Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EN NOACH GING UIT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EN NOACH GING UIT

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

En God gedacht aan Noach en aan al het gedierte, en aan al het vee, dat met hem in de ark was.

Genesis 8:1a.

Met de opstanding van de Heere Jezus Christus is het leven en de onverderfelijkheid aan het licht gebracht. Het leven, dat opbloeit uit de dood en de onverderfelijkheid, waardoor men de dood en het verderf ook niet meer zien zal. Die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven. Van deze opstandingsheerlijkheid, van een leven uit de dood zijn ook in het Oude Testament treffende voorbeelden gezien, schone geloofsuitspraken als die van Job, verblijdende opwekkingen uit de doden als het kind uit Zarfath en dat uit Sunem. Dat zijn individuele gevallen geweest.-Maar daar is ook een algemene openbaring geweest van een leven te midden van het land des doods, van een opnieuw opbloeien van het leven na het vonnis des doods. Ik bedoel de openbaring van een nieuw leven na de zondvloed. Daarover willen wij met u handelen, als wij als ons uitgangspunt nemen Gen. 8:1a.

Gods gedenken.

Het is dus eigenlijk heel hoofdstuk 8, wat, althans in zijn hoofdlijnen, onze aandacht vraagt. Een jaar en tien dagen heeft Noach in de ark doorgebracht. Niet dan op Gods bevel is hij in de ark gegaan, niet dan op Gods bevel is hij daaruit gegaan. Dat is intussen wat geweest, om zo lange tijd, al is het dan veilig, in de ark met zovelen te zijn opgesloten geweest. Laat er dan voldoende voedsel in de ark geweest zijn, laten zij zich dan veilig en wel geborgen gevoeld hebben in Gods hoede. Het is wat geweest, toen de regen bij zware stromen nedergutste uit de hemel. En het is wat geweest, toen de sluizen des afgronds geopend werden, zodat het water kolkte uit duizenden wateraderen. En het is wat geweest toen God achter hem toesloot, zodat deze ark des behouds niet heeft kunnen zijn een arke der verlossing, als veertig dagen lang de vloed rees, zodat de wateren gans zeer de overhand hadden op de aarde, zodat de toppen der bergen vijftien ellen onder water kwamen te staan. Daar dreef dan die ark op dit algemene terrein des doods! Nadat de fonteinen des afgronds gesloten werden en nadat de sluizen des hemels gesloten werden, stak er een wind op, en de wateren vloeiden heen en weder. Lange, lange dagen dreef die ark daar op de wilde wateren, alom bedekt met al wat in de wateren was omgekomen, mens en dier. Eén groot terrein des doods. Na honderd vijftig dagen namen de wateren af. Eerst in de zevende maand kwam de ark vast te zitten op één der bergen van Ararat. Hoe lang heeft het toen nog geduurd voordat de wateren zakten, zodat er weer leven op aarde mogelijk was. Herhaaldelijk lezen wij, dat Noach een raaf uitliet, die dikwijls heen en weder vloog. Daarna tot driemaal toe liet hij een duif uit, met tussenpozen van zeven dagen. En dan eindelijk doet Noach het dak van de ark en dan komt het bevel van God: Ga uit de ark, gij en uw huisvrouw, en uw zonen en de vrouwen uwer zonen met u, al het gedierte dat met u is, doe met u uitgaan, dat zij overvloedighjk voorttelen op de aarde. Tot dit alles nu gedacht God aan Noach en aan al dat vee. Het wil niet zeggen, dat God te voren niet aan hen dacht, maar het wil zeggen, dat God toen aan hen gedacht om ze uit te leiden, om ze uit te redden. Het scheen zo, alsof Noach met de zijnen van God vergeten was, in dat eenzame, verlaten land des doods. Onder de gerichten Gods, hoewel veilig en wel geborgen, komt er ook een druk en een stilte te liggen over deze gekenden Gods. De oordelen Gods maken een mens stil en de dood, die alom rondwaarde, maakt een mens stil. Als de gerichten Gods op aarde zijn hebben deze volken nagelaten gerechtigheid te leren, maar heeft wél dit volk in de ark gerechtigheid geleerd. Maar God gedacht in de toorn des ontfermens. Als de toorn Gods gestild is en trapsgewijze afneemt, dan is daarin een genadige ontferming Gods over Noach en over al wat in de ark was. Noach en de zijnen waren toch ook zondige mensen. Was daar niet een Jafeth in de ark, was er niet een Cham in de ark? Hier werken algemene en bijzondere genade op een voor ons onnavolgbare wijze onder de bewoners van de ark!! God denkt aan hen. Het belieft Hem, om dit tweeërlei zaad der kerk in de ark te laten... Met dit tweeërlei zaad gaat Hij de aarde weer bevolken. Uit dit zaad gaat Hij het leven weer oprichten, gaat Hij de wereld weer bevolken, gaat Hij Zijn Kerk weer bouwen. En God gedenkt zelfs aan al dat gedierte, aan al dat vee. Hij gedenkt aan dat gedierte des velds, de onreine, zowel als de reine gedierten, de zogenaamde wilde gedierten. En Hij gedenkt ook aan het vee, dat de mensen tot direct nut gegeven is, de zgn. huisdieren. In de ark zijn de muilen der leeuwen gesloten. Hier ligt de luipaard met de geitebok neder, een betoning van het komende vrederijk, waar alles bloeien zal door de vrede. Ook deze allen gedenkt God. Ook uit deze gaat Hij het leven der aarde herbouwen. Het is als een herhaling van de schepping, het is als een herschepping. God gedenkt om Christus' wil aan Zijn schepping.

