Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ADVENTSGEFLUISTER

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ADVENTSGEFLUISTER

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 3:9.

Vraagt naar de Heer' en Zijne sterkte, Naar Hem, Die al uw heil bewerkte; Zoekt dagelijks Zijn aangezicht, zo mogen wij elkander en onszelf opwekken door middel van de heerlijke 103de Psalm, die ons telkens op de lippen wordt gelegd in onze bedehuizen.

Die opwekking komt gedurig weer tot ons door middel van de Heilige Schrift. Om slechts één voorbeeld te noemen, herinneren wij nu elkander aan het zo tedere, zo roerende woord: , , Zoekt de Heere, terwijl Hij te vinden is; roept Hem aan, terwijl Hij nabij is. De goddeloze verlate zijn weg, en de ongerechtige man zijn gedachte; en hij bekere zich tot de Heere, zo zal Hij Zich zijner ontfermen, en tot onze God, want Hij vergeeft menigvuldiglijk."

Hebben wij reeds acht leren geven op die vele opwekkingen, om naar de Heere te vragen? Hebben wij ook wel eens met ons hart gezongen: , , Vraagt naar de Heer' en Zijne sterkte"?

Verzuimen wij het meest nodige, het éne nodige, toch niet! Vraag naar de Heere, voor lichaam en ziel. Vraag naar de Heere, terwijl Hij nog nabij is, voordat het voor eeuwig te laat is. Vraag naar de Heere in het bijzonder ook in de adventsdagen, bij het naderen van het feest van 's Heilands geboorte.

Naar de Heere te vragen, dat is een nodige, dat is een kostelijke zaak. Wij prijzen gelukkig degenen, die hun nood, hun zielenood, enigszins hebben leren kennen; die onder de bearbeiding van Gods Geest op de knieën worden gedrongen, om alzo te vragen, ootmoedig, kinderlijk, dringend te vragen, naar de Heere, naar Zijn sterkte, naar Zijn genade, naar de verzoening met Hem door het bloed des kruises.

Wie daaraan geen vreemdeling is, mag ook wel eens opgaan naar Gods huis, nederzitten onder de prediking, naar de Heere vragend. Dan hebben wij zo geen erg in de mensen. Dan staat ook de prediker niet op de voorgrond. Dan is 't ons om de Heere te doen, om Zijn Geest, om Zijn Woord, om Zijn genade door en in Christus. Dan is het de innige verzuchting der ziel: , , 0, dat Uw naam, Uw ontferming in ons midden nog eens mocht worden verheerlijkt; dat er nog eens een zegen mocht vallen, een zegen voor anderen, een zegen ook voor mij."

Het vragen naar de Heere zal ook niet onbeantwoord blijven. Dat is niet mogelijk, omdat de Heere is de grote Hoorder van 't gebed. Dat is niet mogelijk, omdat aan het vragen, het roepen van de zondaar is voorafgegaan een ander vragen, het vragen van Gód naar de zondaar, het inwendig roepen van de zondaar door Gods Woord en Geest. Dat is dus het vragen, het roepen van God de Heere Zelf, dat zondaren vragende en roepende maakt.

Bij dat roepen Gods worden wij bepaald in verband ook met de Adventsweken, die gekomen zijn. Wij willen nu met elkander stilstaan bij het eerste Adventsgefluister, dat wij in de Heilige Schrift beluisteren, en wel in het eerste Adventswoord, dat de Heere ons heeft laten optekenen in Genesis 3 : 9: , En de HEERE God riep Adam, en zeide tot hem: aar zijt gij? "

Naar het Paradijs moeten wij telkens terug. Daar zien wij, hoe heerlijk God de mens heeft geschapen naar Zijn beeld en naar Zijn gelijkenis, d.i. in ware gerechtigheid en heiligheid, opdat hij God zijn Schepper recht kennen, Hem van harte liefhebben en met Hem in de eeuwige zaligheid leven zou, om Hem te loven en te prijzen.

Hoe hoog was de mens door zijn God gesteld! Onuitsprekelijk gelukkig zijn Adam en Eva geweest in de staat der rechtheid, wonend en werkend in de hof van Eden, in Gods gemeenschap levend en Hem dienend dag en nacht, als profeet, priester en koning, als kinderen van de hemelse Vader.

