Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DAT ER NIEMAND WAS...

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DAT ER NIEMAND WAS...

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dewijl Hij zag dat er niemand was, zo ontzette Hij Zich, omdat er geen voorbidder was, daarom bracht Hem Zijn arm heil aan en Zijn gerechtigheid ondersteunde hem. Jesaja 59 : 16.

In deze adventstijd willen wij, om enige orde aan onze gedachten te geven, onze teksten kiezen uit Jesaja. Van het begin van het Oude Testament tot aan het einde loopt de duidelijk getrokken lijn van de profetie van de komende Messias. Het Oude Testament zet na de zondeval in met de moederbelofte en eindigt met de betuiging, dat snellijk tot Zijn tempel zal komen die Heere, die gijlieden zoekt en dat voor Hem zal henengaan de profeet Elia: , , Wie is als Jehovah? "

In deze lijn der profetie van de komende Zaligmaker neemt wel een bijzondere plaats in datgene, wat Jesaja heeft voorzegd. Deze prins onder de profeten heeft niet alleen in edele taal, maar ook met bijzondere schoonheid de persoon en het werk van de Middelaar getekend. Wij willen heden overdenken Jesaja 59 : 16.

Geen hulp.

God zag dat er niemand was, niemand die voorbad, of niemand die tussenbeide kwam. Deze opmerking uit onze tekst noopt ons het beeld van Israël u te geven, dat Jesaja 59 ons tekent. Het feit dat Paulus in Rom. 3 dezelfde tekening geeft (een aanhaling dus van Jesaja 59), maar nu van heel het menselijk geslacht en het feit dat Paulus de Verlossersaankondiging uit vers 20 in Rom. 11 : 26 zonder meer op Christus doet slaan, doet ons zien dat wij hier inderdaad met Messiaanse voorzeggingen te doen hebben.

Hoe nu was het met Israël gesteld? Was daar inderdaad niemand, die op de zondetekening van dit hoofdstuk een uitzondering maakte? Jesaja en de weinige vromen van zijn dagen waren zo'n verdwijnende minderheid bij het geheel, dat de Heere hen verwaarloost. Zo nu was het met het volk. De zonde was zo groot, dat zij scheiding maakte tussen hen en God, dat Hij Zijn oor van hen afwendde, dat Hij naar hen niet hoorde. Hun handen waren met bloed bevlekt. Calvijn zegt hiervan „dat men niet moet denken, dat het merendeel van het volk uit moordenaars, althans uit messentrekkers bestond, maar dat zij geweld pleegden jegens zwakken en armen". Met de lippen en met de tong wordt vaak meer kwaad gebrouwen dan met openlijk geweld. Het openlijk optreden voor waarheid en recht was destijds een gevaarlijke onderneming. Het kostte later aan Jesaja zelf het leven. Het algemeen vertrouwen werd gesteld op dingen, die geen wezen hadden, de leugen had grote voorrang boven de waarheid, plannen werden vele gemaakt, maar zij liepen doorgaans uit op ongerechtigheid. Zedelijk was het onder het volk zo, dat wat zij beraadslaagden als resultaat had vergiftig verderf van het volk. Men kon er zich zomin mee kleden als met een spinneweb. En als zij plannen gemaakt hebben, snode plannen, dan haastten zich hun voeten om ze ten uitvoer te brengen. Boze beraadslagingen hebben altijd haast, goede kunnen altijd hun tijd afwachten. Het gevolg was, dat er een algemene duisternis over het volk lag, zozeer dat zij als blinden langs de wand moesten tasten om hun weg te vinden. Er was dan ook een algemene ontevredenheid onder het volk: een gebrom als van de beren, bij de zachtmoedige mensen het klagende geluid als van het kirren van de duiven.

Niemand hoefde over dit volk als aanklager bij God op te treden, want hun eigen zonden klaagden hen wel aan, zonder meer. Daar waar men recht placht te spreken, namelijk op de straten, daar struikelde de waarheid. En wat men elkander godsdienstig leerde, dat was hoe men het best van God af kon vallen. Het is met één woord te noemen: , , In het burgerlijk en in het godsdienstig leven ontbrak de waarheid."

En God zag dat alles aan. Men vindt onze tekst een vers, dat geen goede zin geeft, geen lopende zin. Ik dacht echter van wel. God zag, dat er niemand was, dat er niemand was, die tussen beide trad, die voorbad. De ontsteltenis Gods hoort u in de woorden. Het ganse volk was in schuld voor God verloren en niemand was van zins of in staat tussen beide te treden, het voor God en voor het recht op te nemen. Er was niemand, die naar God vroeg, ook niet tot één toe.

