Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KALEBS ERFDEEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KALEBS ERFDEEL

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen zegende hem jozua, en hij gaf Kaleb, de zoon van Jefunne, Hebron ten erfdeel. Joz. 14 : 13.

Weet u waar die tien verspieders in Kanaan het kwade gerucht over dat land vandaan gehaald hebben? Ik bedoel dat gerucht van de Enakskinderen. Er is een bepaalde plaats in Kanaan, tot waar de verspieders gekomen zijn. In die bepaalde plaats woonde inderdaad een geslacht van reuzen, het geslacht van Ahiman, Sesaï en Talmaï, kinderen van Arba. De verspieders zijn gekomen tot Eskol, waar zij de druiventros van meegenomen hebben en zij zijn gekomen tot Hebron, waar zij dat kwade gerucht vandaan meegebracht hebben.

Dit Hebron heeft in de geschiedenis een grote rol gespeeld. Daar heeft eens de aartsvader Abraham gewoond, een plaats dus die een historische klank gehad heeft onder het volk. Daar is Sara gestorven, daar ligt het graf van Abraham, Isaac en jacob, in Machpela. Daar is later David zeven jaren koning geweest, voordat hij Jeruzalem veroverd heeft. Deze stad is op de Enakskinderen veroverd door een oud man, namelijk door die verspieder, die eens met Jozua samen voorzegd had, dat de Heere de Enakskinderen in hun hand zou geven. En uitgerekend deze stad is het erfdeel geworden van deze verspieder. De man, die ik bedoel — gij begrijpt dat wel reeds — is Kaleb, de zoon van Jefunne. Van Kaleb en zijn erfdeel willen wij horen.

Kaleb ontvangt zijn erfdeel op grond van de profetie.

In de uitleg, die wij willen geven, hoort u airede de drie ambten van Christus, die tevens de drie ambten zijn van elke ware christen. Daar was namelijk reeds voor vijf en veertig jaar een profetie gegeven door God aan Mozes, dat Kaleb uitgerekend dat land zou erven, waarvan hij een goed gerucht gegeven had en dat was Hebron, toen nog geheten Kirjath Arba. , , Doch Mijn knecht Kaleb, omdat een andere geest met hem geweest is, en hij volhard heeft Mij na te volgen, zo zal Ik hem brengen tot het land, in hetwelk hij gekomen was, en zijn zaad zal het erfelijk bezitten' , zo had de Heere zelf gezegd.

God volbrengt Zijn woord. Over de wijze, waarop de Heere dit deed, willen wij nu handelen, om daar tevens enkele lessen uit te trekken. Welnu dan! Voordat Jozua met Eleazar en de hoofden der vaderen, waaronder ook Kaleb zelf was, bij loting aan iedere stam zijn erfdeel zullen toewijzen, spraken Kaleb en de overige vaderen van Juda over het erfdeel, dat Kaleb was toegezegd. Het lot werkt alleen dan, als het woord des Heeren geen duidelijke aanwijzing gegeven heeft. Als er een duidelijke uitspraak des Heeren is, dan mag men het lot niet te baat nemen. In die vergadering nu, voordat iemand zijn erfdeel toegewezen krijgt, doet Kaleb zijn woord. Hij begint met te vertellen, dat hij veertig jaar oud was, toen hij als verspieder werd uitgezonden. En hij haalt op, hoe hij antwoord gegeven heeft, zoals het in zijn hart was. Maar zijn broederen deden het hart des volks smelten. Dan verhaalt hij, dat er inmiddels vijf en veertig jaren verlopen zijn. God heeft dus in zoverre reeds Zijn belofte aan Kaleb gehouden, dat hij dat land zien en betreden zou. Op indrukwekkende wijze zegt hij dan: , , En nu zie, ik ben heden vijf en tachtig jaren oud. Ik ben nog heden zo sterk, gelijk als ik was ten dage, toen Mozes mij uitzond."