Naar het Paradijs moeten wij terug, niet alleen echter, om te zien in welk een schone staat der rechtheid de mens door zijn Schepper was geschapen, maar ook, om er met droefheid te zien, hoe diep onze eerste voorouders zijn gevallen, en wij in hen, hoe zij door het overtreden van het proefgebod, door het eten van de verboden vrucht, zichzelf en al hun nakomelingen door het ingeven des duivels en door moedwillige ongehoorzaamheid van deze schone gaven hebben beroofd.

Wat een verschrikkelijk ogenblik is dat geweest, dat ogenblik, waarin Eva de slang, het instrument van de duivel, geloofde, die zeide: , , Gij zult de dood niet sterven. Maar God weet, dat, ten dage als gij daarvan eet, zo zullen uw ogen geopend worden en gij zult als God wezen, kennende het goed en het kwaad."

Toen heeft zij in haar hart God tot een leugenaar gemaakt. In Eva voltooide zich dit proces: , , ik zag — ik kreeg lust, en ik nam." Zij nam van zijn vrucht en at, en zij gaf ook haar man met haar en — hij at.

Toen werden hun beider ogen geopend en zij werden gewaar, dat zij naakt waren; en zij hechtten vijgeboombladeren samen en maakten zich schorten. Wat hun vroeger tot een oorzaak van vreugde was, nl. het horen van de stem des Heeren in de hof, was hun nu tot een oorzaak van schrik en van vrees. „Toen" zo lezen we, en het zegt ons zo veel, als wij maar een oor hebben om te horen < — toen verborg zich Adam en zijn vrouw, voor het aangezicht van de Heere God in het midden van het geboomte des hofs!

Denken wij ons dat eens even in, hoe ontzettend en ontroerend dit alles is. Hier zijn nu mensen, hier is het gehele menselijke geslacht, die in de staat der rechtheid, naar Gods beeld geschapen zijn en die nu, na hun val in zonde, horende de stem van God de Vader, hun Vader nog een ogenblik te voren, zo bang worden, dat zij Hem trachten te ontvluchten en zich te verbergen in het dichtst en diepst van het geboomte van de hof. Adam zegt er zelf van < — o, dat wij met ontzetting luisteren naar ons aller eerste vader, naar onze stamvader, naar ons verbondshoofd in het verbond der werken! •— hij zegt dan: , , Ik hoorde Uw stem in de hof, en ik vreesde, want ik ben naakt; daarom verborg ik mij." - — Hoort gij het? -Dat is van nature ook onze toestand: geen kleed om er ons mee te dekken, geen mantel om er in voor God te verschijnen. Bevreesd vluchtend van God, verberging en dekking zoekend op tragische wijze. Naakt

zijn wij in de wereld gekomen, naakt zullen wij er ook weer uitgaan als wij de 2de Adam niet leren kennen, en niet bekleed worden met de mantel van Zijn gerechtigheid.

Dan volgt in de stof van onze overdenking: En de HEERE God riep Adam, en zeide tot hem: Waar zijt gij?

Hierin merken wij op:1. Het dagen van de mens voor de

vierschaar Gods. 2. De openbaring van de opzoekende

liefde van de HEERE. 3. Het eerste Adventsgefluister in het

verloren Paradijs.

Adam en Eva zijn gevloden van Gods aangezicht. Onrustig, angstig, met een wroegend geweten en naakt. Welk een Verschil met hun eertijds! Uit de staat der rechtheid in de staat der zonde. Uit de vrede van het Paradijs in de onrust van de wereld, die in het boze ligt. Uit het 'leven in de dood. Ach, mijn lezer, mogen *vij de weg andersom kennen, of leren fcennen!

Ouden van dagen, mannen en vrouwen in de kracht van uw leven, kinderen onder ons: de zonde maakt de mens diep ongelukkig. De genade in Jezus Christus maakt ons zalig. Tot Adam, het verbondshoofd, die het proefgebod van God Zelf had ontvangen, tot Adam, die zich trachtte te verbergen voor de Heere God, gaat het woord van de Rechter uit: „Waar zijt gij? " - — Zo wordt de gevallen mens gedagvaard voor Gods vierschaar. Dat is een ontzaglijk gebeuren. Het is reeds zo ontzettend, als de overtreder, die gevlucht is, zich verbergt, gezocht wordt door het aardse gericht. O, welk een angstige tijd: bevreesd voor het gericht, bang voor de straf, gemarteld op de pijnbank van het geweten.

Maar nu, door het hoogste gericht te worden gezocht, een gericht, waaraan ontkomen niet mogelijk is! Het dichtste geboomte, 't heeft Adam niet gebaat. De grootste vijgebladeren, ze hebben onze eerste voorouders niet kunnen bedekken.

