Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De drie-urige duisternis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De drie-urige duisternis

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

En van de zesde ure aan was er duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure toe. En omtrent de negende ure riep Jezus met een grote stem, zeggende: Eli, Eli, lama sabachtanil dat is: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij veriaten?

Matth. 27 : 45, 46.

„Als Mozes zijn hand uitstrekte naar de hemel, werd er een dikke duisternis in het ganse Egypteland, drie dagen. Zij zagen de een den ander niet; er stond ook niemand op van zijn plaats, in drie dagen; maar bij de kinderen Israëls was het licht in hun woningen." Dat was vanwege de toorn Gods over Farao. Drie dagen duisternis in dat ganse land, maar licht in de woningen israëls. Hoe geheel anders op Golgotha. Daar werd het duisternis over de gehele aarde, drie uren, opdat het licht zou zijn in de woningen der rechtvaardigen. Ik zeg: hoe geheel anders. Wel drie uren, maar daarin lag de eeuwigheid. Duisternis over Hem, Die geen schuld had, in tegenstelling tot Farao. Ginds welverdiende duisternis, hier verdienende duisternis. Ginds welverdiend licht in Israëls woningen, hier onverdiend licht in de woningen der rechtvaardigen. Het spreekt hier alles van borgtocht. Geve de Heere ons bescheidenlijk, naar wat Gods Woord ons er van zegt, in die duisternis enigszins in te komen, opdat wij verstaan mogen, dat hier het licht voor de rechtvaardigen gezaaid is.

De Zone Gods in duisternis.

Het kruiswoord, dat wij heden te behandelen hebben, is eerst gesproken aan het einde van de drie-urige duisternis, namelijk in de negende ure. Dat is te drie uur in de namiddag, juist op de tijd, dat het offer gebracht werd. Drie uren werd daar duisternis, over de gehele aarde, zoals onze tekst zegt, over het gehele land, zoals de Engelsen lezen. Daar is inderdaad een getuigenis van Dionysius, een man uit Egypte, die meldt van deze duisternis ook in dat land. Drie uren lang hield de zon haar licht in. Van een zoneclips kan er door de stand van de zon, de maan en de aarde geen sprake zijn in de Paastijd, omdat dat de tijd van de nieuwe maan is. Daarenboven duurt een zoneclips nooit zo lange tijd. Dit is een bijzondere daad Gods, Die machtig was om eens de zon achterwaarts te doen gaan, Die eens sprak en het licht was er, en Die ook machtig is om te spreken en het licht houdt op, zolang het Hem behaagt, Die andermaal spreekt en het licht keert weder. Als eens de Hogepriester op de grote Verzoendag inging in het heilige der heiligen, dan trad hij in het volkomen donker. Nu de grote Hogepriester Zijn lijdensgang maakt, treedt Hij in Gethsémané in het voorhof, op Gabbatha in het heilige, op het kruis in het heilige der heiligen. Wat eenmaal voorafgebeeld werd in tabernakel en tempel, dat wordt nu diepe werkelijkheid. De Zoon Gods komt in het volkomen duister, niet opdat God de hete zonnestralen op Zijn gefolterde lichaam weren zou, ter leniging van Zijn smart. Want veel meer dan hete zonnestralen zullen op Hem branden, ook niet slechts de koortshitte, maar niets minder dan de hitte van de toorn Gods over de zonde. Dit donker heeft iets meer te zeggen.

Het is de duisternis der hel, de duisternis van de Godverlatenheid, die de Zoon Gods doorstaat. Geen woord komt in die drie uren over Zijn lippen en daarna, omtrent de negende ure, spreekt Hij Zijn diepste kruiswoord, de enige klacht, die ons de diepte van dat lijden, wat Hij die drie uren doorstaan heeft, te aanschouwen geeft. Hier is voor Hem de nederdaling ter helle. In deze ure heeft Hij doorworsteld de strijd, waarvan de worsteling in Gethsémané nog maar het voorspel was. Hier wordt al de toorn Gods in Christus en op Christus uitgegoten. God is een licht en in Hem is gans geen duisternis. De hemel is de plaats waar het nimmer nacht zal zijn, waar men het licht van de zon en de maan niet meer hebben zal, kortom de plaats van het ongemeten licht. Trekt God het licht van Zijn genade — ook het licht van Zijn algemene genade — in, dan is er de buitenste duisternis. Wat Egypte, let daar wel op, in de voorlaatste, de negende plaag, te doorstaan kreeg, dat is er een voorproef van. Deze duisternis valt nu op Christus. De anderen hebben wel die duisternis meegemaakt, maar zij zijn het zich niet bewust geweest en zij hebben daar de bittere smaak niet van gehad, zodat zij direct na de negende ure weer durven spotten: , , Hij roept Elia, laat ons zien, of Elia komt." Maar Christus heeft het ten volle niet alleen doorgemaakt, maar ook in al zijn bitterheid gesmaakt, de Godverlatenheid.

