De levende Verlosser en Zijn vijanden
(3)
Hij is opgestaan. Matth. 28 : 6(m).
, , Hij is opgestaan." — De boodschap van het Paasfeest, het rijke Evangelie van de opstanding van de Heere Jezus Christus laat ons nog niet los. Eigenlijk laat het ons nooit los. Onze rustdag is niet meer de Oud-Testamentische zaterdag, maar dc zondag, de eerste dag van de week, is door Christus' opstanding de dag des Heeren geworden, de dag, die God geheiligd en gezegend heeft, en die Hij nog altijd heiligt en zegent.
Op iedere eerste dag van de week mogen wij gedenken, dat de lijdende Verlosser door dood, graf en opstanding heen is geworden de levende Verlosser. Zulk een Verlosser hebben wij nodig, een Verlosser, Die nog altijd zegt op de eerste dag van de week, wat Hij zo geruststellend en bemoedigend gezegd heeft tot Johannes op Patmos, die als dood aan Zijn voeten viel: .Vrees niet; Ik ben de Eerste en de Laatste; en die leef, en ïk ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels der hel en des doods" (Openb. 1 : 17 en 18).
Als wij in dit wondere heilsfeit door Gods Woord en Geest enigermate ingeleid worden, dan is er blijdschap in ons hart, zoals de Heere dat mij eens te ervaren gaf, na een lange tijd van duisternis en bestrijding. Wat mag een zondaar dan veel zien in de levende Verlosser, als Hij Zijn rechterhand op ons legt, en als Machthebbende spreekt: „Vrees niet!" Toen heb ik mogen zingen, zoals ik het nog nooit gezongen had:
De steen, die door de tempelbouwers Veracht'lijk was een plaats ontzegd, Is, tot verbazing der beschouwers, Van God ten hoofd des hoeks gelegd. Dit werk is door Gods alvermogen, Door 's Heeren hand alleen geschied; Het is een wonder in onz' ogen, Wij zien het, maar doorgronden 't niet.
„Hij is opgestaan." Dat blijde opstandingsevangelie gaf ons stof te over, om op het Paasfeest met elkander te mediteren over „De levende Verlosser en Zijn verheerlijking". Ja, Hij, Die de gestaltenis eens dienstknechts had aangenomen, van Wie wij lezen, dat Hij Zichzelf vernietigd had, Hij is uitermate verhoogd, en heeft een Naam ontvangen, welke boven alle naam is. Hij leeft, en heeft de gerechtigheid en het leven verworven voor allen, die de Vader Hem heeft gegeven, en tot wie Hij zegt: „ïk leef, en gij zult leven", en dat, als zij neerliggen midden in de dood door de misdaden en de zonden, en ook daarna, als er zo grote dodigheid in hun hart en leven is. Hij heeft het leven verworven. Hij deelt het door Zijn Geest mede. Hij zal dat leven ook in stand houden. Hij hoort het geroep uit diepten van ellenden: „Uw werk, o Heere! behoud dat in het leven in het midden der jaren."
En hoe weet Hij, zoals wij gezien hebben in onze gemeenschappelijke overdenkingen, en naar wij hopen ook in ons persoonlijk leven, de ongetroosten te troosten, te verlevendigen, te ondersteunen en te beschermen in hun strijd tegen hun doodvijanden, de duivel, de wereld en het eigen vlees. Zijn trouw is onbezweken. Dat verkondigen ons wel zeer luide al die verschijningen van de levende Verlosser aan Zijn discipelen en discipelinnen. Ik noem nog eens met name: de verschijningen aan Simon Petrus, die zo heel persoonlijke op de eerste dag en die met anderen aan de zee van Tiberias, met de herstelling in zijn apostelambt. Dan de verschijning aan de vrouwen, en aan Maria Magdalena alleen, die haar naam hoorde noemen. En niet minder de verschijning aan Thomas, die uitliep op het: „Mijn Heere en mijn God." En ten slotte mogen wij natuurlijk ook niet vergeten de laatste verschijning aan de Zijnen op de Olijfberg, vanwaar Hij zegenend ten hemel voer, en waar daarna twee mannen bij hen stonden in witte kleding, welke ook zeiden: „Gij Galilese mannen, wat staat gij, en ziet op naar de hemel? Deze Jezus, Die van u opgenomen is in de hemel, zal alzo komen, gelijkerwijs gij Hem naar de hemel hebt zien heenvaren."
