Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wedergeboren door de opstanding, aan Jezus Christus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wedergeboren door de opstanding, aan Jezus Christus

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

Geloofd zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden; Tot een onverderfelijke, en onbevlekkelijke, en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u.

1 Petrus 1 : 3 en 4.

Nieuw leven. Maar... heeft dan niet weerklonken de dreiging van God in het Paradijs: „Ten dage als gij daarvan eet, zult gij de dood sterven? "

De mens hééft gegeten, en is dus onderworpen aan het oordeel des doods. Vanwaar dan toch, dat wij nochtans mogen denken en spreken van wedergeboorte, van nieuw léven?

Luister nog eens naar de apostel Petrus, als hij roemt: „Geloofd zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren, tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden."

Jezus Christus is voor de Zijnen in de dood gegaan. Hij is overgeleverd om hun zonden.

Maar! nadat Hij drie dagen en drie nachten in het graf had gelegen, daalde een engel neder van de hemel en wentelde de steen af van de deur des grafs. Het offer is dus door de Vader aangenomen. De schuld, die de Borg voor Zijn rekening heeft genomen, is betaald.

Overgeleverd om de zonden Zijns volks, is Christus opgewekt om hun rechtvaardigmaking. Door de rechtvaardigmaking door het geloof ontvangen schuldige zondaren recht op het eeuwige leven, dat leven, dat hier reeds een aanvang neemt.

Het leven en de onverderfelijkheid zijn door Christus aan het licht gebracht. Hier zijn wij getuigen van de kracht van Zijn opstanding. Daardoor is het mogelijk, dat al de gegevenen des Vaders met Hem worden opgewekt tot een nieuw leven. De aanneming tot kinderen is dus een vrucht van de opstanding van Jezus Christus uit de doden. De wedergeborene is met Christus gestorven, maar ook met Hem opgewekt. En nu is de Heere, de Almachtige, om Zijns Zoons Christus wille, Zijn God en Zijn Vader. Rijk en gelukkig is het kind van zulk een Vader: wedergeboren is hij tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden. Tot een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor hem.

Een kind van God heeft reden tot blijde verwachtingen. Immers! zulk een Koningskind zal niet altijd als balling blijven rondzwerven buiten zijn Vaderland. Eens komt het ogenblik, waarop hij de kroon der rechtvaardigheid zal ontvangen uit de hand van de rechtvaardige Rechter.

Welnu, het hopen daarop werkt de Heere in het hart van al Zijn kinderen. Van die hoop zong de psalmdichter aldus:

Maar (blij vooruitzicht, dat mij streelt!) Ik zal, ontwaakt, Uw lof ontvouwen, U in gerechtigheid aanschouwen, Verzadigd met Uw Godd'lijk beeld.

Die hoop is niet altijd even krachtig. Ach! het is somtijds, alsof het laatste vonkske is uitgedoofd. Lezen wij niet in Jeremia's Klaagliederen: „Gij hebt mijn ziel verre van de vrede verstoten, ik heb het goede vergeten. Toen zeide ik: Mijn sterkte is vergaan, en mijn hóóp van de Heere"? Dan wordt er gezucht: „Ik zal nog omkomen; mijn huis is niet op de steenrots, maar op het zand gebouwd." Die tijden, waarin de hoop van de Christen zo wordt aangevochten, en al dieper en dieper wegzinkt, zijn uiterst moeilijk. Dan immers heeft hij niets meer, om zich in te verlustigen.

Zo is het echter, Gode zij dank!, niet altijd. Het is ook wel eens een zich verblijden in de hoop. O, als de Heere opnieuw komt te verzekeren van Zijn genade, van Zijn eeuwig welbehagen, dan wordt er wel eens iets ondervonden van het „in hope zalig".

Wat is het verschil dan groot met het droevige eertijds! Toen was het: „Geen hope hebbende, en zonder God in de wereld."

En nu! Als onze schat niet is op de aarde, maar in de hemel, nu ziet de verloste met reikhalzend verlangen uit naar het Jeruzalem, dat boven is, naar het zalig Eden. Zó ziet geen zeeman uit naar de kust, waar hem wacht een liefelijk tehuis. Zó begeert geen pelgrim naar het doel van zijn reis!

