Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

TEGEN DE GEESTDRIJVERS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

TEGEN DE GEESTDRIJVERS

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vorige keer schreven we, dat Calvijn strijd voerde tegen de Geestdrijvers en tegen de Woorddrijvers.

De eersten zijn verachters van het Woord der prediking, de tweede zijn verachters van de noodzakelijkheid van de bijzondere werking van de H. Geest. Die verachting komt heel dikwijls uit in een dood-zwijgen. Menige prediker strijd tegen het werk van de Heilige Geest, door het in zijn prediking niet te noemen of slechts terloops te noemen of op een roomse wijze te noemen. Rome noemt en roemt ook de Heilige Geest als noodzakelijk. De gratia praeveniens is niet te missen. En deze voorkomende genade bestaat in een werking des Heiligen Geestes op verstand en wil. Zonder deze inwerking komt niemand tot de zaligheid.

Men zou denken, dat hiermee God Zijn eer ontvangt. Het is echter niet waar. Rome reserveert een deel van de eer voor de mens. Want hoe gaat het verder? Rome leert, dat de wilsvrijheid door de zonde verzwakt, doch niet verloren is. De mens kan nog heel veel goede dingen doen. Hij kan God als Schepper kennen en liefhebben. Hij kan een eerbaar leven leiden. De allerbeste zou zelfs heel z'n leven de ganse wet kunnen onderhouden en aan alle verzoekingen weerstand bieden.

Men ziet welk een bijzonder plaats de gereformeerde prediking over de mens inneemt. Voor onze belijdenis is de mens onbekwaam tot enig goed. Rome heeft geen idee van de kracht van de val. Maar dat geldt van Rome niet alleen. Een natuurlijke kerkganger of een onontdekte prediker, zij hebben ook geen idee van de val. Niemand kan geloven, dat hij tot zo'n verwoesting is gekomen, die het niet van Gods Geest geleerd heeft. Maar het maakt wel een verschil welk onderwijs men gehad heeft. Wanneer men bij Calvijn in de leer is geweest, weet men dat hij de zelfkennis zeer aanprijst „opdat ons voor ogen kome onze deerlijke staat na de val van Adam, opdat de kennis en het gevoelen van dien alle roem en vertrouwen in ons ter neder legge, ons met schaamte bedekken en alzo waarlijk verootmoedigen mogen".

Ik schreef: Rome heeft geen idee van de kracht van 's mensen val. Daardoor spreekt zij van een verzwakte wil. En wat doet nu daar de genade? Zij schenkt het vermogen om te geloven, doch niet het geloven zelf. Dat geloven blijft in de vrijheid van de mens. Deze kan de genade, waarmee God al zijn werken voorkomt aannemen, doch ook verwerpen. De beslissing blijft bij de mens. Wij prediken de souvereine God. Rome (met vele protestanten) predikt de souvereine mens. Dat is het verschil.

Maar nu Calvijn weer. Hij leert de

onmisbaarheid van het werk des Geestes van begin tot eind. Van zichzelf kan de mens niet anders dan de genade verwerpen. Hij kan niets aannemen zonder de Heilige Geest. Zelfs de prediking van Christus, waar de hoorders zo verbaasd over stonden, vermocht niet in de harten door te dringen. Daarom leerde de Heiland ons bidden: Uw Koninkrijk kome. Calvijn schrijft: , , Door dit gebed vragen wij aan God om alle belemmeringen weg te nemen, zodat alle mensen zich schikken onder Zijn heerschappij en komen tot de overdenking van het eeuwige leven. Dit gebeurt ten dele door de prediking des Woords en ten dele door de verborgen kracht van de Geest. Hij wil de mensen door Zijn Woord regeren. Maar omdat de blote klank der stem niet tot in de harten doordringt, tenzij de inwendige kracht van de Geest er bij komt, moeten beide te samen verbonden worden, opdat het Rijk Gods bevestigd worde. Alzo bidden wij God, dat Hij gebruike Zijn macht zowel door Woord als door Geest, opdat iedereen zich vrijwillig aan Hem onderwerpe".

Zonder de Heilige Geest blijft het Woord krachteloos. Christus is immers te hoog om zonder de Heilige Geest te worden verstaan.

