HET WELBEHAGEN GODS
Als ik mij goed herinner besluit Kohlbrugge een preek over de moordenaar uit Lukas 23 met de woorden, die engelen zouden gesproken hebben als zij de geest des uitverkoren moordenaars neerlegden aan de voeten Gods: , , Hier brengen wij U er weer een, in welke Gij een welbehagen hebt gehad."
Van dat welbehagen Gods spreekt ook de Kerstgeschiedenis bij Lukas. Wij lezen in de Statenvertaling: „Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen." Nieuwere vertalingen hebben: „bij mensen des welbehagens" (N.V.) of „onder de mensen in wie Hij een welbehagen heeft" (Leidse Vert.) of „onder mensen van zijn welbehagen" (prof. Brouwer). De roomse van P. Canisius vertaalt: „onder de mensen van goede wil".
Het is een tamelijk algemeen aanvaarde gedachte, dat de oorspronkelijke tekst weergegeven moet worden door: „mensen van het welbehagen". Maar wat betekent dit laatste stukje van de engelenzang dan? Is het hele lied misschien een wens God wenst, dat er vrede op aarde zij? Neen, zeggen de taaldeskundigen, de engelenzang is een mededeling van feiten. De engelen delen aan de herders en voorts aan heel de wereld mee, dat de hemelse legerscharen bezig zijn met God te eren, omdat Hij Zijn Zoon naar de aarde heeft gezonden. Wat is het gevolg daarvan op aarde? Dat de vrede op aarde is. Deze vrede is een vrede, die van God komt en dus vrede met God.
Wat is er dan eerst? Eerst zijn wij kinderen des toorns. Maar nu heeft God Zijn Zoon gegeven. De apostel zegt: Hij is onze vrede" (Ef. 2 : 14). God is bevredigd door het werk des Zoons. Met de geboorte van de Heere Jezus is dit alles in beginsel gegeven.
Maar komt deze vrede nu in alle mensen wonen? Op deze vraag geven slechts weinigen een bevestigend antwoord. Maar wel zijn er velen, die menen, dat God geen onderscheid maakt, doch dat alleen de mensen het onderscheid maken. Aan het einde der tijden zal dan blijken, dat God sommigen, die ongelovig zijn gebleven, verwerpt.
Ik dacht echter, dat ook uit Lukas 2:14 reeds blijkt, dat God onderscheid maakt. De vrede komt niet in alle mensen. Hij komt alleen in de mensen des welbehagens. Dat is duidelijk. Maar om daar verder mee te werken moeten we eerst nog weten, wat daarmee bedoeld wordt. De roomse vertaling luidt: onder de mensen van goede wil." Zo wordt het door meer dan één opgevat onder roomsen en protestanten. De meesten willen deze kant echter niet uit. Deze opvatting past niet goed in de Schrift, noch in Lukas 2. Ten eerste is de mens van nature boos of slecht (Lukas 11 : 13) en dood in zonden en misdaden (Efeze 2:1). Zoveel goede wil en zoveel welbehagen in God en het goede heeft de mens niet. „Het vlees onderwerpt zich der wet Gods niet, en het kan ook niet, want het bedenken des vleses is vijandschap tegen God" (Rom. 8 : 7). Dan de gedachte, dat mogelijk niemand zalig zou worden en door Christus gered, past niet goed in het verband van Lukas 2. Ik bedoel dit. Als het in waarheid van de goede wil des mensen afhing, is de mogelijkheid heel groot, dat ieder zich van Christus afwendt. Van Jeruzalem zei de Heiland: Gij hebt niet gewild." Van de Joden zeide Hij: Gij wilt tot Mij niet komen." Van alle mensen staat in Gods Woord: Daar is niemand, die verstandig is, daar is niemand die God zoekt" (Rom. 3:11). We kunnen gelukkig deze opvatting met een gerust hart verwerpen. De uitgebreidheid der goddelijke verlossing wordt niet bepaald door de menselijke goede wil. God maakt de uitverkorenen gewillig.