O, in die ogenblikken, waarin de hoop het hart van Gods kind vervult, is zijn ziel als opgetrokken, in vervoering gebracht door een voorsmaak van de hemel.

Die zalige hoop nu wordt genoemd „lévende hoop". Levend heet zij, omdat zij haar grondslag vindt in de opstanding van Jezus Christus uit de doden. Omdat de Verlosser uit het graf is verrezen, de dood heeft verslonden tot overwinning, daarom kan er sprake zijn van een hope des eeuwigen levens. De hoop van de Christen heeft dus tot fundament, tot vruchtbare grondslag, het opstandingsleven van de Zone Gods.

Zo mag onze hoop lévend heten, als zij is een vrucht van Christus' opstanding en leven. Wee onzer echter, als wij ook voor onze hoop steun-en rustpunt zoeken in ons gevoel, in onze gebeden, in onze heiligmaking.

Het gebouw van onze hope, dat op zulk een fundament wordt opgetrokken, waggelt, als 't wordt aangeraakt. En het stort ineen, als de winden beginnen te waaien en de plasregens nedervallen.

Levend is de hoop van Gods kind, omdat zij rust in het leven van Christus, van Wie Paulus getuigt: „Die onze hope is". En dan volgt daaruit Vanzelf, dat zij lévend wordt genoemd, omdat er kracht van uitgaat. Als de Christen in dit tranendal in moeite en druk verkeert, als het is: slag op slag, tegenspoed op tegenspoed, als hij misschien lijdt aan een slepende ziekte, dan wordt het wel eens gezien, dat er kracht uitgaat van de levende hoop: Zij maakt geduldig. Ziende op wat God weggelegd heeft voor degenen, die Hem vrezen, spreekt zulk een zachtkens na deze vertroostende woorden: „Het lijden dezes tegenwoordigen tijds is niet te waarderen tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden." Nu wordt hij rustig. Hij gevoelt zich verkwikt. Hij heeft kracht ontvangen, om te dragen, om te dulden, om te lijden, om te strijden.

De kracht van de levende hoop komt ook wel eens uit in tijden van aanvechting en bestrijding. De duivel is er altijd op uit om de hemel te houden uit het hart van Gods volk. Al zijn listen wendt hij aan, al zijn krachten spant hij in, om de stille, zalige vrede der ziel te verstoren. Dat kost wel eens angst en benauwdheid. Doch temidden daarvan wordt de hoop somtijds zo levendig, dat de bestredene uitroept: , , o satan! gij zult het toch niet winnen; ge moogt de hémel houden uit mijn hart, mij uit de hemel houden kunt gij niet."

Die levende hoop richt zich op een onverderfelijke, onbevlekkelijke, onverwelkelijke èrfenis, in de hemelen bewaard voor hen, die des Heeren zijn.

De hoop gericht op een erfenis! Kinderen Gods geworden door de wedergeboorte, zijn de gelovigen erfgenamen Gods en medeërfgenamen van Christus.

Die erfenis is zeer groot. Alles op de aarde, en in de hemel is het wettig eigendom des Heeren. En met het oog op die grote schatten mag het kind des Heeren worden toegeroepen: , , Alles is uwe."

Zelfs bij benadering is dus niet op te geven, hoe groot de erfenis is. Wat zal de hemel niet openbaren! Wat geen* oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord, en in het hart eens mensen niet is opgeklommen, dat heeft God bereid voor degenen, die Hem liefhebben.

Erfenissen hier op aarde vallen menigmaal tegen. Bij deze erfenis echter staan wij voor het wondere feit, dat zij mee zal blijven vallen tot in alle eeuwigheid.

De erfenis, waarop de hoop eens Christens is gericht, is onverderfelijk. Alles hier beneden is aan verderf onderhevig. Niets kan zich onttrekken aan de wet der vergankelijkheid:

Als een kleed zal 't al verouden; Niets kan hier zijn stand behouden; Wat uit stof is, neemt een end Door de tijd, die alles schendt.

