Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Historisch geloof en belijdenis-doen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Historisch geloof en belijdenis-doen

13 minuten leestijd

Naar aanleiding van een artikel met de titel: „Was is het ware? " in het nummer van 6 februari 1960 van dit weekblad, kwam een brief binnen, die reeds enige tijd op antwoord ligt te wachten. Daarin komt ook de vraag aan de orde van het belijdenis-doen met een historisch geloof. De schrijver stelt het zo, dat er kerken of gemeenten zijn waar men, zij het dan niet openlijk, maar toch in de praktijk een historisch geloof voor het ware geloof gaat houden. Daar staan dan aan de andere kant kerken of gemeenten tegenover, volgens hem, die de jongeren „belijdenis van de waarheid" laten doen. Volgens hem kan dit niet. Hoe kan men belijdenis van de waarheid doen, terwijl men blijkbaar niet beseft, wat die waarheid is. Want als men het besefte, had men geen moment rust. Dan zou men begrijpen, dat men buiten God voor eeuwig moet omkomen en dat het heil alleen in Christus ligt.

Naar mijn mening zit er iets waars in deze opmerking, maar niet zoveel als de schrijver denkt. Van het historisch geloof zegt hij: en kan de waarheid niet toestemmen, omdat men de waarheid niet kent. Het is niet zo gemakkelijk om precies te weten wat er kan. Ik zou willen verdedigen, dat er buiten het ware zaligmakende geloof om een kennen en toestemmen van de waarheid van het Evangelie kan wezen. Wat ik bedoel moge het volgende toelichten. In de Acta van Nationale Synode van Dordrecht vindt men ook: et gevoelen der theologen van Groot-Brittanje over het 5de Artikel (der Leerregels. Over de niet-uitverkorenen schrijven zij het volgende: Sommige nietuitverkorenen wordt enige bovennatuurlijke verlichting gegeven, door kracht van welke zij verstaan, dat die dingen, die in Gods Woord verkondigd worden, waarachtig zijn, en geven aan dezelve een toe-stemming, die geenszins geveinsd is". Deze theologen ondersteunen hun stelling met Hebreën 6 : 4 en 10 : 16. Zij beroepen zich ook op de discipel Judas. Hij was een kind des verderfs, nochtans is hij met de kennis van het Evangelie begaafd geweest en daarom ook van Christus gezonden, samen met de andere apostelen om het Evangelie aan de Israëlieten te prediken. De mannen van Groot-Brittanje voegen er aan toe, dat Christus dezelfde straffen dreigt zowel degenen, die de predikatie van Judas zouden verachten, als aan de anderen (Matth. 19 :

9).

Voorts zeggen zij: „Deze allen zijn verlicht geweest met een bovennatuurlijke kennis der waarheid des Evangelies, welke verlichting van de Heilige Geest voortgekomen, een ware wetenschap in hun verstanden gebaard heeft, uit welke zij werkingen voortbrachten, zo menigmaal het nodig was, die overeenkomstig dezelve waren".

Deze dingen bestaan in allerlei vorm, zonder nog het ware zaligmakende geloof te zijn. Het is echter mogelijk, dat iemand verlicht is geworden en grote dingen doet voor het Evangelie en later verbroken wordt en tot het zaligmakende geloof komt. Nu kan men dit niet-zaligmakend geloof van twee kanten bekijken. Men kan het beproeven op zijn belijdenis-inhoud en er blij mee zijn als het Evangelie recht beleden wordt en als over Christus recht beleden wordt. Dan krijgt men deze belijdenis: Ik geloof van harte dat Jezus is de Christus, de enige Naam onder de hemel gegeven om daardoor zalig te worden. Met deze belijdenis kan men blij zijn. Aan de andere kant kan men bedroefd zijn als men ziet, dat iemand deze belijdenis houdt voor de belijdenis van het zaligmakend geloof. Dit namelijk is kort samen te vatten in de woorden: Ik geloof van harte dat Jezus is mijn Christus, mijn Borg en Zaligmaker.