Wanneer men dat zo leest: mensen van goede wil, denkt men natuurlijk in de eerste plaats aan zulken, die het goede willen en doen. Men denkt aan een ge-
rechtigheid uit de werken, al zouden die werken dan nog maar alleen bestaan in de goede wil. Dit is echter niet de enige verklaring, die men geeft aan de tekst: , , mensen van goede wil". Sommigen leggen deze woorden zo uit, dat de goede wil niets verdient. Maar wat doet de goede wil dan wel? Hij opent zich voor de genade Gods en ontvangt de verlossing met zeer gewillige instemming. Mensen van goede wille zijn dan mensen, die wel willen komen. Deze opvatting moet haast wel schuilen achter het nieuwe stuk van de synode over de Uitverkiezing. Daarin wordt weliswaar op voorname punten nogal vaag en bedekt gesproken, maar de vrienden van het stuk vinden er wel in. dat niet God, maar de mensen onderscheid maken. De mensen beslissen over de zaligheid. Sommigen beslissen ten goede, anderen ten kwade. God wacht af, wat de mensen beslissen. Een voorstander had er dit in gevonden: Alle mensen zijn uitverkoren. Waartoe, dat verneemt men niet. Worden nu alle mensen zalig? Neen, en nu komen de regels, daar ik even mijn betoog mee illustreren wil: , , Toch wil dit niet zeggen, dat onze redding automatisch plaats vindt. Het houdt evenmin in, dat alle mensen zalig zullen worden. Daar waar een mens zich niet laat meenemen door de beloften van God en niet gelooft, vindt de eeuwige verwerping plaats"...
Kijk, dat is het vreemde. Een mens, ieder mens is uitverkoren en toch kan hij verworpen worden. Daarover beslist hij zelf door zich al of niet te laten meenemen. Maar deze uitleg past niet zo goed bij het grondwoord van „welbehagen". Dat betekent veelmeer een beslissing van God, een vrijmachtige verkiezende beslissing, waarbij God bepaalt, dat b.v. Saulus van Tarsen in zijn strijd tegen de gemeente van Christus gestuit zal worden en tot het geloof in Christus onwederstandelijk gebracht.
Men kan echter de woorden over het welbehagen nog anders uitleggen. In „mensen des welbehagens" heeft men ook wel personen gezocht, die aan de Heere aanleiding hebben gegeven om een welbehagen in hen te hebben. Hier maakt dus God onderscheid. Hij verkiest de een en gaat de ander voorbij, doch neemt redenen uit de mens. Dat vindt men in Gods Woord wel anders uitgesproken. De kerk belijdt: „Christus is voor ons gestorven, toen wij nog vijanden waren."
Dus blijft alleen deze ene uitleg over. dat de mensen des welbehagens diegenen zijn, die God voor de grondlegging der wereld heeft uitverkoren. Al de mensen des welbehagens kunnen dus zeker zijn van de vrede met God. Christus Jezus is niet naar deze aarde gekomen als een avonturier, die maar af moest wachten of Hij zou slagen. In beginsel bracht Hij alles mee om een volk te verlossen. Niets zou Hem kunnen beletten dit volk tot het ware geloof te brengen. De uitverkoren man of vrouw zou het niet tegen kunnen houden. De Christus zou hen immers niet de vrede brengen om hun goede wil of om hun volgzaamheid of om hun goede daden of eigenschappen. De Christus zou de vrede brengen juist aan hen, omdat God dat zo wilde.
Het welbehagen Gods is een grondeloos genadig, souverein willen en handelen van God. Het doet er niets toe of de uitverkorene van zichzelf God verwerpt, de genade is onwederstandelijk. Het doet er niets aan af of toe of de mens uit zichzelf zich al of niet mee laat nemen door de beloften van God. „Die God tevoren gekend heeft, die heeft Hij ook tevoren verordineerd den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn, opdat Hij de eerstgeborene zij onder vele broederen."
