Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wezen en welwezen des geloofs

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wezen en welwezen des geloofs

13 minuten leestijd

Terwijl bij Rome de verspreiding van de Heilige Schrift meer naar voren schijnt te komen, zij het dan in de vorm van een roomse bijbel, waarvan wij menen, dat de bijgevoegde aantekeningen bewerken, dat een reformatorisch man deze bijbel niet kan helpen verspreiden, tracht een deel der protestanten de sacramenten op de voorgrond te plaatsen, liefst nog vóór de Heilige Schrift. Men kan dat in sommige kerken zien aan de plaats van Avondmaalstafel en preekstoel. Men kan dat ook zien bij de verkiezing van ouderlingen of diakenen. Als iemand geen vrijmoedigheid tot heden bezat om aan het heilig Avondmaal deel te nemen roepen sommigen zo ongeveer: Hé, hoe durft hij nog in de kerk te komen en hoe zou het ooit in iemands hoofd kunnen opkomen om hem tot ambtsdrager te kiezen. Maar als het een persoon betreft, die op de dag des Heeren kerkdiensten verzuimt en thuis blijft of naar een publieke vermakelijkheid trekt en alzo als ambtsdrager zijn schapen verkeerd voorgaat, dan wordt hij met vreugde als ouderling verkozen. Men schijnt er van uit te gaan, dat de sacramenten de middelen zijn, waardoor de zaligheid wordt bewerkt, zoals Rorne dat reeds eeuwen leert. Maar ik meen wel eens gelezen te hebben, dat Luther heeft ondervonden, dat de sacramenten de zaligheid juist niet werken en dat God hem toen op het Woord heeft gewezen. Dat geldt ook voor hen, die hun heil in de voiwassenendoop zoeken. Men krijgt de indruk, dat voor hen de zaligheid in de Doop te vinden is, alsof 1 Cor. 10 niet in de bijbel staat en alsof dit hoofdstuk niet over de voiwassenendoop handelt. Wat hebben de oude reformatoren dan een licht in de Heilige Schrift gehad, toen zij tot het inzicht kwamen, dat de prediking des Evangelies het geloof werkt en dat de sacramenten niet beslissend zijn, doch tot versterking van het geloof naast het Woord en als zichtbaar woord dienen.

Maar goed, we hebben dan een nieuwe nadruk op de sacramenten en dat hoeft niet verkeerd te zijn als maar niet vergeten wordt, dat nergens staat, dat het geloof uit de sacramenten is, doch wel, dat het geloof is uit het gehoor en het gehoor door het Woords Gods (Rom. 16 : 17).

Er zit ook een goede kant aan, dat het Heilig Avondmaal sterker onder de aandacht is gebracht. Ook hiervan geldt dat voor Gods volk alle dingen meewerken ten goede.

Maar, schrijft iemand me, hoe komt men tegenwoordig ook in onze hervormdgereformeerde gemeenten soms aan het Heilige Avondmaal? Bij ons, zegt deze, soms met rood geverfde lippen en de bekende krullen alsof Isebel zich gaat overgeven aan Jehu, soms met een mouwloze japon enz.

Ja, zeg ik, dat zijn de moeilijkheden van tegenwoordig. En een ander zegt dan weer: het zit niet in de kleren. Ik denk dat het ook niet zit in het ontbreken van kleren; wat ik jammer vind is, dat deze dingen zo stijlloos behandeld worden. Neem nu eens het Heilig Avondmaal. De Schrift zegt: „Verkondigt de dood des Heeren". Aan het Heilig Avondmaal zit een ellendig en schuldig zondaar tegenover het kruis van Christus. Het lichaam des Heeren is verbroken, zijn bloed druppelt op de grond. Het hoofd is doorboord met de doornenkroon. Het aangezicht is van smart verwrongen. Hoe haalt een vrouw of man zich in het hoofd om extra de aandacht op zich te willen vestigen

