Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gerechtigheid en vreugde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gerechtigheid en vreugde

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Uw troon, o God! is eeuwiglijk en altoos; de schepter Uws koninkrijks is een schepter der rechtmatigheid. Gij hebt gerechtigheid lief en haat goddeloosheid; daarom heeft U o God, Uw God gezalfd met vreugdeolie boven uw medegenoten. Al Uw klederen zijn mirre en aloë en kassie; uit de elpenbenen paleizen, vanwaar zij U verblijden.

Psalm 45 : 7-9.

Troon en schepter.

Laat mij beginnen met dit woord van Calvijn: , , A1 trachten de Joden met hun drogredenen dit vers te bederven: Uw troon, o God, is tot in eeuwigheid, het is duidelijk genoeg, dat dit dient, om de eeuwige Godheid van Christus aan te tonen; want als het woord , , Elohim" wordt toegepast óf op engelen óf op mensen, dan wordt er gewoonlijk een zekere opmerking bijgevoegd, waardoor zij onderscheiden worden van de éne en ware God; hier ziet het dan ook eenvoudig op Christus en wel zonder enige beperking."

Wij geloven dit met hem en de Joden mogen wel toezien met wat zij doen. Gaat het hier om Christus, dan wordt van Hem gesproken in Zijn menselijke natuur als de Middelaar. Als er in het Nieuwe Testament gesproken wordt van het overgeven van het Koninkrijk aan de Vader en van het onderworpen worden van Hem (Christus) aan de Vader, dan zal toch aan Christus de troon en de kroon niet ontnomen worden.

Christus, de Middelaar, die waarachtig Mens is en tevens waarachtig God is, wordt hier aangesproken door de profeet met de titel, met de naam: , , o God!" en wederom met de woorden: , , daarom heeft U o God, Uw God gezalfd." In Johannes 20 spreekt Christus Zelf Zijn Vader aan als Zijn God. Hij heeft als Middelaar een troon, opdat Hij Zich een volk Zijner heerschappij zou kunnen verwerven. Hij heeft als Middelaar een troon, opdat Hij een gevallen mensengeslacht weer zou kunnen maken tot koningen en priesters, tot een volk, dat met Hem in Zijn troon zou kunnen zitten. En Hij heeft als Middelaar een troon, opdat de troon en de heerschappij weer zou geworden aan God de Vader, die men door de zondeval naar troon en kroon heeft willen steken. De

Middelaar is niet voor niets tussen God en het volk gaan staan. Hij heeft troon en kroon verlaten en is arm geworden, daar Hij rijk was, Hij heeft de spot-en de smaadkroon der doornen gedragen, om zo te verwerven heerlijkheid voor Zijn Vader en voor Zijn volk. Is het wonder, dat Hij dan ook Zelf met eer en heerlijkheid gekroond zal zijn?

Het geloof ziet dat. De profeet zegt dat.

Uw troon, o God, is eeuwig en altoos. David, met wie de Christus veel vergeleken wordt, heeft veertig jaar geregeerd. Salomo, die ook zelf, die ook in deze psalm in menig opzicht een type van Christus was, heeft veertig jaar geregeerd. Als hen een eeuwige heerschappij werd toegewenst, toegebeden, dan bedoelde die wens slechts een langdurige heerschappij, maar dan toch altijd binnen menselijke maatstaven van tijd. Als bij Christus gesproken wordt van een eeuwige heerschappij, dan is dit inderdaad een heerschappij, die de eeuwen duurt en die tot in alle eeuwigheid duurt. Wat een troost voor Zijn volk intussen, dat Hij regeert in alle eeuwen. Dat houdt beloften in voor de kerk in de toekomst, ook al zal het er voor de kerk in sommige tijden en in sommige landen, nog zo somber uitzien. Dit houdt beloften in voor het nageslacht. Als Hij nooit zonder onderdanen zal zijn, dan moogt gij uw kinderen, ook uw wederspannige kinderen, der genade van deze Koning aanbevelen. Dit houdt ook beloften in voor de gelovige zelf. Als Hij u aannam in dit leven, dan nam Hij u aan voor eeuwig, dan zal Hij niet laten varen de werken Zijner handen. Wat Hij mint, dat mint Hij eeuwig. Wat Hij neemt, dat laat Hij nooit meer los. De poorten der hel, die tegenover de poorten der kerk liggen — poort tegenover poort > — zullen Zijn gemeente niet overweldigen. Zegge dan het geloof: „Uw troon, o God, is eeuwiglijk en altoos."