Dit alles is heerlijk en vol van vertroosting voor de strijdende en voor de triumferende Kerk. Welgelukzalig zijn allen, die de verschijning van de Heere Jezus hebben liefgehad, zowel in de staat van Zijn vernedering als in de staat van Zijn verhoging! — O, mijn lezers, dat wij maar veel denken aan, werkzaam mogen zijn met, deze opwekking van de apostel Paulus voor zijn geestelijke zoon Timotheüs: Houd in gedachtenis, dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt" (2 Tim. 2:8). „Houd in gedachtenis!", want wij zijn, ook na ontvangene genade, zelfs in deze gewichtige zaken zo vergeetachtig. Zijnwij het heilsfeit van Pasen al weer bijna, of geheel, kwijt? Hoevele Zondagen, opstandingsdagen dus, zijn er niet, waarop we geen tijd hebben voor de verrezen Heiland! Is ook hier niet van toepassing het wel heerlijke, maar toch ook ons zo aanklagende: bij tijden en ogenblikken"? Ja, „bij tijden en ogenblikken" - — het is een voorrecht, als wij die tijden en ogenblikken mogen hebben, dat wij met de Heere Jezus werkzaam mogen zijn, waarin het geloof in Hem door de liefde werkende is, waarin er een verborgen omgang met Hem, en door en in Hem met God mag zijn. Maar datzelfde „bij tijden en ogenblikken" klaagt ons aan. Door onze zonden, door ons struikelen in vele, door ons murmureren en opstaan tegen God, door onze biddeloosheid en ongeloof moeten wij veel de Heere m'issen en gaan wij in het donker, en zo is het maar „bij tijden en ogenblikken". Doch, de Heere is getrouw. Zijn trouw wordt door onze ontrouw niet te niet gedaan. Hij wil altijd weer de Eerste zijn, en Hij zal dus ook de Laatste zijn. Hij vraagt om ons ganse hart. Hij heeft recht op ons gehele leven, op al onze krachten en gaven. Wij echter bederven en verderven gedurig weer alles. Ach, wat is dat „bij tijden en ogenblikken" niet alleen een onverdiende zegen, maar ook een beschamende aanklacht!
Wel is er reden om, naar aanleiding van dit alles, met elkander nog eens te lezen zondag 12, vr. en antw. 32 van onze dierbare Heidelbergse Catechismus: „Maar waarom wordt gij een Christen genaamd? — Omdat ik door het geloof
een lidmaat van Christus, en alzo Zijner zalving deelachtig ben, opdat ik Zijn Naam belijde, en mijzelf tot een levend dankoffer Hem offere en met een vrije en goede consciëntie in dit leven tegen de zonde en de duivel strijde, en hiernamaals in eeuwigheid met Hem over alle schepselen regere."
Ja, dat is onze dure roeping en moet, zal het wel zijn, meer en meer worden ons hoge, wenkende ideaal. Een christen moet een strijder zijn. Luisteren wij maar naar de Heere Jezus Zelf: , , Strijd om in te gaan door de enge poort." En mogen wij eens met Paulus kunnen zeggen: , , Ik heb de goede strijd gestreden!"
Nog eens dus: , , Hij is opgestaan. Houd in gedachtenis, dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt."
Maar nu mogen wij ook niet vergeten te waarschuwen degenen, die nog wandelen op de brede weg, die voert naar het eeuwig verderf. Welk een droevige staat en welk een gevaarlijke toestand, mijn lezer! Er is voor alle reizigers langs het hellend vlak, dat eindigt in de hel, reden om te vrezen, als ons verkondigd wordt dit grote wonder: , , Hij is opgestaan."
Wij denken hier vanzelf aan wat er bij de opstanding van Christus is geschied. Laten wij met elkander, mijn lezers, het nog eens nalezen, zoals het ons is opgetekend in Matth. 28 : 2—4. Daar lezen wij in Gods Woord tot onze waarschuwing: , En ziet, er geschiedde een grote aardbeving, want een engel des Heeren, nederdalende uit de hemel, kwam toe, en wentelde de steen af van de deur, en zat op dezelve. En zijn gedaante was gelijk een bliksem, en zijn kleding wit gelijk sneeuw. En uit vrees voor hem zijn de wachters zeer verschrikt geworden, en werden als doden."
