Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

FARIZEËR EN TOLLENAAR

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

FARIZEËR EN TOLLENAAR

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Hij zeide ook tot sommigen, die bij zichzelven vertrouwden, dat zij rechtvaardig waren en de anderen niets achtten, deze gelijkenis:

Twee mannen gingen op in de tempel om te bidden; de een was een Farizeër en de andere een tollenaar. De Farizeër staande, bad dit bij zichzelven: God, ik dank U, dat ik niet ben gelijk de andere mensen, rovers, onrechtvaardigen, overspelers, of ook gelijk deze tollenaar. Ik vast twee maal per week, ik geef tienden van alles wat ik bezit. En de tollenaar, van verre staande, wilde ook zelfs de ogen niet opheffen naar de hemel, maar sloeg op zijn borst, zeggende: God, wees mij zondaar genadig! Ik zeg ulieden, deze ging af gerechtvaardigd in zijn huis meer dan die; want een ieder, die zichzelven verhoogt, zal vernederd worden, en die zichzelven vernedert, zal verhoogd worden. Lukas 18:9—14.

Over de gelijkenis van de Farizeër en de Tollenaar wilden wij thans met u mediteren. Dit is een stof, die ons allen zo bekend is, dat wij u er niet iets nieuws over zullen kunnen zeggen. Dat hoeft ook niet. Misschien dat het oude nieuw wordt. En wij weten niet, waarin God een zegen zal willen leggen.

Als u op het eerste vers let, dan zegt de Heere Jezus deze gelijkenis met het oog op mensen, die zichzelf rechtvaardig achten en de anderen niets achten. Het is dus meer de gelijkenis van de Farizeër, dan die van de Tollenaar. De Tollenaar is maar een zijdelingse figuur, die moest dienen om de Farizeër in te scherper licht te stellen en om hem te verootmoedigen. De Tollenaar is het beeld van de mensen, die niets geacht worden. Maar het gaat om de Farizeër. Dit is dan één van de ontdekkende, beschamende, verootmoedigende preken van de Heere Jezus. Hoe bekend deze gelijkenis ook is, ze is telkens opnieuw opvallend door eenvoud en schoonheid.

Twee mensen gingen op, naar de op een heuvel gelegen tempel, om te bidden. Zij vertegenwoordigen elk in zijn soort groepen mensen, zoals zij wel altijd gevonden zullen worden in de kerkedienst. De zichtbare kerk is altijd een vermenging van goed en kwaad, van degenen die God in waarheid aanroepen en van degenen, die God wel aanroepen, maar niet in waarheid. Van Kaïn en Abel af is deze vermenging er altijd geweest. Hoe hoog de Farizeër ook bij zichzelven stond, hij voelde zich niet te hoog om te bidden, hoe nederig ook de Tollenaar van zichzelve dacht, hij dufde het bidden niet na te laten. De een zoekt zichzelf en vindt zichzelf, de ander heeft bij zichzelf niets te zoeken, hij zoekt God en vindt Hem.

