en daarom keerden zij weer naar hun kudde. Daar namen zij weer op, blijmoedig en getrouw, de nachtwacht over de kudde.

De herders keerden wederom van Beth-

lehem, van de kribbe, van Jozef en Maria, en bovenal van het Kindeke Jezus in de beestenstal, waar zij zo rijk genoten hadden, door de gemeenschap des geloofs met de Messias, de Beloofde aan de vaderen, en in Hem door de gemeenschap der heiligen met Jozef en Maria. Zij hadden alles verlaten, zelfs de kudde, die in de nachtwacht aan hun zorg was toevertrouwd. Zij konden dat doen, en zij mochten dat doen, omdat de Heere hen door Zijn engelen daartoe geroepen had, en ook, omdat zij hun kudde niet verlaten hadden in zondige zorgeloosheid. Neen! zij hadden dat kunnen en mogen doen, omdat zij wisten: er is een zorg beter dan de onze, de zorg des Heeren. Daaraan hebben zij hun kudde toevertrouwd.

Maar nu, nu zij te Bethlehem waren geweest, nu zij de vervulling van al Gods beloften hadden gezien, in Christus ja en amen, nu wisten zij, dat het hun dure roeping was, om getrouw te zijn op de post, waar zij door Gods bestel waren geplaatst, om nu weer terug te keren naar de kudde, en de nachtwacht weer voort te zetten. Zij wilden God de Heere dienen niet alleen te Bethlehem, niet alleen aan de kribbe van het Kindeke Jezus, maar ook in de velden van Efratha, in het houden van de nachtwacht over de kudde.

Hoevelen zijn er niet, die, na rijke geestelijke genietingen, liever niet meer terugkeren tot hun aards beroep! Vaak komt het voor, dat er zijn, die menen, dat ze nu liever moeten worden Dienaar des Goddelijken Woords. Somtijds is dat werkelijk aan elkander verbonden. Ik denk aan de vissers op het meer van Gennesareth, aan Levi in het tolhuis. Maar, dat is lang niet altijd zo. Allen, die door God getrokken worden, worden daarmee nog niet geroepen tot het ambt van herder en leraar. ïk zou meerdere gevallen kunnen noemen, waarin duidelijk is gebleken op zeer verschillende wijze, dat dit lang niet altijd zo is.

Wel moeten dezulken profeten zijn in hun huisgezin, in hun familiekring, tegenover hun buren, in hun vriendenkring, ja, óveral, waar de Heere hun de gelegenheid geeft, om Zijn getuigen te zijn. Zij dragen immers met recht de heerlijke, verantwoordelijke naam „Christen". En hierbij denken wij als vanzelf aan zondag 12 van onze Heidelbergse Catechismus, waarin wij lezen, vr. en antw. 37: „Maar waarom wordt gij een Christen genaamd? — Omdat ik door het geloof een lidmaat van Christus, en alzo Zijn zalving deelactig ben, opdat ik Zijn Naam belijde, en mijzelf tot een levend dankoffer Hem offere, en met een vrije en goede consciëntie in dit leven tegen de zonde, en de duivel strijden, en hiernamaals met Hem over alle schepselen regere." Op deze wijze worden wij toch tot het predikambt geroepen. En die „leke-predikers" hebben onder Gods zegen al veel zegen mogen verspreiden.

Tot dit ambt, veel heerlijker nog dan het ambt van herder en leraar, van ouderling of diaken, want het is het fundamentele ambt in de gemeente des Heeren, zijn ook vele vrouwen geroepen, vrouwen, die dit ambt aller gelovigen met veel zegen hebben mogen bedienen, niet maar 40 jaren, meermalen zelfs 50, 60, 70 jaren en somtijds nog wel meer. O, dat wij maar biddend staan mogen naar dit schone ambt! En dat wij er jong naar staan mogen. Voor dit ambt der gelovigen behoeven wij immers geen 23 jaar te zijn. Komt het door Gods genade niet voor, dat kinderen voor vader of moeder, of ook voor beiden, tot zegen mogen zijn? Dat is wonderlijk en groot.