Op de Dordtse synode hebben de Hessen het ware geloof als volgt omschreven: „Ten vierde is er een geloof, hetwelk is een wetenschap en vertrouwende toestemming, waarmede wij de belofte aannemen, die God in Christus gedaan heeft en in Gods barmhartigheid, liefde en vaderlijke gunst te onswaarts, door de verdienste van Christus ons verkregen, lieflijk, berustend, vastelijk houdende, dat niet alleenlijk anderen, maar ook ons, en dat in 't bijzonder u enz. de vergeving der zonde, gerechtigheid en het eeuwige leven, uit Gods loutere genade, om de enige verdienste van Christus, gegeven wordt. Alzo wordt het geloof genomen, wanneer wij door datzelve voor God gezegd worden gerechtvaardig en eeuwiglijk zalig gemaakt te worden".

Om dit geloof gaat het. En als iemand door een ander geloof zalig wil worden, zijn we daar bedroefd over en zeggen: dat is om zalig te worden een waardeloos geloof.

Maar is het historisch geloof dan niet helemaal waardeloos? Neen, Judas o.a. heeft zijn historische geloofsbelijdenis, die zijn hart niet verbrak, gepredikt en kan nog nuttig geweest zijn voor anderen. Kan dat, dat men nuttig is voor anderen, door volgens de rechte belijdenis het ware evangelie te prediken en toch zelf verloren gaan, omdat men het zaligmakend geloof mist? Dat kan volgens de apostel Paulus, die de mogelijkheid stelt, dat hij zelf verwerpelijk bevonden wordt, terwijl hij anderen gepredikt heeft (1 Cor. 9 : 27).

Worden de dingen in het stuk van het belijdenis-doen niet onnodig moeilijk gemaakt? Waarom stelt men het niet zo, dat alleen zulken, die het ware geloof bezitten en belijden, voorzover de kerkeraad dat kan onderscheiden, tot het afleggen van openbare belijdenis worden toegelaten?

Ik neem aan, dat men veronderstelt, dat

er in iedere gemeente recht gepredikt wordt en dat dus geen verkeerde leringen over het geloof in de gemeente worden gebracht. De zorg voor de reine leer is de eerste en zwaarste opdracht voor de kerk. Maar zou het dan niet beter zijn, dat alleen de ware gelovigen werden toegelaten tot het doen van belijdenis? Ik zou het geweldig vinden. Zo alleen gaat het goed, als het kan. Alleen vrees ik, dat het zo nog hopelozer mis zou gaan met de kerk als het nu al gaat. Dat heeft Luther wel goed gezien, dat de kerk niet kan bestaan uit enkel koren. Daar moet ook kaf zijn. Izaak moet zijn Ismaël hebben. De ware vromen kunnen hun vijanden niet missen. Zij worden zonder deze veel te hoogmoedig. Evenmin is een kerkeraad in staat om afdoende koren en kaf te onderscheiden. Maar waarom zouden we het dan niet overlaten aan de gemeenteleden zelf, zodat wij alleen tot de belijdenis toelaten, die voor direct toegang vragen tot het Heilig Avondmaal. Wat moeten wij dan met de anderen, die ook als lidmaten van Christus' gemeente gedoopt zijn?

Zolang men een kerk wil bouwen op het verbond en niet op de verkiezing zal men de openbare scheiding toch pas kunnen laten vallen op de dag des oordeels, zoals de Heere Jezus zegt in Matth. 8: , , De kinderen der Koninkrijks zullen uitgeworpen worden". Maar zolang zij hier op aarde zijn, blijven het kinderen des Koninkrijks, die alleen onder de tucht der kerk komen als zij zich in leer of leven komen te ontgaan. Want stel nu, dat men alleen tot de openbare belijdenis toelaat, die het voor zichzelf belijden, dat zij het eigendom van Christus zijn, moeten dan de anderen in hun staat van dooplid blijven en mogen zij in deze staat wel worden toegelaten tot de Doopbediening hunner kinderen? Ik weet wel, dat zeer veel kinderen gedoopt worden, waarvan de ouders geen belijdend lidmaat zijn. Is dit in orde? Eigenlijk niet, maar hier is ook weer zo'n antinomie, zo'n tegenstrijdigheid in het kerkelijk leven der Hervormde Kerk, die ik niet graag op zou willen lossen, door alleen kinderen te dopen van ouders, die beiden lidmaat zijn. Hoe komt het nu, dat wij zo vastlopen? Eenvoudig door het feit, dat in de kerk het verbond der genade ten grondslag ligt aan het kerkelijk leven en dat er in het verbond der genade tweeërlei kinderen des verbonds zijn. Daarop zit het kerkelijk leven rondom de sacramenten vol antinomiën of tegenstrijdigheden. Wil men die er met behulp van de wetten der logica of met welke wet ook uit werken, dan maakt men het alleen maar erger. Kuyper heeft dat bewezen met zijn leer van de veronderstelde wedergeboorte. Ieder bewijst dit, die de kerk wil blijven bouwen, op het verbond en dan niet ten volle in rekening brengt, dat er tweeërlei kinderen des verbonds zijn.