De Farizeër staande bad bij zichzelven. En de Tollenaar eveneens staande bad ook. Wat de vorm betreft namen beiden de gebruikelijke houding bij het bidden in acht. Men bad namelijk staande, soms ook gebogen, met het aangezicht ter aarde geneigd. Toch is er wat de vorm en houding betreft al dadelijk een opmerkelijk verschil. Daarover straks meer. De geveinsde mag dan de vormen in acht nemen zo veel hij wil, maar de armoede kijkt door de kieren heen. Zelfs de wijze waarop men de vormen in acht neemt zeggen iets. De een staat voluit opgericht vooraan, de ander staat ook, maar van verre. De Farizeër bad bij zichzelve. Dat is een gebed, dat niet tot God gericht wordt, al is de aanspraak zeer in orde, maar dat hij eigenlijk tot zichzelf richt. Het bidden van deze man is een gesprek, dat hij met zichzelf voert. Hij vraagt ook niets, hij dankt alleen maar en dan niet voor dingen, die hij ontvangen heeft, maar voor wat hij is, voor wat hij zoal gepresteerd heeft in zijn leven. Antwoord verwacht hij dan ook niet, als hij straks met zichzelf vergenoegd naar huis gaat, dan heeft hij ook niets ontvangen. Hij was zichzelf toen hij de kerk binnen ging, en hij was wederom zichzelf toen hij de kerk uitging. Het enige wat hij meekreeg was, dat hij nog iets zelfverzekerder de kerk uit ging dan hij er in ging. Als iemand al maar zichzelf prijst, dan gelooft hij dat tenslotte vast, dat wordt een doctrina, een leer, dat wordt een dogma, de geloofsleer van de goede mens. En als iemand zich dat in de kerk leert geloven, dan verheft hij dat tot de kerkleer, die de eigenlijke kerkleer gaat verdringen. De man dankte dan — in naam God — dat hij niet zo slecht was als andere mensen. Hij velt intussen nogal een oordeel over , , de" andere mensen. Die noemt hij zonder meer rovers, onrechtvaardigen, overspelers. Over andere mensen beroept hij zich ineens weer op de officiële kerkleer. Elke leer, die iemand in zichzelf opbouwt, heeft iets inconsequents. De rechte leer laat zich nooit helemaal negéren. Intussen zijn de zonden, die hij noemt meest de zonden, waaraan de Farizeën officieel schuldig stonden. Zij aten de huizen der weduwen op. Wat is dat anders dan roof? Juist de Farizeërs worden vergeleken met de onrechtvaardige rentmeester en zijn dus de onrechtvaardigen. En de Farizeën worden genoemd een overspelig geslacht. Het is merkwaardig, dat mensen die zich zo rechtvaardigen, dit in de regel juist doen op punten, waar zij het meest schuldig aan staan. Let u daar maar eens op. Een zondaar hekelt in de regel graag bij een ander die zonde, waar hij zelf het meest mank aan gaat. Maar stel al, dat deze man inderdaad vrij uitging van die dingen, die hij daar noemde. Dan moest hij nog zeggen: , , Ik ben een onnutte dienstknecht, want ik heb maar gedaan, wat ik schuldig was te doen." En dan blijft toch over deze zonde, dat hij zo neerzag op deze tollenaar. Het is waar, dat de tollenaars de geëxcommuniceerden, de onder censuur gestelden waren, dat zij gelijk stonden met de heidenen. Het is ook waar, dat de tollenaars als de belastinggaarders van het Romeinse rijk slecht bekend stonden, te slechter waar zij vaak door niet voorgeschreven opcenten hun eigen zak spekten ten koste van hun verdrukte landgenoten. Maar toch, de mens ziet maar aan wat voor ogen is. Over het hart, zelfs van zulke mensen, laat zich toch maar moeilijk oordelen. Bovendien had de Farizeër aan de houding van die Tollenaar wel al wat anders kunnen zien. En als hij de woorden gehoord had van de Tollenaar, dan had hij er zeker anders over moeten oordelen. Dan ging zelfs de Tollenaar de Farizeër verre te boven. Was dit dan bij die man niet de trotse vijandschap tegen het behoeftige volk van God? Dat is een boze en kenmerkende zonde.

De Farizeër gaat nog verder. Hij somt op zijn goede werken, maar dat waren overtollige werken, die God van een mens niet eiste, waarmee de mens alleen zich-

zelf maar een dienst deed. Hij vastte twee keer per week. Dat mocht, althans één keer en dat was op zichzelf een gezonde levensmaatregel en bovendien een goede beteugeling van zijn vleselijke lusten. Wat zat daar dus voor verdienste in? Zedelijk en godsdienstig in elk geval niets.