Noachs uitgaan.

Toen ging Noach uit, en zijn zonen, en zijn huisvrouw, en de vrouwen zijner zonen met hem, al het gedierte, al het kruipende en al het gevogelte, al wat zich op de aarde roert, naar hun geslachten gingen uit de ark. God had ze twee aan twee doen naderen en God doet ze in volmaakte orde uitgaan. , , En God gedacht aan Noach en aan dat dat vee." De Heere besteedt hier evenveel aandacht en zorg aan als Hij aan de schepping besteed heeft. Verbaas u maar niet over deze grote serie wonderen, die God hier aan de lopende band doet, want Hij is de God die alleen wonderen doet. Hij doet nooit anders dan wonderen, want Zijn naam is Wonderlijk. Hierop is maar één antwoord: , , God Die ook Zijn eigen Zoon uit de doden zou opwekken, doet om Christus' wil het leven herrijzen uit de dood." Temidden van het terrein des doods bloeit het leven in al zijn rijkdom op. Noach en al het gedierte en al het vee. Denkt u slechts in, wat daar gebeurt. Op wat voor aarde treden zij? Op één groot land des doods, één kerkhof was de aarde. Het doet denken aan de wereld voor de schepping. De aarde nu was woest en ledig, toen de wateren over de aarde waren. Nu wordt de

mens niet in een paradijs gesteld. Nu wordt al dat gedierte niet als in de paradijstoestand gesteld, waarvan er iets zichtbaar geweest is in de ark. Het verscheurend gedierte wordt weer verscheurend gedierte en het huisvee wordt weer huisvee. Denkt maar aan het Noachietische verbond, wat terstond hierna wordt opgericht. God legt de verschrikking van de mens op al het gedierte. God wreekt het bloed van de mens, als dat vergoten wordt, Hij wreekt dat ook aan het gedierte. De dood en het leven gaan rond de ark door elkander heen werken. , , En God gedenkt aan Noach en aan al dat vee." God geeft aan hen allen het leven, naar hun aard. Zij zullen allen weer in hün element leven, het wild gedierte weer in bossen en holen, het vee rondom de huizen in de velden. En God geeft hun hun spijze te rechter tijd. Zaaiing en oogst, zomer en winter, dag en nacht zullen niet ophouden. Werkt hier niet iets van Christus' opstanding in, al is het dan ver vooruit? Al de dagen der aarde gaat dit leven werken voor mens en beest en God volvoert Zijn raad, die altoos wijze raad, en mens en beest sterft, daar worden geboren mensen en beesten, daar wordt gedood en daar wordt levend gemaakt. Intussen vergadert Christus uit al die geslachten Zijn gemeente. De verkiezing Gods en de verwerping gaan werken. En uiteindelijk komt het vrederijk, waarin mens en beest zijn plaats zal hebben. En de Vorst des levens zal staan en gerechtigheid zal de gordel Zijner lendenen zijn, ook zal de waarheid de gordel Zijner lendenen zijn, en de wolf zal met het lam verkeren, en het kalf en de jonge leeuw en het mestvee tezamen en een klein jongske zal ze drijven. Dit gaat alles door de eeuwen heen komen, want God gedacht aan Noach en aan al het vee. Het is Christus, de Vorst des levens, die boven alles staat, van Wie de kerk zingt:

De bergen zullen vrede dragen, De heuvels heilig recht; Hij zal hun vrolijk op doen dagen, Het heil hun toegezegd. 't Ellendig volk wordt dan uit lijden, Door Zijne arm gerukt; Hij zal noodaruftigen bevrijden, Verbrijz'len wie verdrukt.

't Rechtvaardig volk zal welig groeien; Daar twist en wrok verdwijnt, Zal alles door de vrede bloeien, Totdat geen maan meer schijnt. Van zee tot zee zal Hij regeren, Zover men volk'ren kent; Men zal Hem van d'Eufraat vereren, Tot aan des aardrijks end.

Noachs offer.