Zij werden zeer verschrikt, zij werden als doden. Ja, daar was reden voor, alle reden, en nog meer, voor hun lastgevers, Pontius Pilatus en Kajafas, Joden en heidenen. De ganse wereld, het gehele menselijke geslacht, in Adam van God afgevallen in het Paradijs en de duivel toegevallen, mag hier wel verschrikt worden, en worden als doden.
Hier wordt van Hem, Die zij, Die wij gekruisigd hebben, gezegd: , , Hij is opgestaan." Hij kon niet gehouden worden van de dood, en van Hem, Die het geweld des doods had, dat is de duivel. Hij is het vrouwenzaad, W r ien de verzenen vermorzeld zijn in de geweldige strijd tot redding van zondaren, maar Hij heeft de duivel de kop vermorzeld. De boze machten hebben de strijd verloren. De Held der hulpe heeft hulpe, heeft redding voor zondaren aangebracht.
Reden tot vreze was er niet alleen voor de ruwe soldaten, die met de lijdende Verlosser hadden gespot, en die nu met de levende Verlosser werden geconfronteerd. Neen! er was ook reden tot vrees voor de vrome Joden, voor de leden van het Sanhedrin, de leidslieden van het volk. En die vrees was er ook werkelijk. Toen enigen van de wacht in de stad kwamen, en de overpriesters boodschapten al deze dingen, die geschied waren, was er grote ontroering. De overpriesters en de ouderlingen maakten zich zeer ongerust. Het Sanhedrin werd tot een buitengewone vergadering bijeengeroepen. De leden van de Joodse raad zijn zenuwachtig door de gebeurtenissen van deze eerste dag van de week, en door hun kloppend geweten. Al hun beraadslagingen lopen ten slotte uit op dit armoedige besluit de soldaten geld te geven, veel geld staat er, om ze om te kopen, dus om deze valse voorstelling te verbreiden: , , Zijn discipelen zijn des nachts gekomen en hebben Hem gestolen, als wij sliepen."
Wat een verharding, wat een duivelse listen, wat een blinde vijandschap!
En de vrome wereld is blijkbaar nog dieper gezonken dan de ruwe, onverschillige wereld. Haar optreden, haar vijandschap is nog venijniger en feller. Zo is het tot op de huidige dag.
Het is verschrikkelijk, mijn lezer, uitwendig rechtzinnig, misschien zelfs zeer godsdienstig en vroom, en diep in het hart toch nog een vijand van Christus. Waar zal dat cp uitlopen? In de ure van ons sterven? en eens in de dag der dagen, als de levende Verlosser, de Triumfator over al Zijn vijanden, zal komen op de wolken des hemels, om te oordelen de levenden en de doden? — Zegt de Heere Jezus Zelf het ons niet aldus: Gaat weg van Mij, gij vervloekten!, in het eeuwige vuur, hetwelk de duivel en zijn engelen bereid is"? (Matth. 25:41). O, mijn lezer, als uw voeten nog staan op het hellende vlak van zonde en wereld, leer toch acht geven op deze zo diep ernstige woorden van de levende Verlosser! Nog is het niet te laat. Nog gaan Zijner nodigingen uit tot de goddeloze wereld, maar ook tot de vrome wereld. Nog is er plaats!
Vreest 's Heeren macht, en dient Zijn majesteit, Juicht bevend op 't gezicht van Zijn vermogen, En kust de Zoon, van ouds u toegezeid, Eer u Zijn toorn verdelg' voor aller ogen; U op uw weg tot stof doe wederkeren, Wanneer Zijn wraak, getergd door uw gedrag, U, onverhoeds, zou door haar gloed verteren, Tot staving van Zijn langgehoond gezag.
Wat zou dat heerlijk zijn, als het mocht komen tot dat: Kust de Zoon, tot het geloven in de Heere Jezus Christus!
Wij gaan voort, en wij eindigen, met het laatste vers van Psalm 2:
Welzalig zij, die naar Zijn reine leer, In Hem hun heil, hun hoogst geluk beschouwen. Die Sions Vorst erkennen voor hun Heer'; Welzalig zij, die vast op Hem betrouwen.
Z.
S. v. D.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 april 1960
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 april 1960
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's