Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

SCHONER DAN DE MENSEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

SCHONER DAN DE MENSEN

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gij zijt veel schoner dan de mensenkinderen; genade is uitgestort op Uw lippen: daarom heeft u God gezalfd in eeuwigheid.

Psalm 45 : 3.

Goede rede, uitgezegde gedichten, als met een pen geschreven. Als zo de dichter van Psalm 45 aan het werk gaat, dan moet het wel een bijzonder onderwerp zijn, dat hij gaat bezingen. Hoe verhevener de stof, hoe meer de dichtader vloeit. Van een koning zou hij dichten. Als hij dan straks van de beschrijving van de vorst overgaat op de beschrijving van de koningin en daarna zelfs op die van de staatsdochters en van de vazallen, de koningszonen, die aan het hof dienen, dan is dat niet uit gebrek aan zangstof over de koning. Dan is alles wat bezongen wordt van de vorstin en van de hofhouding, maar tot meerdere glorie van de koning zelf. Deze Koning is een koning der koningen, de grootste onder hen, de koning óver hen. Naar de lofzang op deze Koning luisteren wij, moge het zijn, dat ook onze tong zich met aller lofzang gaat paren, ook met die van deze profeet en dichter van de vijf-en-veertigste Psalm.

Schoner dan de mensenkinderen.

De dichter heeft zich voorgesteld een gedicht te maken en uit te spreken óver de Koning en hij vangt terstond aan te spreken tót de Koning: „Gij zijt veel schoner dan de mensenkinderen." Zelf heeft hij boven zijn lied der liefde geplaatst de woorden: „een onderwijzing". Nu hoeft de dichter Christus de Koning in geen ding te onderwijzen, niet hoe schoon en genadevol Hij is, of behoeft te zijn, niet hoezeer Hij gezegend is, hoe Hij zal moeten strijden en regeren. Zijn gedicht is een belijdenis, die hij voor zijn koning aflegt, en is als zodanig een onderwijzing voor anderen. Laten ook anderen hetzelfde zien in deze koning en laten zij dat van Hem en voor Hem belijden op dezelfde wijze. Heeft de Heere Christus daar dan behoefte aan, dat mensen voor Hem belijden wie Hij is? In de eerste plaats is Hij het waard, dat al Zijn onderdanen Zijn grootheid erkennen en belijden. En het is voor henzèlf zo goed, dat zij Zijn grootheid erkennen en uitspreken. Daardoor krijgen zij te meer deel aan al Zijn goedheid en daarom heeft Hij het zo graag, dat zij Hem belijden. Wie zo die belijdenis voor Hem maken tot een onderwijzing, tot een opwekking voor anderen, die ervaren het, dat wie Hem belijden zal voor de mensen, door Hem beleden zal worden voor Zijn Vader in de hemelen.

Het behoort tot het wezen van het geloof, het behoort tot de aard van de liefde, om in hartelijke belijdenis voor Hem (al was daar niemand bij, al was daar niemand, die dat hoorde), eens te zeggen, wat men in Hem, deze Koning, ziet. Keurt Hem maar al uw achting waard en laat Hem dat maar weten. „Gij zijt...!" En als dan anderen dat ook nog van u overnemen, dan zal dat uw erfdeel niet verkleinen en dan zal dat hün eindeloos ten goede komen. Een belijdenis is altijd eerst voor God en dan ook voor onze naasten!

Gij zijt veel schoner dan de mensenkinderen.

