Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE KAMERLING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE KAMERLING

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

En de Geest zeide tot Filippus: , Ga toe en voeg u bij deze wagen." Handelingen 8 : 29.

De Geest en Filippus.

Het is ditmaal Filippus, die in de Handelingen van de Apostelen op de voorgrond treedt. Niet alles is door Petrus en Johannes of door Paulus en Silas gedaan. Ook andere apostelen hebben hun werk gedaan in andere streken, voor ons meestal niet bekend. Er is veel meer gebeurd dan God ons in Zijn Woord heeft doen vastleggen, maar dit is ons genoegzaam tot onze zaligheid en tot dat, wat wij voor de bouw van Zijn kerk en tot voortplanting van Zijn koninkrijk nodig hebben. Hier wordt dan een man als Filippus door de Heere gebruikt, om een van de eersten van de Ethiopische staat tot bekering te brengen. En Filippus was niet eens een apostel, hij was één van de zeven diakenen, die in Handelingen 6 zijn aangesteld. In ons bevestigingsformulier voor diakenen staat, dat zij met troostelijke redenen uit Gods Woord de armen moeten troosten. Hier is een diaken de voorganger van de niet onvermaarde gemeente te Samaria geweest, die gemeente, die de Heere Jezus Zelf gesticht heeft, een grote gemeente.

Nu moet hij naar de woeste weg van de Filistijnenstad Gaza, straks brengt de Heilige Geest hem te Azote, dat is Asdod, ook een Filistijnse stad en hij predikt dan heel de kuststreek door tot Tyrus toe, tot de stad Caesarea namelijk. Hij is dus de Evangelist, in wiens werk letterlijk vervuld is, dat de Filistijn, de Tyriër, de Moren zijn toegebracht. God handelt in deze begintijd, waarin de kerkelijke ordening nog maar in wording is, nogal vrij met de keuze van Zijn dienaren. W^ij zien in de tijd van de Hervorming, dat God leken als hageprekers laat optreden, onder de Dordtse Kerkorde mannen met singuliere (bijzondere) gaven onder artikel 8. Wij moeten er maar uit leren niet al te formalistisch te denken en veel meer naar de geestelijke inhoud van de predikers te zien en te letten op de vrucht van hun bediening voor God. Welnu, Filippus wordt door een engel opgewekt om Samaria te verlaten om naar Gaza te gaan. Gehoorzaam gaat hij, verlatend deze volkrijke gemeente. Er zal blijdschap zijn onder de engelen over de ene Moorse zondaar, die zich bekeert. Niet deze engel, maar de Geest Gods Zelf leidt Filippus verder: , , Ga toe en voeg u bij deze wagen." Al Gods kinderen staan bij tijden onder leiding van de engelen, maar zeker de dienaren van het Woord Gods. Zij staan ook bijzonder onder leiding van de Heilige Geest. Zij kunnen daar bijzondere dingen van vertellen, ten bewijze dat én de engelen én de Heilige Geest nog heden leven en het werk van Gods dienaren nog heden begeleiden. De dienstknechten doen hun werk niet alleen. De Heere is met hen.

Zij hebben hoge volmacht. Als Filippus de koninklijke stoet ziet naderen, dan weet hij niet om wie het hier bijzonder gaat, of ook of het om dit gezelschap gaat in zijn geheel, maar de Geest laat hem niet in het onzekere: , , Ga toe en voeg u bij deze wagen." Voordat de evangelist zich tot de hoge heer wendt, ontvangt hij de aanwijzing, dat het de Heere speciaal om hem te doen is. Het is dus niet te vrijmoedig, als Filippus aan deze lezende heer, hem onderbrekend in zijn lectuur, vraagt: „Verstaat gij ook wat gij leest? " Genade maakt nooit onbescheiden, integendeel. Genade werkt ook nooit storend. Vooreerst had Filippus hoger ambt dan de schatbewaarder van het Ethiopische hof en dan zijn vorstin. Hij was de sleutelbewaarder van het schathuis des heils, hij was over al de schatten van het koninkrijk der hemelen. Hij mocht ze niet slechts bewaren, maar zelfs én zelf hebben, én naar Goddelijke aanwijzing uitdelen met milde hand.

Hij ging de perken dus niet te buiten, als hij de kanselier van het Zuiderland aansprak onder diens lectuur. De man was in zijn lezen juist gehaakt op de tekst, die hij niet begreep, waardoor juist het hele stuk duister werd. Zo er ooit sprake is van voorbereidend werk van de Heilige Geest, dan is het hier. Duidelijk en klaar. Hier was een hart toebereid voor de prediking van Filippus. Hier was doorploegde aarde. En de Geest verschaft én oor én hart èn man én Hij verschaft de tekst, waarover gepredikt moet worden. Wat sluiten de dingen schoon in elkaar als de Heere werkt. Wat is het gezegend werk, om dienstknecht des Allerhoogsten te mogen zijn.