Ik geef tienden van al wat ik bezit. Ja, dat lijkt heel wat. Van zijn bezit. Nu had God wel voorgeschreven in Maleachi om de tienden te geven. Maar toen zeide de Heere er twee dingen bij. Doet dat opdat er spijze zij in Mijn huis en doet dat en Ik zal zegen geven, zodat uw schuren die zegen niet kunnen bergen. Dat was dus een dienst van God, die dubbel vergoed werd. En dan, uit die tienden werden de priesters betaald. Wel beschouwd betaalde de man dus de belasting voor zijn eigen tractement. Ziet u, geliefden, dat bij deze man alles draaide om zichzelf en niet om God. Hij mocht dan waarlijk wel dankbaar zijn, want hij had het goed met zichzelf getroffen. Deze man kende geen schuld en vroeg bijgevolg niet om genade.

Beeld voor velen in de kerk van die dagen, beeld van velen in de kerk van onze dagen. De richting der hovaardigen, die niet leefden uit de leer van vrije genade, de richting der hovaardigen, die maar één parool kennen en dat is het viervoudige ik. Hij zegt viermaal ik en de Tollenaar niet één keer.

Een prediker sprak eens over de tekst: Hij moet wassen, maar ik minder worden." In die preek had deze prediker de volgende punten:1. Ik; 2. Ik en Jezus; 3. Jezus en ik; 4. Jezus alleen. Veel mensen doen dat andersom en zij prediken:1. Jezus alleen; 2. Jezus en ik; 3. Ik en Jezus; 4. Ik. Ze beginnen wel zoals de Farizeër met God. , , Ik dank U, o God." Maar zij gaan welhaast over naar de le persoon enkelvoud. En het blijft zo tot het einde toe. Van deze man staat er: , Een ieder die zichzelf verhoogt, zal vernederd worden." De Tollenaar ging af gerechtvaardigd in zijn huis, meer dan die. En dan betekent meer dan die niet dat de Tollenaar meer genade kreeg, de Farizeër minder. De Griekse tekst betekent: n tetegenstelling met die. Wie zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen.

Geef ons gena, geef ons gena, o Heer', En red ons tot Uw eer.

Wij zijn reeds moe van al de schampre [woorden Die wij van smaders hoorden; Ons treurig hart is moe van al het spotten, En 't honend samenrotten Der hoovaardij, die needrigen veracht En weelderig belacht.

Nu de keerzijde van het kerkelijk leven: de Tollenaar. Hoe anders ging die man op naar de tempel. Zoveel moeizamer. De Farizeër ging hem voorbij, met zijn duim over zijn schouder (let op die duim): gelijk deze tollenaar. De Tollenaar heeft dus wel baan gemaakt voor die man van het: „Op zij, op zij, ik ben heiliger dan gij!" Zou hij voor zo'n man niet op zij gaan, hij schuldig man die hij was! De Farizeër schreed dus wel breed naar voren. naar de plaats waar hij hoorde. Maar de arme man bleef maar van verre staan. Hoorde hij er eigenlijk wel bij? Voor hem was het voorhof der heidenen eigenlijk al mooi genoeg. Als hij dan maar een dorpelwachter mocht zijn. Wat moesten de mensen er niet van denken, dat hij ook naar de kerk ging. Een man onder censuur, gebrandmerkt door de publieke opinie, hoe durft hij daar nog te komen. In die kerk zitten dan toch de mensen, die hij dan toch niet recht onder de ogen kan komen. Aan deze zoveel schuldig, aan die zoveel. En dan: wat moest God niet van hem denken? Zo, zijt gij daar ook? De mannen aan wie gij hand-en spandiensten verricht hebt, hebben mijn heiligdom ontheiligd door er een heidens beeld in te plaatsen. Zo, zijt gij daar ook. De man voelt dat wel en hij blijft voorshands maar op een afstand staan, vrij ver. Geliefden, naar de kerk te willen gaan en niet te durven, en 't ook toch weer niet te durven laten! Dat is wat, als uw geweten u aanklaagt, dat ge aan vele geboden, ja aan alle schuldig bent. Dat is wat, als iemand zich schuldenaar weet voor God en voor de mensen, en niet zo'n klein beetje.