De schepter Uwe koninkrijks is een schepter der rechtmatigheid. De Koning Jezus draagt een schepter. De rietstaf was daar een bespotting van en geen spot is er geleverd of er was iets wezenlijks, waartegen de vijanden zich kantten. Nu is de schepter één van die dingen, die op aarde wat symboliseren, de macht symboliseren. Heeft Christus ook symbolen? Als priester bij voorbeeld heeft Hij geen van de hogepriesterlijke waardigheidstekenen gedragen. Wat bij de Hogepriester zinnebeeldig aanwezig was, dat droeg Hij niet, omdat dit bij Hem wezenlijk was. Moet Hij nu als Koning een schepter dragen? Of is Zijn koninkrijk een puur geestelijk koninkrijk? Waar Hij het koninkrijk voor de Vader verwerft en draagt, daar is het geestelijk, waar Hij als Middelaar der mensen het koninkrijk verwerft en sticht, daar is het geestelijk en stoffelijk. Psalm 45, sprekend over een troon, over een schepter, over klederen, over elpenbenen hoven, over specerijen, spreekt zeker over geestelijke dingen, maar laat niet na het stoffelijke ook haar plaats te laten en te geven.

Zo draagt Hij een schepter, maar één, die niet slechts voorbeeld is, maar ook zeer bepaald werkelijkheid is. Rechtmatigheid. Dat is de aard van Zijn bewind. Hij regeert naar heilig recht. Calvijn betoogt, hoe de wet, onze wet, de wet der tien geboden, de structuur vormt van zedelijk recht in alle staatkundige regels. Daar is een usus politicus, een politiek gebruik van de wet der tien geboden. Nu worden deze regelen, deze eeuwige regelen Gods door Christus, de Middelaar, Die niet slechts Zijn zetel stoelt op heilige rijksgeboón, óók met Zijn schepter gelegd op Zijn volk. Weet dit toch vooral, dat het leven van Zijn volk aan de regels van rechtmatigheid voldoen moet. De Heere eist niet slechts een paar uitwendige tekenen, een paar uitwendige' vormen van Zijn dienst, maar Hij eist, dat ons leven naar zijn grondstructuur staat onder Zijn wil en wet. Dat eist Hij en dat geeft Hij. „Het is slechter te leven onder een koning, van wie alles mag, dan onder een koning van wie niéts mag", zo zegt een oud spreekwoord. Hier is een Koning, die Zelf rechtmatig is, die Zelf aan al de eisen van Gods recht gehoorzaamd heeft.

En dan is de rechtmatigheid van Zijn

schepter slechts wat Hij Zelf is en wat Hij aan Zijn volk geeft.

Gerechtigheid en goddeloosheid.

, , Gij hebt gerechtigheid lief en Gij haat goddeloosheid." Hier is een Koning, Die kan liefhebben en haten. Degenen, die het met Gods liefde alles alleen menen te kunnen afdoen, moeten wel heel wat schrappen uit de bijbel. Niemand zal de Zaligmaker van liefdeloosheid kunnen beschuldigen, maar wie Zijn liefde zo ver uitstrekt, dat Hij de zonde wel toelaten zal, die vergist zich toch wel deerlijk in Zijn liefde. En wie zegt, dat haat niet bij de God der liefde past, die moet dan weten, dat haat de noodzakelijke keerzijde der liefde is. Zolang daar ongerechtigheid bestaat tegenover gerechtigheid, zolang zal de Heere de ongerechtigheid haten met een even volkomen haat, als Hij de gerechtigheid liefheeft met een volkomen liefde. De ongerechtigheid wordt hier genoemd goddeloosheid. Alles wat van God niet vervuld is, alles wat uit het geloof niet is, dat is zonde.