In de weg der gehoorzaamheid, in de woeste weg, daar maakt de Geest alles goed, al was dan ook een reiswagen kerk en preekstoel. De Moor zal niet beseft hebben wat groot man, geleid door Gods Geest, bij hem op de wagen kwam. Hier staat hoogheid tegenover onze hoogheid. Een nieuw en ander koninkrijk gaat straks open voor de Moor, als de sleutel gehanteerd wordt in de uitleg van het Woord en de bediening van het sacrament. De Geest Gods zal in die handelingen zijn. Nu gaat Filippus' lastbrief open in Jesaja 53. Dit is de last van de Heere... der heren.

De Geest en de Moorman.

Dat was een wondere man, die op die wagen zat. Zwart was zijn huid, zwart was zijn ziel. Alleen de genade van Christus kon zijn ziel reinigen, wat Jesaja 53 hem ging verkondigen en wat de Doop hem ging betuigen. Laat ons de Kamerling niet al te mooi maken. Men hoort soms zeggen, dat de man een zwarte huid had, maar een blanke, kinderlijke en oprechte ziel. Menselijk gezien kan dat waar zijn, maar 't kan ook anders zijn. Men hoort soms de lof zingen op het feit, dat hij zo maar op een wagen en hard op uit de bijbel leest, op reis. Beschamend voor ons, zegt men dan. Zal ook wel waar zijn, maar 't was een eenzame weg. Liever wil ik de Schrift, die hij daar las, laten gelden, En die spreekt van het borgtochtelijk lijden van Christus en dat is alleen voor zondaren. Veeleer willen wij letten op het werk van de Heilige Geest met die man. Calvijn merkt op, dat de man in Jeruzalem onder de bediening der wet gekomen is en dat hij nu pasklaar wordt voor de bediening van het Evangelie. In het licht van Gods heiligheid kan iemand alleen

maar schuldig zijn. Voor Christus' reiniging past alleen maar een zondaar. Wie zal dit ondoorgrondelijke werk van de schuldovertuiging door de Heilige Geest peilen? Als die man uit zijn verre land komt om God te aanbidden, dan doet hij dit omdat er een onbevredigdheid in zijn hart moet zijn. De hoogste maatschappelijke positie, de grootste schatten, vervullen ons arme hart niet. De leegheid van het heidendom kan niet anders dan de ziel onbevredigd laten. Dit moet de man bewogen hebben om te gaan een zo verre reis van landen en landen. De naam van de God Israëls kan hem bekend geweest zijn door zijn eigen ontwikkeling (hij blijkt Hebreeuws te kunnen lezen!), of ook door de in alle landen verstrooide Joden, misschien ook van ouds af door de koningin van Scheba, die in vroeger eeuwen Salomo bezocht. Zoveel is zeker, dat hij te Jeruzalem op de heilige wetten Gods gestuit is. Hij was een eunuch, een ontmande, en zo iemand mocht in het heiligdom Gods niet komen. En de zonde, elke zonde werd door God bij name genoemd en verboden. Nu heeft elk mens, ook zo'n hooggeplaatste, zijn zonden, zonden van bedrijf, zonden van nalatigheid, godsdienstige zonden, burgerlijke zonden, beroepszonden.

Hoe dit alles nu zij, deze man wordt getrokken door Gods Geest tot het Lam Gods uit Jesaja 53, dat de zonden der wereld wegdroeg. Hij is hier getrokken, hij wordt hier getrokken met koorden van eeuwige zondaarsliefde. Straks zal blijken dat voor hem de Heere Zijn heilig bloed gestort heeft, zodat ook hij met de bruid uit het Hooglied straks zal mogen zeggen: , , Ik ben zwart doch liefelijk, omdat de zon mij beschenen heeft." Alleen, dit zal hem nog bekend gemaakt en door de Heilige Geest toegepast moeten worden. Maar reeds is de Geest daar, reeds is het evangelie in zijn schoot, reeds klimt de Evangelist op zijn wagen.

Laat toch nooit iemand, hooggeplaatst of laag geplaatst, zwart of blank, wanhopen aan Gods leiding en genade. Dat hij maar kome, al is het uit verren lande. Dat hij maar kome, al is het dat hij onder het heidendom is opgegroeid. Al ware zwart zijn huid, al ware zwart zijn ziel, al ware zwart zijn verleden. De Geest Zelf zal ook zorgen dat zij komen. , , Ik wil", zegt de Heere, , , en zij zullen." En als de Geest leidt, dan staat alles klaar: een profetie om te lezen, een knecht om uit te leggen en water om te dopen.

Zingt des Hoogsten eer, Opdat ieder leer', Hoe Hij heerst alom Over 't heidendom; Hoe Hij van Zijn troon Geeft Zijn rijksgeboön. Waar het al voor bukt Eed'len gans verrukt, Nu hun 't Godd'lijk licht Straalt in 't aangezicht. Delen in ons lot, Eren Abrams God. D' eersten van de staat, Die de onderzaat, Naar Gods wijze wet, Zijn ten schild gezet, Eren 's Hoogsten macht. God munt uit in kracht.

De Geest en Christus.