Zo is 't niet met de erfenis der kinderen Gods. Zij is onverderfelijk, onvergankelijk. Het zijn die schatten in de hemel, „waar noch mot, noch roest verderft, en waar de dieven niet doorgraven noch stelen.

O, gij, die de Heere moogt vrezen, verblijdt u en verheugt u: uwer is een erfenis, die niet slechts voor een tijd is, maar die ééuwig blijft in uw bezit, want zij is onverderfelijk.

Onverderfelijk! en wat niet minder heerlijk is: onbevlekkelijk. Wat kleven er aan tijdelijke goederen niet menigmaal een vlekken en smetten! Veel wordt op zondige, onrechtmatige wijze verkregen. En met name ook erfgenamen, wat bezoedelen zij hun erfdeel in vele gevallen door de zonden van zelfzucht, haat en nijd, twist en onrecht! De onwaardeerbare erfenis echter, waarop de levende hoop van Gods kinderen zich richt, is onbevlekt, zoals alles in de hemel.

En zij is ook onbevlekkelijk. Zij kan niet bezoedeld worden, omdat de erfgenamen haar niet in handen krijgen, zolang zij zondaren zijn. Zij ontvangen op aarde slechts de interesten. De erfenis zelf ontvangen zij eerst, als zij geheel gereinigd, bekleed met de lange witte klederen, niets meer künnen bezoedelen en bevlekken.

Dat is een grote troost voor allen, die de Heere mogen vrezen, en die hier op aarde niet anders kunnen dan bederven en verontreinigen. Dat smart ons aan ons hart. De hemelse erfenis echter künnen wij niet bezoedelen, want in het nieuwe Jeruzalem zal niet inkomen iets, dat ontreinigt en gruwelijkheid doet. Uwer is een erfenis, die rein zal blijven, want zij is onbevlekkelijk.

Onverderfelijk! Onbevlekkelijk en tevens onverwelkelijk is de hemelse erfenis. Op aarde is het een korte tijd bloeien en dan verwelken. Dat is het lot van de schoonste bloem, die ons oog boeit en bekoort. Vandaag staat zij voor ons in schitterende kleurenpracht, en morgen is de glans misschien reeds verdwenen, haar schoonheid gaat verloren. Starend op zulk een verwelkte bloem maakt zich wel eens een gevoel van weemoed van ons meester, omdat zich met kracht opdringt de smartelijke gedachte: Groeien, bloeien en verwelken is het hier beneden, opgaan, blinken en verzinken. Doch, o, dat dan de verlosten van de heerschappij der zonde, hun hoofden op mogen heffen door Gods genade naar boven: daar, daar zal dat anders zijn. In dat hemels Paradijs is het een eeuwig bloeien, en nimmer verwelken. Uwer is een erfenis, die haar schoonheid behoudt, niets van haar aantrekkelijkheid, van haar rijkdom verliest, een erfenis, die eeuwig blijft schitteren in liefelijke glans, want zij is onverwelkelijk.

Van die onverderfelijke, onbevlekkelijke, onverwelkelijke erfenis nu wordt aan alle getrokkenen uit de duisternis tot Gods wonderbaar licht verzekerd: „die in de hemelen bewaard is voor u."

Aardse goederen zijn een zeer onzeker bezit. Wat wij heden het onze noemen, is het morgen misschien reeds niet meer. De geschiedenis van Job is daar, om ons dit onweerlegbaar te bewijzen.

De levende hoop echter, die zich richt op de hemelse erfenis, zal niet worden beschaamd. Die erfenis is zeker. Zij kan de erfgenamen niet ontgaan. Zij is in de hemelen voor hen bewaard. Zij behoeven er niet zélf voor te zorgen. Dan zou zij spoedig verloren zijn. De Heere, de almachtige God, bewaart haar voor hen. Met volle vertrouwen kan het aan Hem worden overgegeven.

O, welk een vastheid! welk een zekerheid!

Gelukkig is de erfgenaam, wiens oog daarvoor is geopend, wiens verwachting is van de almacht, van de trouwe des Heeren. Die hoop beschaamt niet. Leeft zij in ons?

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 mei 1960

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Wedergeboren door de opstanding, aan Jezus Christus

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 mei 1960

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's