door zich op te dirken a la Jesaja 3. Waar haalt men de moed vandaan? Al die middeltjes, die gebruikt worden om de aandacht op zich te richten laat men toch zeker op de Avondmaalszondag thuis. Wat kan een allerdroevigst miserabele figuur, die een mens is, anders willen dan zich in tegenwoordigheid van het kruis en van het verbroken lichaam en het vergoten bloed zo klein mogelijk maken, zo onopvallend mogelijk. Men heeft met dat lichaam al zoveel gezondigd, zouden we niet liever de geest en de ziel opsieren? Als alle Avondmaalsgangers eens op de rechte wijze naderden tot de tafel des Heeren d.w.z. met een mishagen aan zichzelf wat zouden veel dingen anders gaan. Niet dat ik graag ieder in een wettisch keurslijf zou willen persen. Laat liever ieder met ootmoedigheid bekleed zijn. Dan vindt ieder de weg om op gepaste wijze voor het aangezicht van God en mensen te komen. En als deze ootmoed er is, laat dan de een de ander zoveel vrijheid gunnen als het maar kan, want dan geldt: wie zijt gij die een ander oordeelt.

In deze brief komt echter nog een ander probleem ter sprake: de vrees om onwaardig te eten en te drinken aan de tafel des Heeren.

Sommigen trachten deze vrees weg te wuiven door onwaardig eten uit te leggen als dronken aan het Heilig Avondmaal komen of zo iets. De zaak ligt toch in 1 Cor. 11 wel een beetje anders. Brood en beker hebben hun eigen waardigheid. Onze viering moet met deze waardigheid overeenkomen. Tot deze waardigheid behoort, dat men in acht neemt, voor wie het Heilig Avondmaal is ingesteld. Art. 35 van de N.G.B. zegt: , , voor de wedergeborenen". Maar nu is onze briefschrijfster bang, dat het voor haar niet is. Zij vraagt: Kan men getrokken zijn door de Heere, terwijl men toch niet goed weet of het wel echt is? Zij heeft een hele tijd onder veel indrukken geleefd. In deze tijd las zij heel veel in de Bijbel en in preken. Zij kon er niet afblijven. Nu is dat minder. Haar predikant zegt: als God met ons begint, doet Hij geen half werk. Dat is zeker waar, doch nu vreest zij, dat God niet met haar begonnen is. Ik zou zeggen: laat ze bij het begin beginnen. Zij is gedoopt. En nu mag zij aan Gods genade niet vertwijfelen. Maar het is met deze dingen net als met de geboorte van Izaak. De Heere had Zijn Woord gegeven. Maar nochtans kon Abraham niet zomaar aannemen, dat hij een zoon had. Zo kunnen wij niet, ook op grond van deze of gene belofte, zo maar aannemen, dat wij nu vergeving van zonde hebben. De Catechismus is nog altijd een veilige gids. We hebben eerst ontdekkend licht nodig over onze zonde en ellende. De mens moet leren, dat hij niets is en dat zijn vroomheid niets is en dat hij verloren ligt. Daarnaast is ons de openbaring van de Heere Jezus nodig. Wij moeten licht krijgen over Christus. Daarvan lees ik bij haar niet. In zulke omstandigheden is het niet goed zijn grond te zoeken in een tekst, die ons eens met kracht voorkomt. Wij moeten eerst kennis krijgen aan de Persoon. Maar hoe dan ook, wij moeten aan Gods genade niet vertwijfelen, al zou de hele wereld naast ons instorten en al zouden er vrome mensen naast ons bezwijken. Een vooraam ding is, dat wij op de Heere blijven achten. , .Hij laat niet varen wat Zijn hand begon".

Waaraan kan men bij een zieke vaak zien, dat het goed gaat? Als hij honger heeft. Zo moeten we er op letten of we honger hebben en dan niet elke keer meten of we wel genoeg honger hebben. De Heere komt op zijn tijd om ons een klas hoger te zetten op zijn leerschool.

De brief, die nu uit het stapeltje valt, bevat genoeg onderwerpen voor een volle jaargang. Maar ik wil proberen te laten zien, dat ik het ook kort kan. Iemand vraagt: , , Is het mogelijk, dat iemand gelooft, zonder gerechtvaardigd te zijn? " Ik antwoord: als er hier bedoeld wordt het zaligmakend geloof, hetwelk Christus omhelst met al zijn verdiensten, dan heeft deze gelovige Christus met al zijn weldaden. Als de zondaar in Christus overgaat, spreekt God hem vrij. Iets anders is of de gelovige van deze vrijspraak direct kennis krijgt. Dat is verschillend. Een zondaar kan zich in Christus verheugen zonder direct zich bewust te zijn van al de rijkdommen, die daaraan zijn verbonden.