Men zal Hem, de Vorst des levens, vereren met geschenken. Dat begint tegelijk als op het terrein des doods het leven weer inzet. God gedacht aan Noach, ik zeide met een bijzondere en met een algemene genade. Hier is die bijzondere genade als Noach de Heere een altaar bouwde. Dat doet het redeloze vee niet, dat doet Cham niet. Dat deed Noach. God gaf hem dat in. De hoogste vrucht van

Christus' overwinning over de dood is de geestelijke opstanding, is het geestelijke leven. Noach bouwde op het terrein des doods, op een verstorven aarde een altaar, een kerk. Hier ziet ge hoe van de oudste tijden af aan het offer gerookt heeft. Dit was niet een kwalijke godsdienst als die van Kaïn, dit was de rechte godsdienst als die van Abel. Daar zag God Abels offer aan. Hier ruikt God die liefelijke geur. Dit is een offer, dat God behaagt, dat liefelijk is voor God. Voordat Noach nog enig werk gedaan heeft, voordat de aarde weer wat gecultiveerd is, bouwt hij een offerplaats, als het ware een kerk. Hij bouwde dat niet voor zichzelf, niet voor zijn zonen. Dat zou een prachtige modaliteitenkerk hebben kunnen zijn: denkt u dat achttal slechts in Noach en zijn vrouw, Sem en zijn vrouw, Cham en zijn vrouw, Jafeth en zijn vrouw. Wij zien in die kinderen drie volkeren, drie werelden, ook drie levensbeschouwingen. Maar dat bouwt Noach niet. Niet een kerk voor elk wat wils, niet een modaliteitenkerk, waar elk zijn plaats heeft, waar ook in Cham een ruime plaats voor de wereld werd ingeruimd. Dan zeker een kerk waar toch ook Jafeth geduld werd? Neen, ook dat niet. Dan toch een kerk voor Noach en voor Sem, de zonen der belofte? Ook dat niet. Een altaar voor de Heere, en voor de Heere alleen. De kerk heeft des Heeren te zijn en niet van enige modaliteit, ook niet van de heersende modaliteit, ook niet van eigen modaliteit. De kerk moet des Heeren zijn, waar Zijn Woord, Zijn inzettingen bewaard en gedaan worden. Daar hoort alleen het offer te zijn.

Welk offer? Noach geeft van alle rein vee en van alle rein gevogelte. En dan moet je van elk maar zeven paren hebben, waaruit toch de hele aarde bevolkt moet worden. Een-zevende of misschien dan een-viertiende van al het reine. Wij zouden zeggen: als er nu nog eens een enkele koe, een enkel schaap, een geitebokje geofferd werd, dan was het toch wel voldoende? 't Ging toch maar op in rook. Neen, 't ging niet op in rook, 't ging op tot God. En God rook die liefelijke reuk. Noach wachtte niet tot er overal eerstelingen geboren werden, hij gaf terstond nu de hernieuwde aarde betreden werd, hij gaf terstond als het leven gaat beginnen. In de ark blijken dat jaar geen geboorten te hebben plaats gevonden, noch bij de mensen, noch bij het vee.

Dit was een dankoffer voor geboden redding, waar toch èn Noach èn alle drie zijn zonen zondaars waren als de anderen, die omgekomen waren. Wat had hun toch onderscheiden, dan alleen verkiezende, liefde? , , Waarom was 't op mij gemunt, daar zovelen gingen verloren, die Gij geen verlossing hebt gegund? " Noach wijdt de nieuwe aarde, voordat hij haar gaat gebruiken. En nu nog dit!! Dit altaar gaat de aarde zegenen. Alles wat er nu op gaat bloeien aan leven, onder de mensen, dat is aan dit offer te danken. De kerk, of gij het geloven wilt of niet, die brengt ook alle aardse zegen. Die brengt ook alle geestelijke zegen. Dat Noach gezegend wordt, dat Sem gezegend wordt, dat straks Jafeth in Sems tenten zal wonen, het komt alles van deze kleine kerk, van dit altaar. Hier immers wilde de Heere wonen, hier rook Hij die liefelijke reuk. Dan staat er dat de Heere in Zijn hart zeide (let wel: in Zijn hart zeide): Ik zal voortaan de aardbodem niet meer vervloeken om des mensen wil. Niet dat de mensen het er nu beter zouden afbrengen. O neen: Noach bedronk zich. Cham en Jafeth spotten met hun vader. En de Heere zegt: , , Het gedichtsel van 's mensen hart is boos van zijn jeugd af aan." Zo is het met heel het menselijk geslacht, ook met ons. Boos van onze jeugd af. Daar steekt een schuldig hart in ons. Alle kwaad in ons als in de dagen van de zondvloed! Als er in ons leven rijst, nieuw leven, geestelijk leven zowel als tijdelijk en natuurlijk leven, dan is het om dat altaar, om die kerk, om dat offer, lees vrij: om Christus' wil, die het leven en de onverderfelijkheid heeft aan het licht gebracht. Dan is het om dit ene alleen: En God gedacht aan Noach en aan al het vee.

Katwijk a. Zee.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 mei 1962

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

EN NOACH GING UIT

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 mei 1962

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's