Salomo kan wel zijn schoonheid, zijn lichamelijke schoonheid, gehad hebben. Van Saul lezen wij dat uitdrukkelijk, van David ook. Van Salomo lezen wij dat niet, of het moest zijn, wat de Heere Jezus van hem zegt: „Ook Salomo in al zijn heerlijkheid is niet bekleed geweest als één van deze" (lelies n.1.). Denkelijk ziet de heerlijkheid van Salomo op de schoonheid van zijn ambt en op de wijze, waarop hij dat uitoefende, op zijn wijsheid, op zijn rijkdom, op zijn langdurig bewind. Van Christus' uitwendige verschijning zijn wij voorshands geneigd te denken aan het profetenwoord: „Als wij Hem aanzagen, zo was er géén gedaante aan Hem, dat wij Hem zouden begeerd hebben." Toch meen ik, dat Hij in Zijn menselijke natuur, in de staat van Zijn vernedering, voor het geloof verschijnt als de schoonste van de mensenkinderen. Dat Zijn Goddelijke natuur aan Zijn mensheid bovennatuurlijke glans verleent, dat is wel zeker duidelijk. Maar Hij is niet alleen naar Zijn Goddelijke natuur hoog te loven, ook naar Zijn menselijke natuur, daar, waar Hij staat onder de mensenkinderen. Daar, waar Hij onder de mensenkinderen is gaan staan, waar Hij hunner één geworden is, een Man van smarten en verzocht in krankheid, de onwaardigste onder de mensen, daar wordt Hij als het echte, het ware „Mensenkind" de Middelaar. Hier is Hij de Koning, Die de strijd aanvangt, hier is Hij de Koning, Die Zich door Zijn eigen bloed een volk wint. En zo is Hij ónder de mensenkinderen de schoonste van de mensenkinderen, schoner dan zij allen, onvergelijkelijk schoner. Brengt gij dan nog in rekening de staat van Zijn verhoging, brengt gij dan nog in rekening Zijn Goddelijke natuur, ja dan gaat Zijn lof het schoon van alle mensen ver, zeer verre te boven. Zo groot echter kan Zijn verhoging niet gaan, zo groot kan Zijn Godheid Zijn mensheid niet verheffen, of Hij is en blijft onder de kinderen der mensen, Zoon des mensen. En onder hen zo onvergelijkelijk schoon en heerlijk!

Ja waarlijk, meer dan Salomo is hier! Wat is deze lof nodig, nodig voor de belijder zelf, nodig voor degenen, die door deze lof onderwezen worden. Hoe het mogelijk is, is niet te zeggen, maar het is mogelijk, dat het hart van de gelovigen weer afgetrokken wordt van Hem en Zijn schoonheid naar een lagere wereld en haar bekoorlijkheden. En dan moet het hart klagen: „Hoe kleeft mijn ziel aan het stof. Werd ik derwaarts weer geleid, dan zou mijn mond U d' ere geven." Erger nog, het kan zijn, dat het hart getrokken wordt, niet slechts naar de lagere wereld, met haar bekoorlijkheden, maar zelfs naar de zonde en die dingen, die door haar onbehoorlijkheid, niet eens bekoorlijk moesten kunnen zijn. Laat toch Christus u meer waard zijn, dan al deze aardse dingen, laat Hij u toch alléén waarde hebben, tegenover zoveel onbehoorlijke, zoveel verboden dingen. Niets is met deze schoonste aller schonen gelijk te schatten.

Op de lippen uitgestort.

„Genade is uitgestort op Uw lippen." De Middelaar is de schoonste van de mensenkinderen, vooral omdat Hij de

drager van de genade is. Dat is heel Zijn Middelaarseer, dat is de Middelaarstaak om genade te verwerven. Hij heeft de genade bij God, de genade van God verworven door aan het recht Gods te voldoen, door de straf en de vloek der zonde te dragen, door aan al de eisen van Gods recht te voldoen. En nu is de genade, het pardon van de Vader gegeven over allen, die in dit offer der verzoening besloten liggen. Dat pardon, die genade is groot, zoals dat offer van Zijn bloed groot geweest is. Een offer van oneindige waardij, nü dan ook genade van oneindige kracht en hoeveelheid. Zoveel genade heeft de Vader gesteld op dit offer, dat Hij ze uitgestort heeft. Noemt maar op de genaden, die er zijn: levensgenade, stervensgenade — voorkomende, bijblijvende, achtervolgende genade — algemene genade, bijzondere genade. Daar is zoveel genade, daar zijn zoveel soorten van genade, zodat de bijbel spreekt van „menigerlei" genade. Daar zijn de verschillende trappen in de genade. Daar is ambtelijke genade en persoonlijke genade.