Er is echter ook op dit terrein voor alles een tijd. Er is een tijd, — en gelukkig, als die door de onwederstanaelijke werking des Heiligen Geestes in ons leven gekomen is, om de kudde achter te laten en met de herders naar Bethlehem, naar het broodhuis, te gaan. Er is een tijd in het geestelijke leven, om met Maria te gaan zitten aan Jezus' voeten, al zijn er vele gasten binnengekomen. Er is een tijd om met de Samaritaanse vrouw het watervat bij de put te verlaten en te gaan getuigen in de stad.

Er is echter ook een tijd, om met de herders terug te keren tot de kudde, om met Maria tot de Heere Jezus te gaan, om Hem te zalven, om met de Samaritaanse vrouw naar de put terug te gaan, het watervat te gaan halen en naar huis te brengen, om het water te gebruiken voor het werk in de huishouding. Er is een tijd, om met mijn grootvader te zeggen, toen iemand op de korenmarkt te Leiden een vroom gesprek met hem wilde beginnen: „Ik ben nu hier, om koren te verkopen."

Het is een grote zegen na geestelijk verkwikt en gesterkt te zijn, en genoten te hebben, weer van de Thabor af te dalen en zo de strijd des levens weer in te gaan. Dan kunnen wij weer voort en hebben moed en kracht ontvangen voor de heilige oorlog. Wat is het een voorrecht op de rustdag te komen tot de gemeente Gods, om Gods Woord te horen, de Sacramenten te gebruiken, God de Heere openlijk aan te roepen, en de armen christelijke handreiking te doen, om alzo de eeuwige Sabbat in dit leven aan te vangen. Doch! het is ook zo begerenswaardig na een gezegende rustdag, met kerkgang en onderzoeken van de Schriften, die van Christus getuigen, des maandags aldus gespijsd en gelaafd, en versterkt, wederom te keren tot ons Goddelijk beroep, en alzo de Heere te dienen op de plaats, op de post, waar Hij ons gesteld heeft. Als wij onze dagelijkse arbeid, met het huwelijksformulier, in dat licht mogen zien, dan wordt het eenvoudigste werk, dat in het grote geheel toch ook nodig is, licht en schoon. Dan worden wij bewaard voor jaloersheid en opstandig murmureren. Dan bedenken wij, dat er in Gods Woord geschreven staat: „Hetzij dan, dat gijlieden eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet, doet het alles ter ere Gods." Hoe menigmaal heb ik mogen opmerken, dat zulke mensen gelukkig zijn, en dat er werfkracht van hen uitgaat.

In een nabetrachting op de viering van het Kerstfeest mogen wij ook dit niet vergeten. Het staat er zo onopvallend bijna, zo eenvoudig, maar toch ook zo leerzaam: „En de herders keerden wederom."

Er is reden, om temidden van zoveel ontevredenheid, van zoveel zondige jaloersheid, te wijzen op deze trouwe mensen, trouw in het hun aanbevolen werk, trouw aan hun werkgevers, ootmoedig onderworpen aan Gods voorzienig bestel, als opwekkende voorbeelden door God ons voor ogen gesteld.

De Heere zegt: „Die zijn weg wel aanstelt, zal Ik Mijn heil doen zien." Laten wij dat niet vergeten. Daardoor halen wij duisternis en magerheid over onze ziel.

Mijn lezer, die nog niet weet van zulk een gaan naar Bethlehem met haast, om daar te vinden door Gods ontferming het Kindeke, liggende in de kribbe, en die dus ook nog niet weet van een wederkeren, van de kribbe tot de kudde, nog laat de Heere de herders voor ons zijn als predikers. Ach, vrees er voor de Zoon ongehoorzaam te zijn. Dan zullen wij, als wij ons daarin verharden, het leven niet zien. De toorn Gods blijft dan op ons.

Maar, Gode zij dank!, wij zijn nog in het heden der genade! En „die in de Zoon gelóóft, die heeft het eeuwige leven".

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 januari 1960

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

VANWAAR? WAARHEEN? HOE?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 januari 1960

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's