Daar hebt gij de zegen van het navolgen van God. Daar hebt gij de zegen van een wandel in de vreze des Heeren. Daar hebt gij de zegen van een leven op de belofte Gods. Zo'n leven kan wachten op de vervulling van Gods belofte, al duurt dat nog zo lang. Het weet: God bevestigt Zijn woord. Het is waar, wat Hij zegt en het zal ook waar zijn. 't Mag dan lang duren, maar Gods beloften missen hun vervulling niet. Hier is een man, die er fris en groen bij gebleven is, om de Heere te verwachten! Zelf zegt hij: , , Ik volhardde om de Heere mijn God, na te volgen." En ook God zegt van hem, dat hij volhard heeft Hem na te volgen. Kaleb dankt deze hoge leeftijd niet aan zijn gezond gestel, ook niet aan een oud en sterk geslacht, waaruit hij gesproten was, maar hij zegt: , , De Heere heeft mij in het leven behouden gelijk Hij gesproken heeft." Hij dankt zijn ouderdom en zijn gezondheid aan de belofte Gods.

Nu is 't merkwaardig, dat Kaleb het ontvangen van het erfdeel niet op zijn beloop laat, maar dat hij daar zelf om vraagt, op grond van die belofte Gods. Hier is Kaleb echt een vader Israëls, die ons 'n wijze les geeft. De plaats in het land Gods, de plaats in het Koninkrijk Gods, zelfs de beloofde plaats wil gebeden zijn. Zelfs als men terug kan zien op jarenlange en trouwe bewaring en leiding Gods, zelfs als men terug mag zien op jarenlange trouwe dienst Gods, dan wil God om die plaats gevraagd hebben. De dingen in Gods Koninkrijk komen wel uit genade, maar zij komen niet vanzelf. God wil gebeden zijn. En vooral, God wil aan Zijn eigen belofte herinnerd worden. God wil door Zijn eigen belofte gebonden worden.

Hier hebt gij de sleutel tot Gods Koninkrijk: God Zijn eigen belofte, Zijn woord voorhouden. U moet er eens op letten, dat Jozua niet aan Kaleb zijn plaats gaf, maar dat hij hem zegende en Hebron gaf. Hij herhaalt a.h.w. de belofte en geeft Hebron. Hij vervult het woord, dat tot Kaleb gesproken was. Als iemand een plaats in het koninkrijk ontvangt, dan ontvangt hij letterlijk die plaats, die hem toegezegd was, en zoals die hem toegezegd was. Onthoudt er dit uit: God vervult Zijn belofte.

Kaleb ontvangt een erfdeel, tot betoning van zijn koningschap.

Nu gaan wij eens in dat erfdeel kijken. Wat was Hebron voor een plaats? Hebron was een plaats, die straks aan de priesters valt; het land er rondom beërfde Kaleb, het bouwland en het gebergte vlak rond de stad. En uitgerekend dat hele rondom liggende land was nog in handen van de Enakieten. Daar woonden nog de reuzengeslachten van dezelfde Sesaï, Ahiman en Talmaï, die Kaleb er eertijds aangetroffen had. Toen had hij gezegd, dat de Heere de Enakskinderen in hun hand zou geven. En de tien verspieders hadden juist voor die Enakskinderen het volk Is~

raël zo bang gemaakt. Hun harten versmolten. En nu vraagt Kaleb dit land om de strijd voor Israël tegen de Enakskinderen aan te mogen binden. Kaleb is niet alleen een man des geloofs geweest, toen hij eertijds geloofde, dat God hun de overwinning op de kinderen Enaks geven zou. Maar hier wordt hij de geloofsheld, die nu zal gaan aantonen voor heel Israël, dat wat hij toen gezegd had, waar was. En toen was hij in de kracht van zijn leven, maar nu is hij vijf en veertig jaar ouder. Hij gunt God Zijn eer zo en hij vertrouwt de God der wonderen zo, dat hij, de oude man, dat voor heel Israëls oog wil aantonen. Israël zal, als zij hun erfdeel zullen krijgen, de strijd elk op zijn terrein moeten aanbinden en hier wordt de oude Kaleb de voortrekker in de strijd. Het oude voortrekkersbloed van voor vijf en veertig jaar bruist weer door zijn aderen. Kaleb is een geloofsheld, die in de naam van zijn God de strijd aandurft, inderdaad tegen de grootste vijanden. Van hem geldt wat Hebr. 11 later zal zeggen: , , 'welke in de strijd sterk gewerden zijn, heirlegers der vreemden op de vlucht gebracht hebben." Kaleb vraagt voor zichzelf wel een erfdeel, maar ook de zwaarste post en ondanks zijn leeftijd geeft Jozua het hem, met de zegen er bij. Hij vertrouwt het hem toe, kennende de kracht van zijn geloof.