Deze drie uren in de helse pijn is dan al het nodige gebeurd. Het dichte gordijn van de donkerheid en van het zwijgen van Christus is ervoor geschoven. Alleen dit kruiswoord licht een tip van die sluier op. Het beginwoord van Psalm 22 hier aangehaald, doet ons héél Psalm 22 opslaan. Daar worden vele trekken van het lijden gevonden, die niet op David. maar op Christus sloegen. Verdeelde klederen, verlote klederen, doorboorde handen, enz. Daar wordt ook gesproken van een stierenheir uit Basan, sterk van krachten, van een muitgespan en honden met opgesperde bek. Zie dat alles daar in die drieurige duisternis vervuld. Al de machten der hel komen op Hem aan. Hier wordt wel des satans kop vermorzeld, maar ook worden verzenen vermorzeld. Fel verwoed komt de moordenaar van den beginne. Eens in de woestijn week hij voor een tijd. Nu komt hij om aan Hem al de lust te koelen, die hij anders gekoeld zou hebben aan de uitverkorenen. In de Godslasterlijke taal rond het kruis spraken zijn trawanten, maar nu spreekt hij zelf. Al de verleidingen waarover hij beschikt: Zegen God en sterf. Of ook al de zonde van Zijn volk Hem voorgehouden. Wij kunnen daar nooit in komen wat dat geweest is in die drie-urige duisternis. De kerk belijdt: Nedergedaald ter helle. En de Heere Zelf zegt aan het eind daarvan met grote stem: , , Eli, Eli, lama sabachtani." Dat geeft ons ten tweede aanleiding om te spreken over:

De Zone Gods van God verlaten .

In het Aramees, in de volkstaal van die dagen, spreekt de Heere deze woorden. De aanhaling van Psalm 22, van David.

David, de begenadigde van der jeugd aan, heeft tijden gekend van geestelijke verlatingen als hij door boze vijanden omringd werd. Maar David was niet van God verlaten. Een afgewend aangezicht Gods is nog niet een heengegane God.

Daar was toch nog de verborgen ondersteuning. Daar was in Psalm 22 toch nog: , , Op li stond vast der vaderen betrouwen en Gij zaagt hen aan." Maar dat was ook voor David maar een voorafschaduwende profetie. Bij Christus was dit alles echt en ten volle. Niet dat de Godheid in Christus opgehouden had, zodat alleen Zijn menselijke natuur leed. Hij leed als God en mens, zodat Zijn Godheid de aangenomen mensheid ondersteunde.

Maar God de Vader had Hem verlaten, overgegeven aan Zijn toorn over de zonden, overgegeven aan het verderf. De Godheid van de Vader was alomtegenwoordig, ook op Golgotha. Maar die Godheid kan zijn een gunstrijke of ook een tegenwoordigheid in gerechtigheid.

Zo was het hier. De gerechtigheid, de heiligheid Gods, die straf bracht over de zonde, was geheel op Christus en de gunst, de barmhartigheid werd derhalve geheel ingehouden. Als de Heere Jezus dan ook in Zijn diepste lijden steun zoekt in Zijn God en Vader, dan is die steun er niet. God heeft Hem verlaten. Daar is voor Christus geen enkel houvast meer, geen enkel steunpunt, daar is alleen een wegzinken in het eeuwig verderf. Al de vloek Gods daalt op Hem, in al zijn zwaar wegende ernst. En die last van zonde en plagen, niet te dragen , drukt Zijn schouders naar beneên. Drie uren duurt dit lijden, maar in deze drie uren ligt dan ook de eeuwigheid. Wat al de Zijnen in de eeuwigheid zonder God zouden moeten lijden, dat lijdt Hij nu samengeperst, met volle nadruk. En als al dat lijden drie uren lang is doorstaan, zwijgend doorstaan, dan komt in de negende ure, omtrent, Zijn klacht. Dat zwijgen van drie uren is nog welsprekender dan alle kruiswoorden. Hij torst onder die last, Hij bukt onder de last en zwijgt. En dan in de ongepolijste taal, de taal van het volk, breekt door Zijn bange klacht: , , Eli, Eli, lama sabachtani", opdat David en al Zijn volk dit hoopvol en verhoord zouden mogen zingen:

Mijn God, mijn God, waarom verlaat Gij mij; En redt mij niet, terwijl ik zwoeg en strij, En brullend klaag in d' angsten, die ik lij.

Dus fel geslagen, 't Zij ik mijn God, bij dag moog' bitter klagen, Gij antwoordt niet, 't zij ik des nachts moog' kermen, Ik heb geen rust, ook vind ik geen ontfermen In mijn verdriet.

Zij komen aan, door Godd'lijk licht geleid, Om 't nakroost, dat de Heer' wordt toebereid, Te melden 't heil van Zijn gerechtigheid En grote daden.

De Zone Gods in klachten.