Maar is het dan goed als er tweeërlei lidmaten zijn? Daar deugt niets van. Wat moeten wij er aan doen. Wij kunnen er niets aan doen. Dit onkruid kunnen wij niet wegnemen, want we zouden mogelijk het goede zaad uittrekken (Matth. 13). God zelf werpt de kinderen des Koninkrijks uit in het oordeel.

Heeft dan de kerk geen taak. Hij heeft toe te zien op de reine leer, want als de prediking onzuiver wordt, hoe zal er dan het rechte geloof geboren worden? Wordt het zo niet spanningloos? Wie zegt dat? Wanneer iedereen tot een waar gelovige of tot een wedergeborene wordt uitgeroepen verdwijnt de spanning pas recht. Juist het weten van de noodzakelijkheid om echt wedergeboren te zijn en het ware geloof deelachtig brengt in een levend gemaakte die grote spanning, die uitbreekt in de roep: hoe kom ik ooit tot God bekeerd? Spanningloos is het opvolgen van de leus: geloof maar en neem maar aan. Vol spanning is het horen van de roep tot de kinderen des verbonds: bekeert u en gelooft het Evangelie.

Wie horen deze roep? Allen die door Gods Geest zaligmakend bearbeid worden. Daar komt ook de echte spanning. Is er dan geen andere oplossing dan tenslotte ook zulken tot de belijdenis toelaten, die niet verder zijn dan de belijdenis: Ik geloof, dat Jezus is de Christus en dat Hij zondaren zaligt? Hoe lossen anderen dat op?

Het heeft mij getroffen, dat een man als dr. Woelderink ook geen andere oplossing kan aangeven dan toelaten tot het doen van belijdenis, die niet verder zijn dan wat ik een historisch geloof acht te zijn. Hij schrijft in zijn boekje , .Belijdenis doen" blz. 57: , , Wij belijden niet, dat wij het v/are geloof bezitten, maar wij belijden te geloven, dat Gods Woord en belofte waar is."

Dit cursief gedrukte is inderdaad de omschrijving van de inhoud van het historisch geloof. Hij voegt er aan toe: Wij belijden Gods Woord en belofte van harte te geloven. Maar dit van harte zal ook menige ernstig lidmaat toestemmen, die juist mist het geloof, dat Jezus mijn Heiland is.

Woelderink wil hierin het waar zaligmakend geloof zien. Ik kan dit niet toestemmen. Het waar zaligmakend geloof belijdt: Christus heeft voor mij leven en gerechtigheid verworven. Wanneer dr. Woelderink het genoeg acht te geloven (blz. 58) dat Gods Woord waarachtig is wordt de deur voor belijdenis doen en Avondmaal zeker niet op een kier gezet. Doch is dit het zaligmakend geloof?

Dr. Woelderink voelt zelf dat iedere min of meer ernstige catechisant deze geloofsbelijdenis voor zijn rekening kan nemen. Ik wil ook helemaal niet een buitengewoon verzwaarde belijdenisvraag. Ik wil alleen vasthouden, dat het zaligmakend geloof zich anders uitdrukt volgens zondag 7 en dat er voor het toegaan tot de dis Heeren een dieper geloof nodig is dan te geloven dat Gods Woord waarachtig is. In een bepaalde zin kan men dit zonder zich Christus en Zijn weldaden toe te eigenen.