Lezer (es), zo was ook de toestand, toen Christus op aarde kwam. Zo was en is de toestand van u en mij van nature. In even diepe schuld liggen wij voor God verloren en niemand die redden kan. Wij kunnen onszelf niet redden, wij kunnen elkander niet redden. Van de mens uit is het ganse schepsel voor God in schuld en doem voor God verloren.

Gods ontzetting.

Zo ontzette Hij Zich. Iemand maakte de opmerking, dat deze ontzetting Gods de mens kan leren zich te ontzetten. Dat is wel waar, als men tenminste meent, dat het de mens kan leren zich te ontzetten vanwege de barmhartigheden Gods. Hoe begrijpelijk zou het toch zijn, als God met zo'n schuldig en onbekeerlijk volk een einde gemaakt had, als Hij inderdaad de scheiding volkomen gemaakt had en als Hij Zijn aangezicht inderdaad en definitief van Zijn volk had afgewend. Maar neen, God deed dat niet. Hij wendde integendeel Zijn aangezicht naar Israël en zag nauwkeurig hun zonden in de boven vermelde reeks en volgorde aan. Hij bekeek de zonden in hun organisatorisch verband tot aan de rampspoedige gevolgen toe. En als Hij dan ziet, dat er niemand is die helpt, dan is God daarover ontzet, dan is Hij daarover bewogen tot in het diepst van Zijn wezen.

Gij weet wellicht, dat men er ook bezwaren tegen gemaakt heeft, dat in de lofzang van Zacharias staat: , , Die met ons lot bewogen" is. Men meent, dat Gods gerechtigheid en heiligheid het Hem onmogelijk maken om bewogen te zijn met de zondaar, minder nog om bewogen te zijn met de zonden van de zondaar. En men zegt dan, dat God bewogen is in Zichzelf. Op zichzelf is dat natuurlijk waar, dat God in Zichzelf bewogen is. Als er niemand is, die medelijden heeft met de mens, ook de mens niet met zichzelf, dan is God het. Maar waarmee moet Hij dan anders bewogen zijn dan met een

zondig mens. En waarmee moet Hij dan meer bewogen zijn dan met de zonden van de mens. Als Hij Zijn Zoon geeft, dan geeft Hij Hem als een barmhartige Hogepriester, Die behoorlijk kan medelijden hebben met al onze zwakheden. Ziet, dat is de barmhartigheid, dat is het welbehagen, dat God de Heilige, de Genadige, niet minder barmhartig is dan de Zoon. Ware de Vader niet in innerlijk mededogen ontbrand geweest over de staat van Zijn volk, nooit had Hij Zijn Zoon kunnen overgeven in menselijk vlees. De hele advent predikt met luider stem: God heeft in de mens behagen.

Met dat diepe innerlijke mededogen is Hij aangedaan geweest, om als er dan niemand was, zelf voor redding te zorgen. Alles wat er in de mens niet was, dat zou Hij zelf schenken in de mens Christus Jezus, Alles wat de mens niet kon of wilde doen, dat zou Hij èn kunnen èn willen. Daarom, omdat God ontzet geweest was, daarom, omdat God bewogen geweest was, daarom bracht Hem Zijn arm heil aan. Ziet dan hier, de bron en de mogelijkheid om zalig te worden. Vindt ge tot uw smart bij uzelf alle zonden, die u ongelukkig maken, vindt ge bij uzelf niets wat u daarvan verlossen kan, noch de lust, noch de kracht, het is alles in Hem te vinden. Stapt eens over in uw gebed van uw eigen begeerte op Gods begeerte, stapt eens over in het gebed van uw eigen schuldbesef op die ontzetting Gods en God zal redden.

Zie op mij in gunst van boven; Wees mij toch genadig, Heer'; Eenzaam ben ik en verschoven, Ja, d'ellende drukt mij neer. 'k Roep U aan in angst en smart, Duizend zorgen, duizend doden, Kwellen mijn angstvallig hart; Voer mij uit mijn angst en noden.

Gods heil.