Omtrent de negende ure riep Jezus met een grote stem: , , Eli, Eli, lama sabachtani!" Tegen de morgen is de duisternis het diepst. Na dit drieurig lijden spreekt Hij. Neen, bij alle kruiswoorden spreekt Hij op het kruis. Alleen bij dit en bij het laatste kruiswoord , , roept" Hij. Hier en bij het laatste met een grote stem. Terwijl andere stervenden hun laatste woorden fluisteren en ten slotte de doodsnik geven, roept de Zone Gods. Dit is de stem van Zijn Goddelijke kracht, de stem van Zijn doodsangst, de stem van Zijn helleangst. In de klachten van Psalm 22, die Hij overneemt, om al de Schriften te vervullen, vindt Christus zich. Terwijl God Hem verlaat, noemt Hij Zijn Vader: Mijn God, tot tweemaal toe. Hij heeft gehoorzaamheid geleerd in de diepte van het lijden, uit hetgeen Hij geleden heeft. En in die diepste diepte van het hellelijden noemt Hij God nog Zijn God, opdat Zijn kerk uit banden des doods en angsten der hel om Zijnentwil zou mogen roepen: God heb ik lief. En als Hij klaagt: Waarom hebt Gij Mij verlaten? , dan is dat niet de vraag der vertwijfeling, de vraag naar een antwoord: , , Waarom toch, o God, dit alles? " Dat weet Hij. Maar dan is dit de vraag van de bangheid in Zijn worsteling, omdat boven de helse aanvallen op Hem drukt de Godverlatenheid. Hij klaagt niet van de pijn, eerst nadat alles volbracht was over dorst, niet over de spot en hoon, maar alleen over dit ene: het loon der zonde, de Godverlatenheid. Die is door niemand te dragen. Dit zou de klacht van de liefhebbers Gods geweest moeten zijn in de verlorenheid. En hun klacht, die zij hadden moeten klagen, neemt Hij over, als Borg. Hij klaagt hun klacht, opdat zij uit helse pijn verlost, juichend zouden kunnen vragen: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij aangenomen? Door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen.

Zie dan, geliefden, met alle ernst de prediking van Golgotha voor allen die buiten Jezus menen te kunnen leven en sterven, wat u dan ook buiten Christus in de eeuwigheid wacht. Dit zal de buitenste duisternis zijn. In de hemel zal geen zon en maan nodig zijn, maar in de verlorenheid zal die niet zijn. Daar zal Gods algemene goedheid opgeheven zijn. Wat u op Golgotha hoort, dat zal dan het deel zijn van hen, die in de zonde hun lust gevonden hebben. Overgegeven aan de duivel en al zijn trawanten. Dat zult ge niet zwijgend kunnen doorstaan. En daarin zult ge Jezus' klacht en Davids klacht niet kunnen overnemen, omdat gij dat niet geleerd hebt. Is het u ernst om dat naar verderf te ontgaan? Daar is een weg. Het is de weg van Psalm 22. Als gij die gaan zult, dan zult gij daar Jezus ontmoeten en het einde zal zijn het heerlijkst lot, wat gij daareven gezongen hebt.

Deze weg, o kerkgaand volk, en geen andere. Beproeft u of gij uw leven vindt in Psalm 22, in David. Het gaat door het Godsgemis van de zonde uit naar het Godsbezit om Jezus' wil. Het gaat door schulderkentenis tot de schuldvergiffenis. Het geloof in de Heere Jezus valt u niet zo in de schoot. Dat gaat door de diepte der ontdekking heen. En dat weet dan ook te spreken van met God vervuld zijn in Christus. Dat weet: Wij zijn duur gekocht en dat weet ook: Zo verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uw ziel, welke Godes zijn. Mijn grote bezwaar tegen het Christendom vandaag is dit, dat de door Jezus verworven zaligheid, het van God vervuld zijn, zo veelszins ontbreekt. Zie dan wel toe, dat gij u wel beproeft.

Volk van God, zoekt in Christus uw kindschap te verzekeren. Uit Zijn verlatenheid volgt uw nabij zijn bij God. Niet uw deugden, niet uw vroomheid, maar Zijn betaling waarborgt u het kindschap Gods. Daarvan zijt gij in Christus zo zeker, dat gij zeggen kunt: , , Mijn God." En in Christus behoeft gij in de grootste smarten en aanvechtingen niet te vrezen, want Hij zal u nooit verlaten, al schijnt het soms ook zo. Denkt aan Luthers luiken. In Christus zijt gij zo nabij God, dat geen leed u dit ooit uit uw geheugen zal kunnen wissen: Ik ben de Zijne en Hij is de mijne. Leeft dan nabij God. Zoekt niet de omgang van de wereld. Mijdt de plaatsen van de zonde. En mochten er dan nog donkere dagen komen, houdt dan in duisternissen en donkerheid, zelfs in de nacht van het sterven vast aan dit woord, dat getrouw is: , , Dit weet ik vast: God zal mij nooit begeven. Niets maakt mijn ziel vervaard."

K.a.Z.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 maart 1963

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De drie-urige duisternis

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 maart 1963

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's