Dr. Woelderink voelt heel goed, dat hij op deze wijze het Heilig Avondmaal openstelt voor iedereen en dan loopt alles glad, het sluit als een bus, maar ik blijf liever buiten deze bus. Het gaat mij te glad. Zoals ik schreef: hij voelde dat ook. Hij trachtte zich te verdedigen met de volgende overwegingen: , , Maar als men zo tegen de dingen over staat, werpen velen tegen, kweekt men huichelaars; de grote hoop loopt maar toe en belijdt te geloven, terwijl zij er niets van verstaat" (blz. 68). Het is dus duidelijk, dat dr. Woelderink hier geen verweer tegen heeft. Zijn omschrijving van het zaligmakend geloof lijkt aannemelijk voor ieder historisch gelovige. Zijn verweer is dan ook eerst bits: , , Deze tegenwerping is zonder de minste betekenis. Ten eerste wijl de grote hoop, die thans geen belijdenis doet, zogenaamd omdat zij daartoe niet bekwaam zijn, even huichelachtig is, want onder een mom van vroomheid blijft zij ook voortwandelen op de weg der zonde".

Ik geloof niet, dat men dit van de grote hoop mag zeggen. De meesten hebben geen mom van vroomheid, anderen doet men onrecht als men spreekt van zogenaamden. Maar die het betreft mogen het gerust ter harte nemen. Alleen is het geen verweer als men zegt: bij mij kweekt men mogelijk huichelaars, maar mijn tegenstanders zijn dat ook. Hij gaat verder: , , Ten tweede wijl het beter is, dat onze kinderen uitwendig zich voegen tot de weg des Heeren, dan dat zij die openlijk verloochenen. Want welk Christen zou zijn kind gaarne zien in gezelschap van dieven of anders zich schuldigmakende aan dronkenschap? Ook al is er geen reden om van een hartelijke bekering bij hen te spreken, zo ziet men toch gaarne, dat zij zich schikken naar Gods geboden.

Welnu, is het dan ook niet beter, dat zij zich schikken naar de eis des geloofs al ontbreekt misschien de overgave des harten dan dat zij openlijk hun ongeloof en onboetvaardigheid uitroepen en door zodanige onbeschaamdheid hun harde hart nog harder maken".

Ik meen hieruit op te mogen maken, dat dr. Woelderink het beter vindt dat een historisch gelovige zich uitwendig (gelijk ik hierboven onderstreepte) bij de kerk voegt al ontbreekt de overgave des harten. Ik ben er ook toe genegen om het zo te schrijven. Maar ik zou dezulken waarschuwen om niet aan het Heilig Avondmaal te gaan en zich te bekeren. Het is in elk geval duidelijk dat dr. Woelderink ons in de moeilijkheden laat zitten. Ook hij kan zich uit de tegenstrijdigheden niet vrijmaken. Dat blijkt ten overvloede uit zijn laatste verweer: „Maar zegt er een, dan zullen velen van hen zich op schrikkelijke wijze bedriegen voor de eeuwigheid. Ik wil het niet ontkennen, maar men vergist zich ten enenmale, als men meent, dat zij die openlijk en vrijmoedig belijden, dat zij onbekeerd zijn, zichzelf niet misleiden voor de eeuwigheid. Zij zeggen wel, dat zij zonder geloof en bekering zijn, maar niettemin achten zij zich zelf getrouw door dit te belijden en maken van deze belijdenis vaak heimelijk een grond waar zij op bouwen". Dit laatste is een beetje moeilijk om het vaak te zien gebeuren, doch een waarschuwing is altijd goed. Alleen acht ik het helemaal niet nodig, dat velen zich bedriegen voor een eeuwigheid door ze toe te laten tot het Heilig Avondmaal op een onvoldoende belijdenis. Men kan dat bedrog voorkomen door klaar en onomwonden uit te spreken dat dit geloof, dat Gods Woord de waarheid is, niet het zaligmakend geloof is. Calvijn heeft daar reeds scherp tegen gewaarschuwd, zoals wij een volgende keer hopen te laten zien.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 mei 1960

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Historisch geloof en belijdenis-doen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 mei 1960

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's