Welnu, die genade is uitgestort, uitgestort in zijn menigvuldigheid. Zoals de Geest werd uitgestort op de Pinksterdag op de gemeente, niet met mate, zo werd de genade uitgestort op Christus, uitgestort van de Vader, de God aller genade, door de Geest, de Geest der genade. Daarom is al de genade, die de Koning Christus bewijst, zo zeker. Hij heeft de beschikking gekregen over de genade des Vaders en over de genade des Geestes. Elk, die Hij genade bewijst, kan zeker zijn, dat hij genade bij God heeft. En nooit behoeft iemand te vrezen, dat er bij Hem geen genade genoeg is. Nooit behoeft iemand te vrezen, dat zijn zonden te veel of te groot zijn, of dat de herhaling van de zonden de genade uit zou putten. Dat kan niet, want zij is uitgestort in volle mate.

Uitgestort op Zijn lippen. De Middelaar kon de genade ontvangen hebben in zijn hart. Dan had Hij die verborgen bij Zichzelf. Maar een Middelaar doet niets voor Zichzelf, houdt niets voor Zichzelf. Hij heeft die genade op Zijn lippen, zonder dat het lippenwerk is. Daar zit altijd een hart achter Zijn woorden, een teerbeminnend en een gevoelig hart. Maar als de Vader de genade uitstort op Zijn lippen, dan is dat wel degelijk, opdat Hij de genade zou verkondigen en opdat Hij de genade zou uitspreken, zou toedelen, zou mededelen. En Hij zou dat met die uitgestorte genade overvloedig doen. Zegt de Schrift niet, dat het Evangelie verkondigd begon te worden door de Heere. Al de schat des heils heeft Hij verkondigd in de Schriften. Maar deze Koning verkondigt ook de genade aan al de Zijnen, die Hij amnestie toezegt, die Hij vrijspraak van straf en schuld toezegt en die Hij een recht geeft op het eeuwige leven. Uitgestort op Zijn lippen en de genade vloeit van Zijn lippen:

Mijn hart, vervuld met heilbespiegelingen, Zal 't schoonste lied van enen Koning zingen: Terwijl de Geest mijn gladde tonge drijft, Is z' als de pen van een, die vaardig schrijft. Beminlijk Vorst, Uw schoonheid hoog te loven, Gaat al het schoon der mensen ver te boven; Genii is op Uw lippen uitgestort; Dies G' eeuwiglijk van God gezegend wordt.

In plaats van uw doorlucht' en vrome vaad'ren, Zult gij eerlang uw zonen zien vergaad'ren, En stellen hen, door uw geduchte hand, Al 't aardijk door, in vorstelijke stand.

Ik zal uw naam bij elk geslacht doen kennen; Van kind tot kind zal 't zich aan u gewennen; Zo rolt uw lof op 't ruime wereldrond, In eeuwigheid, uit aller volk'ren mond.

In eeuwigheid gezegend.

„Daarom heeft u God gezegend in eeuwigheid."