Niet Filippus, niet de Moorman, maar de Man uit Jesaja 53 is het belangrijkste in dit hoofdstuk. Filippus opent zijn mond en verkondigt hem Jezus, beginnende van diezelfde Schrift. Dat is nogal vanzelf, dat hij zijn mond opent. Niet bepaald. Hier begint de Evangelieprediking, hier wordt in Gods naam deze man het heil aangezegd, hier gaat voor Ethiopië het woord der genade open. Filippus verkondigt Jezus, vanuit Jesaja 53 : 7. Hij predikt het plaatsbekledend lijden, Christus in Zijn vernedering, Christus in Zijn verhoging, maar ook blijkens de belijdenis van de Moor in vers 37, Christus in Zijn menselijke natuur, Christus in Zijn goddelijke natuur. Hij predikt dus heel de leer aangaande de Christus: ijn namen, Zijn staten, Zijn naturen. Dat is Christus prediken, de leer tot op het gebeente, deze volledige Zaligmaker van zondaren. De belijdenis van de kamerling bij zijn doop bewijst ons, dat Filippus al deze dingen zo gepreekt heeft.

Filippus moet ook over de sacramenten gepreekt hebben, want de kamerling vraagt uit zichzelf: , , Zie daar water, wat verhindert mij gedoopt te worden? " Wat verhindert mij! Staat er ook nog iets voor in de weg? Wat verhindert mij? Dit alleen zou u verhinderen, als gij niet van harte, niet van binnen, niet met uw ziel geloofdet. En hij wordt gedoopt, in zo'n beekje in zo'n woest land, tien tegen één niet door onderdompeling. Wat doet de hoeveelheid water er ook toe, teken is het, als het veel water is en teken is het als het weinig water is, teken van de afwassing der zonden door Christus' bloed en Geest, teken van de reiniging. De man uit het Zuiderland heeft in korte tijd wel veel geleerd, alles geleerd eigenlijk. Zeg maar in een enkele dag. Dat kan, als de Heilige Geest Zich aan Filippus' prediking paart. De Heere is zo machtig als vrij in Zijn werk.

Filippus wordt weggenomen door Geest. de

Die gaat reizen vanaf Azote (Asdod) naar Caesarea, om daar in het Filistijnenland en in Syrië het Evangelie te verkondigen. Sterke bevestiging van het geloof van de Moor. Wonderbaarlijk weggenomen. Men kan na volbrachte arbeid ook de predikers wel weer missen. Laat ons maar nooit te veel eer geven aan deze instrumenten in Gods hand, laat ons God de eer geven. De kamerling heeft er genoeg aan met de Heere verder te reizen en door woestijn en zand en door het leven te gaan. Verliest hij Filippus (wij zouden gedacht hebben, dat dit onderwijs nog wel een paar maanden of jaren voortgezet had mogen worden), dit is het, wat hij niet verliest: de Vader behoudt hij, de Zoon behoudt hij, de Heilige Geest behoudt hij. Niet vergeefs was hij in de drieenige Naam gedoopt. Dit verliest hij niet: die bijbel daar en zijn doop hier. Met hem gaan genade en vrede.

En dan staat er, dat hij met blijdschap reisde. Die blijdschap is een innerlijke blijdschap, een blijdschap in God, een vreugde des heils. Dit wil niet zeggen, dat de man niet zijn strijd, zijn aanvechtingen, zijn tegenheden gekregen zal hebben. Ethiopië, noch het hof hebben de poorten voetstoots geopend voor de Heere en voor Zijn Woord. Deze man wachtte ook een dagelijkse bekering, een menigmaal struikelen en vallen. Een hoog ambt, waarin het nu eenmaal niet gemakkelijk is om God te dienen. En hij was een eunuch, een gesnedene. Denk u in wat een stil leed dat met zich brengt, een mismaakte te zijn, juist daar (moedwillig, door de mensen). De wet verbood zelfs zo iemand in Gods huis te komen. Nu in Christus verzoening wordt de belofte uit Jesaja 56 aan hem vervuld: , , De gesnedene zegge niet: Ik ben een dorre boom. Ik zal de gesnedene en de vreemde ook in Mijn huis en binnen Mijn muren een plaats en een naam geven, beter dan der zonen en der dochteren; een eeuwige naam zal Ik een ieder van hen geven, die niet uitgeroeid zal worden."

Ziet, dit is 's mans blijdschap: een plaats bij God, wel geen kinderen en toch een naam beter dan wanneer hij zoons en dochters gehad had, het geestelijke zaad, hier misschien op de reis al onder zijn koetsiers, palfreniers en bedienden en straks in zijn land onder zijn volk. Christus is zijn blijdschap voor tijd en eeuwigheid! Wat nu voor deze man kon, dat kan ook voor u, mits ge het Woord en de opening daarvan hebt, mits de Geest u ontdekt aan schuld en leidt in Christus, mits gij door de Doop wezenlijk, gelovig in de kerk wordt ingelijfd. Dan gaat ook gij zeggen: , , Ik ben zwart, doch liefelijk, omdat de Zon mij beschenen heeft."

K.a.Z.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 juni 1963

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE KAMERLING

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 juni 1963

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's