Toch vertrouwt Kaleb niet te veel op zichzelf, al is hij nog sterk en flink. Hij zegt ootmoedig: , , Of de Heere met mij ware, dat ik hen verdreef!" Hij wist, het moet van boven komen, maar dat heeft God ook beloofd. Hij waagt het op de kracht van God, van Christus, de Koning, Die alleen wonderen werkt. Gadeloze wonderen!

Geliefden, wij hebben geen land meer te veroveren. Wij staan niet meer tegenover Enakskinderen. Of toch wel? Is niet de kerk altijd weer en is niet het Koninkrijk Gods altijd weer te veroveren gebied? En staan tegenover ons niet de reuzen van de zonde, de wereld en de duivel? Daar moet het Koninkrijk, daar moet ook de kerk, van geslacht tot geslacht op veroverd worden. En dat geeft een hevige en blijvende strijd. En nu zegt het ongeloof van de tien: Dat winnen wij nooit. Maar het geloof van de twee, het geloof van Kaleb, zegt: , , Of de Heere met mij ware!" Dat is het geloof, dat zijn kracht uit de Koning put. En dat maakt koninklijke mensen, christenen, die gezalfd worden met Christus' zalving, om te strijden en uiteindelijk de overwinning te behalen. Die de strijd tegen deze machtige vijanden aandurven, dat zijn de helden als zij veertig zijn, dat zijn de helden zelfs nog als ze vijf en tachtig zijn. Dat zijn de geweldenaars, die het Koninkrijk Gods nemen met geweld. Iemand heeft eens gezegd: „Wij hebben tegenwoordig een land vol christenen zonder wedergeboorte, overwinnaars zonder strijd." Wij zullen de strijd moeten kennen ten einde toe. Wij zullen wat van Kaleb in ons moeten hebben. Wij zullen wat van de Koning, Christus, in ons moeten hebben.

Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van [hunne kracht; Uw vrije gunst alleen wordt d' ere toegebracht; Wij steken 't hoofd omhoog, en zullen d' eerkroon [dragen, Door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen: Want God is ons ten schild in 't strijdperk van [dit leven, En onze Koning is van Isrels Gods gegeven.

(Psalm 89:8).

Kaleb ontvangt zijn erfdeel in de schaduw van het priesterschap.

Onder leiding van Kaleb verslaat en verdrijft Othniël de Enakskinderen Sesaï, Ahiman, Talmaï en Othniël ontvangt daarvoor Kalebs dochter Achsa tot vrouw. En deze ontvangt van Kaleb hoge waterwellingen en lage waterwellingen, namelijk vruchtbaar land in de bergen en vruchtbaar land in de dalen. Kaleb erft dus blijkbaar het bergland rond Hebron en het voorland met haar dorpen rond Hebron, Hebron zelf ontvangt hij niet of gedeeltelijk, samen met anderen.

Wat toch is het geval? Jozua 21 laat zien dat de Levieten één vrijstad ontvangen in Juda en die enige vrijstad, behalve de overige Levietensteden in deze stam is Hebron. Kaleb moet dus zijn erfgoed delen met de priesterstand. Anders gezegd, Kaleb moet inwonen bij de priesterstam van Levi. Nog anders gezegd, Kaleb wordt als een wacht gezet rondom de priesterstand en zijn stam. En deze priesterstam was het geslacht der Kehathieten, niet de Levieten, maar de priesters wonen daar. Kaleb inwonend bij de voornaamste priestergroep. Of ook Kaleb gegeven tot wachter van de offeraars des volks. Hoe wordt Kalebs Godsvrucht beloond.