Het is niet zo, dat God de Koning gezegend heeft, omdat Hij de schoonste der mensenkinderen is en omdat genade op Zijn lippen is uitgestort, maar omgekeerd: omdat de Koning gezegend is, is Hij de schoonste der mensenkinderen en daarom is genade op Zijn lippen uitgestort. Men kan het Hebreeuwse lidwoord „alchen" dan ook vertalen door: vermits, zodat men krijgt „vermits God U gezegend heeft in eeuwigheid". God heeft de Koning, Christus, , gezegend in eeuwigheid, Hij heeft Hem gezegend van eeuwigheid tot eeuwigheid." In de nooit begonnen eeuwigheid, in de Vrederaad, toen de Vader vroeg: „Wie zal met Zijn hart Borg zijn? " heeft de Zoon zich aangeboden: „Zie, Ik heb lust, o God, om Uw welbehagen te doen." Toen de Zoon beloofde Borg te zullen zijn met Zijn hart, toen heeft de Vader Hem gezegend: „Eis van Mij en Ik zal U geven de heidenen tot Uw erfdeel en de einden der aarde tot Uw bezitting." Met die volle zegen des Vaders is Christus Zijn borgwerk begonnen. En omdat de Vader Hem gezegend heeft, is Hij de schoonste van de mensenkinderen geworden en omdat Hij gezegend is, is genade op Zijn lippen uitgestort. De zegen van oude tijden is op Hem geweest. In de raad Gods ligt dus het hele verlossingswerk, dat Christus voorwerpelijk deed, vast als een zegen voor Zijn volk. En in die raad Gods ligt heel het onderwerpelijke verlossingswerk, de mededeling des heils, óók vast als een zegen voor Zijn volk. Des Konings volk ontvangt eigenlijk niets dan zegen en dan zegen, die uit de eeuwigheid stamt. Het offer, dat Christus brengt, de genade, die Christus spreekt, dat is de zegen des Vaders over de van Hem verkoren zondaren.

Vaster dan de bergen ligt de zegen Gods in Christus. De zegen ligt vast in Hem, die zelfs de dood overwonen, die het leven en... de onvergankelijkheid heeft aan het licht gebracht.

Gezegend in eeuwigheid. Gij zult dan verstaan, dat deze zegen Gods over Christus ook tot in eeuwigheid bestaan zal. Hij is gezegend tot in eeuwigheid als Middelaar, en daarom als Zijn persoon als Middelaar gezegend is, dan moet ook Zijn werk als Middelaar gezegend zijn. En waar Zijn middelaarswerk gezegend is, daar moeten ook allen, wier zaak Hij behartigt, gezegend zijn. Zo zeker, als dan Hij in eeuwigheid gezegend zal zijn, zo zeker zullen zij gezegend zijn met eeuwige zegeningen. Denkt u dat in: van God gezegend, de Vader Zelf zegent hen in Christus, door de Heilige Geest. De liefde des Vaders zal in alle eeuwigheid met hen zijn. De genade des Zoons zal in alle eeuwigheid over hen zijn. De gemeenschap des Heiligen Geestes zal in alle eeuwigheid niet breken. Denkt u dat in: gezegend in hun leven, gezegend in hun sterven, gezegend na hun dood, gezegend in de opstanding des vleses. Dan kan God nooit laten varen de werken Zijner handen en Hij zal dat niet doen ook. De Heere heeft de Koning gezegend en in Hem ook Zijn volk gezegend, met een zegen, waarop Hij niet terugkomt.

Zijt ook gij gezegend in de Geliefde? Blijft die zegen u bij, in voorspoed, in tegenspoed? Merkt gij duidelijk, dat dit niet de zegen van het tijdgeloof is? Geen voorbijgaande zaak? Integendeel, merkt gij, dat die zegen vaster en vaster komt te liggen?

Dan zal de uitgestorte genade van Zijn lippen ook tot u gekomen zijn en komen. Waar de zegen wezenlijk tot u komt, daar komt het verlossende woord der genade, daar komt ook het Evangelie Gods van Christus' lippen tot u, daar wordt gij meer en meer ingeleid in het Evangelie, in de leer van het Evangelie, daar gaat meer en meer de persoon van de Zaligmaker voor u oprijzen in de Schriften. Daar wordt Hij ook schoner voor u, en schoner: de schoonste van de mensenkinderen. Zo niet, zo gij Zijn schoonheid niet ziet, zo gij ze loochent, zo gij ze verzwijgt, hebt gij geen genade bij Hem en zijt ge van de Vader niet gezegend, nu niet en in der eeuwigheid niet.

K.a.Z.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 november 1963

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

SCHONER DAN DE MENSEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 november 1963

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's