Maar nu eerst dat andere front, waarop Calvijn streed. Het is een feit, dat hij veel scherper van leer trok tegen de Geestdrijvers dan tegen de Woorddrijvers. Hoezeer Calvijn de theoloog van de Heilige Geest genoemd mag worden, desniettemin of juist daarom houdt hij het Woord van die Geest, dat geschreven staat, zeer hoog. De Geestdrijvers gaven zoveel te kennen, dat de prediking van het evangelie een soort a.b.c. was voor kinderen, die voor deze groten in het geloof en in de kennis niet meer nodig was. Calvijn zag daarin hoogmoed van begin tot eind, geestelijke hoogmoed. Bij Handelingen 10 : 5 tekent Calvijn aan, dat het zo opmerkelijk is, dat Cornelius niet op reis hoeft, maar dat hij rustig thuis kan blijven om op Petrus te wachten. De apostel moest de moeite van het reizen op zich nemen. Verbaast u daarover niet, zegt Calvijn verder, want de Heere zendt nog elke dag dienaren van Zijn Woord bijna ondanks de mensen. De Heere komt dus tot hen, die Hem niet zoeken. Maar waarom brengt de engel de boodschap niet? Omdat de Heere hiermee wil te kennen geven, hoe hoog de prediking des Woords door mensen staat. , , A1 wie dus een discipel van de Heere Jezus wil zijn en verlicht worden door de klaarte van de hemelse wijsheid, dat hij er niet boos om worde dat hij zich oplettend en gehoorzaam moet overgeven aan de uitwendige stem van mensen, die Christus gebruikt als een werktuig en orgaan en aan welke Hij wil, dat ons geloof vastgemaakt worde. Wij zien dan ook op welke verschillende wijzen God de woeste trots gestraft heeft van hen, die het evangelie van de prediking eerst verachten en dan openbaringen van de hemel willen hebben".

Calvijn heeft drie bezwaren tegen de verachting der uitwendige prediking door de Geestdrijvers. Zij beroepen zich op Jeremia 31 : 34, dat niemand meer de ander zal leren. Calvijn meent, dat niet het inwendige licht, maar de stralende heerlijkheid van. het evangelie de bron van ieders kennis zal zijn. , , De profeet bedoelt hier niet de Geestdrijverij, die iedere prediking overbodig maakt, maar hij belooft slechts, dat het evangelie een helderder licht zal geven, zoals God onder de Wet niet zulke duidelijke onderwijzingen heeft gegeven als aan ons heden".

Voor Calvijn is het dus zo, dat onder het Nieuwe Verbond de onkunde aangaande de grondstukken is weggenomen. Bij Hebreën 8:11 tekent Calvijn aan: , Want het is 't werk van de Heilige Geest ons verstand te verlichten, opdat wij weten, wat God wil, en om onze harten tot de gehoorzaamheid om te buigen. Want de rechte kennis van God is een wijsheid, die ver te boven gaat het vermogen van 's mensen verstand. Daarom kan niemand deze rechte kennis hebben dan door de verborgen openbaring van de H. Geest".

Maar moeten er nu onder het Nieuwe Verbond nog predikers zijn? Natuurlijk, zegt ieder, want de Heere Jezus heeft Zelf de prediking ingesteld. Doch wat betekent dan Jeremia 31 : 34. Nog eens, dat de elementaire onkunde omtrent God zal zijn weggenomen. Moeten we hier denken voor de uitwendige kerk aan de afgodendienst, waarin Israël zo gemakkelijk verviel?

Hoe dit zij, deze tekst heeft niets te maken met de onnoodzakelijkheid der prediking. Deze noodzaak blijft voor de geoefendste van Gods kinderen zelfs. Waar heeft ze dan mee te maken?

Calvijn antwoordt: , , De profeet ontkent niet, dat de een de ander zal onderwijzen wat betreft de meeste stukken. Zijn woorden zijn: Zij zullen geen onderwijs geven zeggende: ken de Heere. Alsof hij wil zeggen: Het verstand des mensen zal niet meer door onwetendheid worden verhinderd zo als te voren, zodat zij niet weten, wie God is. Wij weten nu dat de onderwijzing eer dubbel nut heeft. Want in de eerste plaats dient zij om hen, die geheel onwetend zijn de eerste beginselen te leren, als het ware het a.b.c. van het Christendom. Daarna dient het onderwijs ook om hen, die reeds enig begin hebben gemaakt, in de kennis te doen voortschrijden. Gezien dus het feit, dat christenen vorderingen moeten maken, zolang zij leven, is het zeker, dat niemand zo wijs is, dat hij niet onderwezen behoeft te worden".