Dan een vraag over wezen en welwezen van het geloof. „Verschillende oude schrijvers maken onderscheid tussen het wezen en het welwezen des geloofs. Het wezen des geloofs komt bij de wedergeboorte en het welwezen is er bij de rechtvaardigmaking. In de brief aan de Romeinen legt de apostel Paulus een nauw verband tussen geloof en rechtvaardiging (Rom. 4 : 3, 5; 1 : 17; 3 : 21; 3 : 28; 10 : 4). Ook de Heidelb. Cat. doet dat in vraag en antwoord 20. Hoe ligt dat nu? "

Niemand zal mij euvel duiden, dat ik deze keer niet begin aan een artikelenreeks over deze vraag. Misschien komt het later nog wel eens. Dit keer merk ik alleen op, dat het hier gaat over de kracht van het toevluchtnemend geloof. Als men de wedergeboorte gelijk stelt met het beginnen te geloven in Christus, dan zou men kunnen stellen, dat het wezen des geloofs komt bij de wedergeboorte. Dan houdt men het er voor, dat liet geloof bestaat in het zich werpen op Christus, zoekende in klem alleen ons heil en onze zaligheid. Deze zoekenden hebben geen zekerheid, geen gevoel van vertrouwen. Toch geloof ik niet, dat zij geen hoop hebben. Het staat echter in deze zin wankel, dat zij niet durven zeggen: „ik heb het zelf uit zijnen mond gehoord".

Aan de andere kant hebben zij zoveel crediet voor Gods Woord, dat zij zich aan de Heere Jezus toevertrouwen. Het wezen des geloofs is dan, dat men zich op Christus werpt met een (onbewust) vertrouwen en het welwezen is de vaste verzekerdheid der zaligheid. Misschien kan men zeggen, dat dit vertrouwen, dat tot het welwezen behoort, een vrucht is van de bekendmaking van het vrijsprekend vonnis. Van deze bekendmaking schrijft Comrie. „Dit vonnis wordt ook aan de gerechtvaardigden vroeger of later bekend gemaakt, door de middellijke of onmiddellijke werking des Heiligen Geestes".

Middellijk doet het de Geest, wanneer Hij de ziel verlicht om de kenmerken, die God in Zijn Woord geeft van diegenen, die gerechtvaardigd zijn. en hun die in hun eigen ziel doet zien; dit is het, dat de apostel leert in Rom. 8 : 16: .De Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn." Onmiddellijk doet het ook de Geest zonder de kenmerken, de ziel soms de vrijspraak zo krachtig inboezemende, dat ze het ten volle geloven kan en haar hart in blijdschap verwijd vindt zodat zij zeggen kan met Psalm 103 : 2 — 5: Loof de Heere, mijn ziel en vergeet geen van zijn weldaden. Die al uw ongerechtigheid vergeeft, die al uw krankheden geneest.

Die uw leven verlost van het verderf, die u kroont met goedertierenheid en barmhartigheden, Die uw mond verzadigt met het goede, uw jeugd vernieuwt als eens arends."

Bij Brakel is ook het geloof een vertrouwen. Hij schrijft: „Het geloof is een vertrouwen des harten op Christus en door Hem op God, om gerechtvaardigd, geheiligd en verheerlijkt te worden; steunende op zijn vrijwillige aanbieding en belofte, dat Hij dat doen zal aan allen, die Hem daartoe aannemen, en zich daartoe op Hem verlaten."

We kunnen het dus wel zo stellen, dat men voor het wezen des geloofs houdt het toevlucht nemen tot Christus. Natuurlijk niet tot zijn weldaden, maar tot de Persoon. Het welwezen des geloofs bestaat dan in het bewuste vertrouwen, dus in de verzekerdheid van de schuldvergeving. Hoe men over deze dingen ook moge oordelen, niet velen zullen het aandurven om te zeggen, dat-er geen waar geloof kan zijn, waar niet het bewuste vertrouwen of de zekerheid van de schuldvergeving is. Dat er een nauw verband bestaat tussen geloof en rechtvaardigmaking heb ik al laten zien. Dat is bij Paulus zo en dat is bij de gereformeerde theologen zo.