Lezer, u ziet, dat God zorgt, dat Christus een volk heeft. God wacht niet af wie zich mee laat nemen door zijn beloften. God zet door. O, ik weet wel, dat God ook wachten kan en aan allen de Christus aanbiedt en dat dit even goddelijk welbehagen is als dat Hij aan een klein kuddeke het Koninkrijk geeft. Wat bij God één is, moeten wij in een veelheid van gedachten uitspreken. Maar dan moet er ook gezegd worden, dat God zich door niets van ons laat tegenhouden, maar zorgt, dat Christus een volk heeft. Zijn voornemen om een volk te zaligen kan door niemand belet worden. Hoor maar: , en die Hij tevoren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt" (Rom. 8 : 29, 30).
Christus en zijn vrede is dus „voor de mensen van het welbehagen Gods". God heeft van eeuwigheid een volk in Zijn hart gesloten (Efeze 1:4). Hij heeft dat volk uitverkoren om in Christus te zijn. Hij heeft zich voorgenomen dit volk met zo'n doordringende stem te roepen, dat ieder van hen deze roeping zal horen. Hij heeft zich voorgenomen dit volk tot de Heere Jezus te trekken (Joh. 6 : 44). Dit volk heeft Hij aan Christus gegeven (Joh. 17:9). Wat een duidelijk onderscheid wordt hier gemaakt: e wereld en daartegenover hen, die uit de wereld gegeven zijn. Aan dat volk schenkt God de wedergeboorte, het geloof, de inlijving in Christus, de Christus Zelf, de weldaden van Christus. Zij omhelzen Hem en nemen Zijn weldaden aan.
In Lukas 2:10 wordt gezegd: grote blijdschap, die al den volke wezen zal". Strijdt dat niet met vers 14? Ik denk het niet. Met „al den volke" is klaarblijkelijk niet bedoeld het zichtbare Israël, maar het onzichtbare. Niet de biologie bepaalt het kindschap van God, maar de pneumatologie, niet het natuurlijk leven, maar de Heilige Geest. En wie uit de Geest geboren is, de kinderen der belofte, zij behoren tot „het volk". God heeft van eeuwigheid bepaald wie zich zou laten redden, wie> tot Christus zou komen. Dat volk vertroost Hij met deze zekerheid.
Maar is het nu niet zo, dat Gods welbehagen zaken betreft en niet personen? Men kan zeggen: „Gods welbehagen is Gods wil tot redding van verloren mensen". Zo staat het in het boekje van de synode. Dan richt Gods welbehagen zich op een zaak: redding, of: dat verloren mensen zich laten redden.
Ik acht het gelukkig, dat Gods welbehagen zich richt op personen, op mensen des welbehagens. God wil niet redden, die aan deze of die voorwaarden voldoen, maar God wil die en die personen redden en draagt er zelf zorg voor, dat zij aan zijn voorwaarden, b.v. van bekering en geloof, komen tot Christus, zich laten zaligen, zich door de belofte laten meenemen, gaan voldoen.
Hoe persoonlijk dat welbehagen uit de engelenzang gericht is, blijkt ook in Lukas 12 : 32: Vrees niet, gij klein kuddeke, want het is uws Vaders welbehagen ulieden het Koninkrijk te geven." „Het volk" uit Lukas 2 : 10 en de „mensen des welbehagens" uit vers 14 worden hier een kleine kudde genoemd. Het welbehagen Gods beoogt de redding van deze kleine kudde. Wat wil nu deze tekst zeggen? Dat de discipelen van Jezus niet bang behoeven te zijn, dat zij zullen afvallen. Het historische Israël zou de Christus verwerpen, maar God heeft een volk van eeuwigheid bestemd, naar zijn vrijmachtige genade, om gered te worden. En zij zullen gered worden. God heeft niet een weg bestemd alleen, maar heeft ook personen bestemd om langs deze weg het Koninkrijk Gods te ontvangen. Deze onderscheiding van een klein kuddeke, die een rest is, een verdwijnend overblijfsel,
uit een groter volk vindt men ook terug in Matth. 11 : 25, 26: Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard, ja, Vader, want alzo is geweest het welbehagen voor U."