„Waar zijt gij? " - — zo luidt, kort en krachtig, de dagvaarding vanwege de hoogste Rechter. Wat zullen Adam en Eva het benauwd gehad hebben! Zij wilden vluchten, maar konden nergens heen, zodat hun dood voorhanden scheen.

Wat is de zonde toch verschrikkelijk! Zij rooft de vrede. Zij schendt Gods Wet. Zij wekt Gods toorn op. En dan komt die ontzaglijke dagvaarding: „Waar zijt gij? "

„Waar zijt gij? " < — zo wordt de mens, die in zijn natuurstaat voortleeft, telkens gedagvaard door middel van de prediking van Gods Woord, van Zijn heilige Wet, die toch ook gepredikt moet worden. Ach, wat is de schuld van de prediker groot, als hij de waarschuwing te veel verwaarloost!

O, mens! die uzelf nu nog zo tracht te verbergen, die uzelf tracht te bedekken met de vijgebladeren van uw verontschuldigingen, van uw eigengerechtigheid, van uw eigen vroomheid, iedere prediking is voor ons in onze natuurstaat een dagvaarding van de hoge, heilige, rechtvaardige, alwetende God. Ook bij het lezen van deze meditatie is het: En de HEERE God roept, en zegt tot u: Waar zijt gij?

Ach, leer toch tot uzelf in te keren. Bid toch om gearresteerd te worden. Het is zo dringend nodig, dat gij weet: wiè gij zijt; waar gij zijt; vanwaar gij komt en waar gij heengaat.

„Waar zijt gij? " — dat is vooral de dagvaarding van de zondaar, als de Heere God door Zijn Woord en Geest op hem aankomt, om hem voor Zijn hoge troon, voor Zijn hoge vierschaar te roepen in de weg der ontdekking. Dan zal het onmogelijk blijken van deze dagvaarding geen notitie te nemen, ze naast ons neer te leggen. Van Godswege, van de alwetende God wordt zij ons thuis gestuurd. Zij wordt ons door de Heilige Geest op het hart gebonden.

Wij kunnen er niet aan ontkomen. Dat wordt wel gepoogd. — Dat zien wij reeds in het Paradijs na het: „Waar zijt gij? " — Wat hebben Adam en Eva geprobeerd en geworsteld om aan het recht Gods te ontkomen, om zichzelf vrij te pleiten.

Adam, onze eerste vader, wiens kinderen wij allen zijn, van de oudste tot de jongste, van de hoogste tot de laagste, begint niet zichzelf veroordelend met de erkenning: „Ik heb gegeten." En Eva al evenmin. Adam begint met het verschrikkelijke: „De vrouw, die Gij bij mij gegeven hebt, die heeft mij van die boom gegeven." En als het dan tot de vrouw is: „Wat is dit, dat gij gedaan hebt? " — dan is haar verontschuldiging ook al gereed: „De slang heeft mij bedrogen."

En komen wij nu niet openbaar als echte kinderen van Adam en Eva? Wij willen geen schuldenaar worden. Wij willen verbloemen, onszelf vrijpleiten, de schuld op anderen werpen. Wij willen zelfs God aanklagen.

Maar, als de Heere ontdekkend en richtend op ons aan blijft houden met Zijn: „Waar zijt gij? " — dan worden wij gedreven uit schuilplaats na schuilplaats, zodat er geen enkele overblijft. Dan vallen al onze vijgebladeren, die wij bij elkaar hadden gezocht, die wij zo krampachtig vast hebben gehouden, ter aarde, zodat wij er geen enkele overhouden. Dan moeten wij verstommen, dan moeten wij Gods recht billijken, zoals Adam en Eva verstomden, geen enkel woord meer spraken, toen de Heere met ze doortrok en ze onder Zijn rechterlijke gerechtigheid moesten doorgaan.

O, als Gods Geest ons ontdekt, dan wordt het antwoord op het: „Waar zijt gij? " — „Ik lig onder de last van mijn zonden. Ik ben in de diepste ellende. Ik ben zo ver, zo ver van huis. Ik ben in het graf van mijn zonde en schuld. Ik woon in de stad verderf."

Als wij zo zien, waar wij zijn, dan hebben wij geen rust meer, dan wordt het uw begeerte als een verloren zoon weder te keren met belijdenis van schuld, met de bede: O God, wees mij zondaar genadig.

Z.

S.v.D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 december 1961

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

ADVENTSGEFLUISTER

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 december 1961

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's