Dan heb ik een vraag naar de verschillende soorten der rechtvaardigmaking. Dr. A. Kuyper weet van 9 trappen. Anderen spreken van 5 trappen. A. de rechtvaardigmaking in het besluit Gods. Zij ligt eeuwig vast in het Goddelijk besluit der voorverordinering. B. De rechtvaardigmaking op Golgotha geopenbaard in de opstanding. C. De rechtvaardigmaking als een schenking van Christus en zijn weldaden San de uitverkorenen, voordat zij wedergeboren worden. Zij liggen dan nog midden in de dood. D. De rechtvaardigmaking in de consciëntie door het geloof. E. De rechtvaardigmaking in het laatste oordeel. Anderen laten punt C. weg en dan houdt men 4 trappen over.

Vervolgens heeft onze geachte briefschrijver nog een hele lijst vragen over Jacob en Cornelius en de blindgeborene en

Mozes. Naar de laatste informeert hij twee keer. Bij allen gaat het over de vraag; wanneer geloofden zij en wanneer werden zij gerechtvaardigd. Mijn antwoord is: toen zij tot het geloof kwamen werden zij gerechtvaardigd. Wanneer elk van deze personen voor het eerst of bij vernieuwing geloven mochten, dat hun zonden vergeven waren, dat weet ik niet. Men moet niet vergeten, dat er van al deze personen geen levenbeschrijving in de Bijbel staat, doch dat slechts een enkele zaak uit hun leven verteld wordt, opdat wij God er door zouden leren kennen. Van een man als Cornelius zou men misschien kunnen zeggen, dat er een toevluchtnemend geloof in hem was toen hij met gebeden en aalmoezen God zocht en dat hij tot de zekerheid zijner zaligheid kwam toen de Geest Gods op hem viel. Maar het lijkt mij niet van wezenlijk belang, dat wij dergelijke gissingen maken. De opmerking van Calvijn lijkt mij vooral voor ons, die onder het Nieuwe Verbond leven van grotere waarde: Maar 't is buiten twijfel en verschil, dat God niemand lief heeft buiten Christus. Hij is die lieve Zoon, in welke de liefde des Vaders haar zit-en rustplaats heeft, en van welke de liefde daarna tot ons verspreid wordt: gelijk Paulus leert, dat wij de genade verkregen hebben in de Beminde. Zo moet derhalve de liefde des Vaders door het tussenkomen van Christus tot ons overgebracht worden. Maar hoe kan dat, vraagt Calvijn ten opzichte van Naaman en de Kamerling en Cornelius? Hij antwoordt: „Voorwaar ik beken, dat hun geloof nog enigszins ingewonden en onklaar geweest is, niet alleen belangende Christus' Persoon, maar ook aangaande de kracht en het ambt, hetwelk Hem van zijn Vader was opgelegd. Ondertussen is het zeker dat zij enige beginselen ontvangen hadden, die hen iets, hoewel het weinig was, deden smaken van Christus". (Inst. III, 2, 32).

Als dit nu het geloof is, wie kan dan zeggen, wanneer dit begonnen is bij Cornelius? We blijven maar bij wat we in het begin zeiden: geloof in Christus, dat waarlijk Hem aanneemt is nauw verbonden met het rechtvaardigend vonnis Gods. Maar dat is niet hetzelfde als de bekendmaking van het vonnis aan de gerechtvaardigde. Die in Christus gelooft mag vragen om te mogen weten of hij gerechtvaardigd is.

Een laatste vraag is deze: In Hosea 12 : 5 staat, dat Jacob in Bethel de Heere vond. V/at betekent dit? Is dit het zien van de mogelijkheid van zalig worden in Christus? "

Die vraag zou ik met ja beantwoorden als er in Hosea stond dat Jacob de Heere vond. Dit staat er echter niet. Er staat dat de Heere Jacob vond. Dat gebeurde twee keer in Bethel. We lezen er van in Genesis 28 en in Genesis 35. De eerste keer is het te vergelijken met een openbaring van Christus.

Ik dacht, dat ik nu m'n best weer gedaan had. En een mens moet je voor aangenaam houden om wat hij is en kan. Ik weet ook niet alles. Op één ding wil ik nog de aandacht vestigen. In Hosea 5 staat: daar sprak God met ons. Wat de Heere tot Jacob gezegd heeft was gesproken tot heel het volk Gods in Israël. Het is ook tot ons gesproken, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid van Christus. Wat één lid van Gods volk krijgt, is in wezen voor allen.

D.

L.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 november 1961

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Wezen en welwezen des geloofs

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 november 1961

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's