Daar zijn hier twee soorten mensen: ijzen en kinderen. Wie worden met deze kinderen bedoeld? Niemand is het van nature. Lees maar Matth. 18:3: Indien gij u niet verandert en wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan." In Israël waren „kinderen", die Jezus aannamen. Dat zij er zijn en dat er ook „wijzen" gebleven zijn, die menen, dat zij het zelf kunnen en zelf weten, deze scheiding wordt teruggevoerd op het vrijmachtig welbehagen Gods. God maakt, dat er kinderen zijn. Hij wederbaart. Hij maakt van dood levend. De zondaar, ook de uitverkoren zondaar, doet van nature niets dan tegenwerken.
Wat merken wij nu op in de besproken teksten? Dat dit welbehagen als een troost voor Gods volk wordt verkondigd. Matth. 1:21 zegt, dat Jezus „Zijn volk" zalig zal maken. Lukas 2:10 spreekt over een „blijdschap voor het gehele volk", vers 14 over „mensen des welbehagens". Dit moeten verstaanbare woorden zijn geweest voor die tijd. Dit volk heeft trouwens nog veel meer namen: rmen, hongerigen en dorstigen, treurenden, vermoeiden en belasten, verlorenen, klein kuddeke. Onder al deze namen worden zij getroost. Men denke aan de Bergrede, enz. Waarom worden juist zij getroost? Omdat dit een volk is, dat heel sterk wordt aangevochten met de gedachte, dat zij zeker niet in Gods Koninkrijk komen.
De godsdienstige mensen uit de tijd van Jezus rekenden vast op Gods Rijk. Dat is tegenwoordig nog zo. Zij zijn allemaal uitverkoren en met een beetje goede wil hunnerzijds kan de eeuwige erfenis hen niet ontgaan. De hele Bijbel staat tot hun beschikking en elke tekst roept hen toe: je bent een lief kind van God. Het lijkt hen een onmogelijkheid, dat God een ander wel in genade zou aannemen en uitgerekend hun persoon niet. Dat is het ene volk. Maar nu is er ook nog een ander volk op aarde. Deze zijn dikwijls bang, dat zij er niet komen. Menigmaal roepen zij: „Heere, behoed ons, wij vergaan." Zij zijn alle genade zo onwaardig, dat zij onmogelijk geloven kunnen, dat zij in Christus verkoren zijn. Ze zijn zo arm voor hun eigen besef, dat zij zich de slechtsten van de slechten achten. Zij zien dat de sterke godsdienstige mensen in kerk en politiek en maatschappij verreweg de meerderheid vormen. De krachtige helden, die zo goed geloven kunnen, en zo goed de kerk besturen kunnen en zo uitnemend christelijke politiek bedrijven kunnen, bij hen vergeleken, zijn ze een uitstervend geslacht. Elia zei al: Ik ben nog de enige. Deze nu, die kinderen, die het zelf niet weten noch kunnen, die altijd hun droeve staat en hun gemis moeten bewenen, die God niet kunnen vinden en dag en nacht roepen; worden bijzonder getroost door de woorden over het welbehagen Gods. Het is Gods welbehagen juist aan hen, die zich als zulke grote zondaren kennen, die niets weten, niets kunnen, niets hebben, in niets deugen en niets zijn, zijn genade te schenken. „Vrees niet, gij klein kuddeke."
Wat zijn de kenmerken van deze uitverkorenen? Dat zij niets zijn. De godsdienstige mensen lachen hen uit, maar God heeft juist in hen een welbehagen. Dit nu is een onbegrijpelijk wonder, dat voor zulken het Koninkrijk is. Omdat zij het niet geloven kunnen, is de H. Schrift vol met beloften voor dat ellendige en arme volk. Dat is Gods welbehagen. Zij zijn Hem bij name bekend van eeuwigheid.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 25 december 1961
Gereformeerd Weekblad | 26 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 25 december 1961
Gereformeerd Weekblad | 26 Pagina's