Daar staat, dat hij zijn ogen niet op , , wilde" slaan. Ik meende altijd dat er stond: hij durfde. Neen, hij wilde niet. Daar staat hij met zijn neergeslagen ogen, van schaamte. Hij wilde niet. In hem was er iets dat zich verachtte: Zo leven en nu bidden. Toch is daar een eerlijkheid in, de eerlijkheid van de overtuigde zondaar. Zo'n man als ik en God, die horen niet bij elkaar. Dat kan alleen, als er in mij wat verandert, als alles in mij verandert. Die neergeslagen ogen houden verband met zijn hart. Dat is niet een geveinsde nederigheid. Dat is ernst: hij wilde niet. En hij sloeg op zijn borst. Iemand schreef eens naast deze tekst: Ubi malum, ibi raanum. Waar de pijn is, daar is de hand. Als iemand hoofdpijn heeft, houdt hij zijn hand aan zijn hoofd. Deze man greep naar zijn borst, want daar zat de pijn. De pijn van het tegen God gezondigd te hebben. Daar is een pijn van het tegen God gezondigd te hebben. Dat is veel groter pijn, dan de pijn van elke ziekte. Dat zou men kunnen noemen „hartzeer". Dat is iets wat geen dokter vermag te genezen. Dat wordt niet weggenomen door wat deugdzaamheid. Dat wordt niet weggenomen door vasten, dat laat zich niet verzoenen zelfs door grote sommen gelds, door de tienden van al wat men bezit. En die pijn blijft daar zitten en die blijft schrijnen. Dat heeft die man naar de kerk gedreven. Dat deed hem vrede hebben met een plaats achterin. Dat deed hem zelfs niet voelen de schampere woorden van de Farizeër. Dat was alles zo dubbel en dwars verdiend. Tegen die pijn daar binnen hielp maar één ding en dat is: genade. „O God, wees mij zondaar genadig." De woorden zijn er uit. Ze zijn maar weinig, maar ze zijn geladen. Elk woord spreekt voor zich. Ik las in een verklaring: „O God, wees mij arme, ellendige zondaar genadig." Maar dat staat er niet. Wij hoeven dit gebed niet ernstiger te maken dan het is. Het is wat, lezer (es), als een mens voor zich de naam zondaar accepteert. Hij was toch tenslotte een belastingambtenaar. Wie dat werkelijk wordt, die is wel arm en ook ellendig. Dat zegt wel die hand, die op de borst sloeg. Maar het woord zondaar, dat zegt genoeg, dat zegt alles. Wees mij genadig. Die man bidt om de enig goede en nodige zaak. Hij wist precies het goede woord te vinden, wat in het vocabularium van de Farizeër niet voorkwam. Dat leerde de nood van zijn hart, dat leerde de Geest hem bidden. Dat is wat als een mens om genade leert bidden. Dat is het grootste gebed voor God, hoe kort ook. Dat is Hem aangenaam.

En hij kreeg. Hij ging af gerechtvaardigd in zijn huis. Zelf had hij een blanco debetzijde, maar een grote creditzijde. Al de gerechtigheid der genade werd hem geschonken en toegerekend. Het ging zo vlug, maar waar genade gevraagd wordt, waar een mens enkel schuldenaar is, daar toeft de Heere geen ogenblik. Daar spreekt Hij gewis van blijde troost en vreê. Gerechtvaardigd in zijn huis. Die man kon in de zonde, die zijn pijn werd, niet langer leven. Gerechtvaardigd in zijn huis en dat is het huis, waar hij eens de zonde gedaan had. Waar genade in huis komt, daar moet de zonde wijken. Die zichzelven vernedert, die zal verhoogd worden. Die vertrouwen zichzelf niet dat zij rechtvaardig zijn en achten de anderen uitnemender dan zichzelf. God houdt van nederige mensen.

K.a.Z.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 februari 1963

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

FARIZEËR EN TOLLENAAR

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 februari 1963

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's