Zijn arm bracht Hem heil aan. Gods arm is het zinnebeeld van Zijn macht. En de macht Gods is almachtige kracht. Groot is die macht gebleken in de schepping, waar Hij werelden dacht en zij waren. Groot is Zijn macht gebleken in de onderhouding van Zijn voorzienigheid, waardoor Hij alle dingen van dit groot heelal draagt door het woord van Zijn kracht. Maar groter kracht dan voor dit alles is nodig om een zondig volk te verlossen. Daarvoor is nodig genadekracht. Die moet bukken dieper dan de zonde de mens deed vallen. Welnu, God wendde de kracht van Zijn almacht aan, om zondaren zalig te maken. In Christus is de kracht van Zijn arm geopenbaard. Daarvan heeft de Moeder des Heeren gezongen: , , Des Heeren arm is sterk. Hij deed een krachtig werk." Dat God menselijk vlees aannam, dat God en mens verenigd worden, dat is het machtige werk van Zijn arm. En dat Hij alzo verzoende al de schuld der zonde, dat is het nooit te vatten en altijd te bewonderen werk van almachtige genade.

Dat noemt onze tekst met een enkel woord, namelijk: heil. Gód werd heil aangebracht. Het woord betekent geluk, zaligheid. Dat is ten diepste het werk van Christus, om aan de Vader genoegdoening te geven. Dat is het werk van Christus om de ontsteltenis des Vaders over de zonde af te doen. Hem wordt heil, Hem wordt satisfactie, Hem wordt genoegdoening gegeven. Lezer (es), dit is toch wat een zondaar het eerst nodig heeft, dit is het ook wat die zondaar het meest begeert, dat God over hem bevredigd wordt, dat God weer vrede kan nemen met een zondig mens. In Christus heeft Gods arm aan Hem, aan Zichzelve heil aangebracht. Dat is wat, als God op een zondaar niet meer toornen wil, als Hij Zijn ontzetting over de zonde aflegt, als Hij in vergevende liefde op een zondaar neder ziet.

Noem dat vrijelijk ook maar heil voor een mens.

Heil, dat hangt samen met heel, met helen. De genade heelt wat verbroken was, wat stuk lag. De band met God wordt hersteld in Christus. Hij is onze Immanuël, God met ons. In Christus verkrijgen wij weer een God tot ons deel. Ik ben de Zijne, Hij is de mijne. Men wordt met een drieënig God verzoend. Christus wordt zijn oudste Broeder. De Heilige Geest wordt zijn bezit, zijn vermaak. De band aan de naaste wordt hersteld. Hij krijgt in de gemeenschap der heiligen weer wezenlijke betrekking op andere mensen. Nooit heeft een mens zijn naaste zo lief als wanneer hij in de genade weer op een ander wordt aangelegd. Innerlijk wordt een mens geheeld. De gevolgen van de zonde worden weggenomen, de straf der zonde wordt gedempt. De zonde zelf wordt in hem gebroken, geheiligd, geheeld. Het heil des Heeren maakt een mens volkomen gelukkig.

Omdat Zijn arm hem heil aanbracht, is het heil ook de mens aangebracht, waarom hij blij mag zingen van 't heil voor ons bereid.

En Zijn gerechtigheid ondersteunde Hem.

Men zou verwachten dat de gerechtigheid een schuldig volk zou straffen. In deze zin is de gerechtigheid niet te verstaan in onze tekst, maar veel meer in de vergevende en reddende gerechtigheid. Luther had jarenlang de gerechtigheid Gods als een eisende en straffende gerechtigheid aangezien, totdat de Heere hem openbaarde, dat er óók een bedekkende en vergevende gerechtigheid bestond. Dit was voor hem het uur van de vrijmaking. Zo staat het ook in onze tekst. Zijn gerechtigheid ondersteunde Hem. O zeker, God zal Zijn volk recht doen in deze zin, dat Hij de belagers van Zijn volk zal straffen. Dat is aan Babel gebleken. Dat zullen de duivelen eens ondervinden. Dat zal de Zijn volk vijandige wereld eens ondervinden. Maar Gods gerechtigheid verlost ook het volk zelf. Hij geeft hun een recht op verlossing, een genaderecht. Zo zeker als Christus voor de straf betaalt, zo zeker heeft Gods volk recht op kwijtschelding, een recht op het eeuwige leven. Uit dien hoofde was het ook, dat de gerechtigheid Gods Christus ondersteund heeft. Hij moest voor voldoening zorgen. Gods recht verzekerde dat. Maar als Gods recht dat vorderde, dan kan het niet anders of datzelfde recht moest Hem ook in staat stellen alle redding volkomen te volbrengen. Zie hier dan, hoe in Christus het recht Gods schittert.

Maakt dan ook van dat recht een dankbaar gebruik en het zal ook u ondersteunen in uw gebed, in uw vrijmoedigheid om tot God te gaan, in de begeerte om u van uw zonden te bekeren.

K.a.Z.

W.L.T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 december 1962

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DAT ER NIEMAND WAS...

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 december 1962

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's