Calvijn wijst dan ook nog op Efeze 4, waar over apostelen, evangelisten, herders en leraars gesproken wordt, die van God zijn gegeven. De Geestdrijvers zeggen dus ten onrechte, dat er geen predikers meer nodig zijn en dat Jeremia 31 : 34 dat leert. Dan is er 2 Cor. 3:6: de letter doodt.) Calvijn vat hier de letter op als de prediking van de letter der wet zonder Christus. Het is bekend, dat dit een Schriftwoord is, dat veel is misbruikt. Menigmaal is er de prediking van het Evangelie of het geschreven Woord Gods in zijn geheel onder verstaan. Men wilde dan zeggen, dat deze prediking van weinig of geen betekenis is, zonder de Heilige Geest. Daar gaat het echter hier niet over. De letter heeft betrekking op de wet der tien geboden. Die wet brengt de dood aan ieder die in de onderhouding van Gods geboden en alzo in eigen kracht en gerechtigheid verlossing zoekt. Calvijn schrijft dan ook terecht: Belangende nu, dat ze met spotternij ons nageven, dat wij op de dode

letter staan, daar in zien wij de straf, die zij dragen, vanwege de verachting, die zij de Schriftuur aandoen. Want het is genoeg bekend, dat Paulus aldaar disputeert tegen de valse apostelen, dewelke de Wet zonder Christus aanprijzen en het aftrekken van de weldaad en het voordeel van het Nieuwe Verbond, waardoor God belooft dat Hij Zijn Wet in de ingewanden der gelovigen ingraven en in hun harten inschrijven zou. Zo is dan de Wet des Heeren een dode letter en zij doodt degenen die dezelve lezen, wanneer zij van de genade van Christus wordt afgescheurd en zonder het hart te raken alleen in de oren klinkt en geluid maakt. Maar indien zij door de Geest krachtig in de harten ingedrukt wordt en Christus vertoont, zo is zij een woord des levens, bekerende de zielen, gevende de slechten wijsheid".

Calvijn strijdt dus voor de onmisbaarheid van de prediking van Christus.

Waarom? Als men de prediking van het evangelie loslaat komen de mensen met hun eigen verzinsels. De een heeft dit van de Geest ontvangen en de ander dat. Er is geen eind aan. Daarom is de prediking zo noodzakelijk, dat Paulus haar in 2 Cor. 3 : 8 een bediening des Geestes noemt. Het spreekt vanzelf, dat dit de rechte prediking moet zijn. De letter, dit is de prediking van de Wet, afgescheurd van Christus, doodt. Hier valt steeds te onderzoeken of wij niet ergens nomisme, in wetsprediking, vervallen. De Wet kan op de wijze der farizeën gepredikt worden. Dit is een gruwel in elks ogen, als men ze hoort. De Wet kan ook op roomse wijze gepredikt worden en Luther met al Gods kinderen in de roomse kerk heeft ondervonden wat een dodende wet of de roomse prediking van voorkomende genade en 6acraments-gerjade en doen wat in de mens zelf is, voor een arm zondaar is. Maar men kan de Wet ook zo preken, dat men het gegeloof als voorwaarde stelt. Dat is een gevaar van onze tijd. Men predikt het geloof als eis en men brengt het soms zo ver, dat men de bekommerden met paardezwepen opjaagt en uitscheldt. Dat is een neo-nomisme, een nieuwe wetsprediking. En het is altijd weer de Wet, die gepredikt wordt, zolang van de mens nog iets wordt geëist, dat niet boven alles als gave Gods wordt aangeboden. Het is ook wet als de gave niet de hoofdzaak van de prediking is. Niemand zal ooit in Christus geloven, tenzij dit geloof hem geschonken wordt.

Hoe wordt het geschonken? In deze weg, dat de mens hoe langer hoe armer en behoeftiger wordt in eigen ondervinding en dan gans hulpeloos tot Christus komt om van Hem alles te ontvangen. Pas op voor de wet! Ook voor de wet van ondervindingen, als voorwaarde. Daar is maar één voorwaarde. De voorwaarde luidt, dat men verloren is en zich verloren weet, want Christus zoekt het verlorene.

Calvijn haalt ook nog aan 1 Thess. 5 : 19: Blust de Geest niet uit". Calvijn zegt: e Geest uitblussen is niet zich verzetten tegen allerlei ingevingen buiten de Schrift om. Het is wel: ich onttrekken aan de rechte prediking. Tenslotte is er tegen de Geestdrijvers dit op te merken: e prediking verwerpen is gelijk aan het verwerpen van Gods inzetting. Het heeft nu eenmaal God behaagd door de dwaasheid der prediking zalig te maken, die geloven. God had in de slaap het evangelie kunnen inblazen zo Hij dat gewild had, zonder mensendienst. Hij heeft anders besloten. De Heere heeft de prediking ingesteld. Dat zegt voor allen genoeg.

D.

L. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 1960

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

TEGEN DE GEESTDRIJVERS

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 1960

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's