, , Ik zal hen ook in Mijn huis en binnen Mijn muren een plaats geven, een eeuwige naam zal Ik een ieder van hen geven, die niet uitgeroeid zal worden." Kaleb gaat wonen in de schaduw van de priesterschap. Niemand als hij, komt zo in de schaduw van het offer te wonen. En het offer zag op de verzoening met God. En het offer zag op de schuldvergeving, dat offer zag op Christus. Dr. H. F. Kohlbrugge zegt van Jozua en Kaleb. dat zij het land binnengaan en dan zegt hij op de hem eigen schroffe wijze: Jozua betekent Jezus en Kaleb betekent hond. Christus en die zich als een hond hebben leren kennen, betreden het land Gods. Ik ben het met Kohlbrugge's verklaring niet eens, maar ik begrijp zijn bedoeling. En daar ben ik het wel mee eens. Hij wil zeggen: Kaleb beërft zijn plaats uit genade. Hier hebt gij het. lezer: Kaleb wonend in de schaduw van de priesters, wonend in de schaduw van Christus.

Wie was toch Kaleb? Wij kregen de indruk dat hij was een goed en een moedig en een trouw man. Een vrome christen. Die om zijn eigen verdienste een erfplaats kreeg. Dit moge dan in de ogen der mensen zo schijnen, maar in de ogen van een heilig God is dat zeker niet zo. Het is niet zo, dat Kaleb de genade van Christus niet nodig had. Het is ook niet zo, dat hij die genade slechts pro forma nodig had. Deze man komt er ondanks zijn pleiten op de belofte, ondanks zijn strijd, door Christus en door Christus alleen. En zijn pleiten op de belofte én zijn strijd, die hij streed, zijn slechts gaven van Christus. Kaleb was in de ogen Gods niet dan een zondaar, die alleen op Christus' kosten ingaat en erft. Luister slechts naar wat hij zelf zegt: , , Of de Heere met mij ware, dat ik hen verdreef."

En dat is in de mond van Kaleb geen leeg woord. Dat is voor hem niet zo vanzelfsprekend, dat is voor hem genade, onverdiende genade. En als Jozua hem uitzendt om zijn erfdeel te verwerven, dan staat er dat Jozua hem zegende en hij gaf hem Hebron. Eerst zegenen en dan geven. En de zegen hield in Oud-Testamentisch: De Heere zegene en behoede u, de Heere doe Zijn aangezicht over u lichten en Hij zij u genadig, de Heere verheffe Zijn aangezicht over u en Hij geve u vrede. Nieuw-Testamentisch kan het zo gezegd worden: De genade van de Heere Jezus Christus, de liefde Gods en de gemeenschap van de Heilige Geest zij met u. En al heeft voorzeker Jozua deze woorden niet gebruikt, zegenen dat is altijd: der genade Gods in Christus bevelen.

En hij gaf hem Hebron.

Lezer, een plaats in Gods Koninkrijk, hier beneden en straks boven, die ontvangt u niet zonder bidden, niet zonder het Woord, niet zonder strijd en ook niet zonder genade. Als ik het goed zie, dan zijn er voor ons nodig Zijn Woord, Zijn vaandel, Zijn kruis en deze drie dingen zijn precies de drie ambten van Christus. Hierdoor zult u erven. En dan geeft God u een hoge plaats of een lagere, maar altijd een goede plaats. Dan geeft Hij u een plaats, die past bij uw persoonlijkheid, bij uw aard. Dan zorgt Hij er voor, dat gij al uw gaven en uw talenten kunt ontwikkelen en gebruiken in Zijn dienst. Hij geeft u een ruime plaats, die voorzeker voor u genoegzaam zal zijn, maar die gij toch met anderen moet delen. In Zijn Koninkrijk leert de Heere beoefenen de gemeenschap der heiligen. En elk zijn plaats, elk zijn taak: Levi de priesterplaats, Kaleb de wachtersplaats. Daar is in Gods Koninkrijk nooit eenvormigheid. Zo zal het zijn op aarde beneden, zo zal het ook zijn in de hemel. En tot onze zaligheid staat boven de hemel en ook boven de kerk Christus met Zijn Woord, Christus met Zijn vaandel, Christus met Zijn kruis.

Katwijk a. Zee.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 augustus 1962

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

KALEBS ERFDEEL

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 augustus 1962

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's