En nu weet een volk, dat de zuilen van Zijn troon kent, dat Zijn schepter kent, een volk, dat ontdekt werd aan zonde en recht, zéker een volk, dat onder Zijn genadeheerschappij kwam, zo goed wat mag en wat niet mag. En nu weet het volk van deze Koning, Jezus, zo goed wat Zijn liefde en wat Zijn haat is. Zij zien het wel, of de staf geheven of neergelaten wordt. En dit teken van de gunst of de ongunst van de Koning moet hen nopen tot een nauwgezette dienst van de Koning, tot een nauwgezet leven voor Hem. Er zijn mensen, op wie de Koning nooit eens toornig is en die ook nooit eens bijzonder Zijn liefde ervaren. De godsdienst van deze mensen is ijdel. Calvijn haalt een woord van Plato aan en brengt dat in verband met onze tekst op Christus over: , , de orde in de staat wordt door twee delen bevestigd: door beloningen en straffen." Welnu, het volk van Koning Jezus weet van beiden en het weet èn door loon èn door straf zich gebonden aan Zijn geboden. Het geeft ze een leven, waarbij Zijn geboden het richtsnoer worden. Hun Koning eist het van hen en geeft het aan hen.

Gij zijt volmaakt, Gij zijt rechtvaardig, Heer', Uw oordeel rust op d' allerbeste wetten; Uw loon, Uw straf beantwoordt aan Uw eer. Gij eist van ons, dat w' op Uw waarheid letten; Dat wij altoos op hoge prijs Uw leer En 't heilig recht van Uw getuig'nis zetten.

Op de genade komt het wel aan en onder de genade komt het dan wel op het leven aan. Willen we daar maar eens op letten!

Oliën goed tot reuk.

„Daarom heeft U. o God, Uw God gezalfd met vreugdeolie boven Uw medegenoten. Al Uw klederen zijn mirre en aloë, en kassie, uit de elpenbenen paleizen, vanwaar zij U verblijden." Om al dat Middelaarswerk te kunnen doen is de Heere Jezus gezalfd door Zijn Vader. En omdat Hij gezalfd is, is Hij de Christus, de Gezalfde Gods. Calvijn zegt, dat de Joden wringen aan dit vers, omdat het wel duidelijk twee personen uit de Goddelijke drieëenheid voorstelt. Hier is dan ook één van de bewijsplaatsen voor de drieëenheid in het Oude Testament. Hij, Gods Zoon, Zelf God, is dan gezalfd, niet door mensen, maar door God Zelf. Hij is gezalfd met de Heilige Geest. Hier staat, dat Hij gezalfd is met vreugdeolie. Bij die zalving heeft Hij voor de vreugde, die Hem voorgesteld was, het kruis verdragen en de schande veracht. Hij zou vreugde krijgen in Zijn Middelaarswerk, over Zijn Middelaarswerk. Er is blijdschap bij de engelen over één zondaar, als die zich bekeert. Denken wij daar wel eens over, dat er ook blijdschap bij Christus is? Nu wordt Hij bij dat grote werk, dat Hij doet, gezalfd met, overgoten met vreugde. Daar zal onbepaalde blijdschap zijn bij de gezaligden, maar er zal minstens zoveel blijdschap zijn bij de Zaligmaker. Bóven Zijn medegenoten zal Hij die hebben. Dat is: boven die koningin, Zijn bruid, boven de staatsdochters, kortom boven Zijn volk, boven Zijn knechten. Die mogen zich verheugen over hun zaligheid, zij mogen zich verheugen over het geluk van hun Koning en Bruidegom (want de liefde zoekt zichzelf niet), maar Hij verheugt Zich nog veel meer. Boven hun vreugde gaat de Zijne uit. Hij verheugt Zich in hun heil, Hij verheugt Zich over Zijn eigen heil, over de eer, waarmee de Vader Hem geëerd heeft, meer dan toe . de wereld nog niet was.

Die medegenoten, die dan toch delen in Zijn vreugde, behoort u daar ook bij? Kent u de vreugde van Zijn heil? Ze mag dan minder zijn dan de Zijne, maar niettemin is ze er en zij is waard veel beoefend te worden. „Verblijdt u te allen tijd, wederom zeg ik u: verblijdt u." Onder de medegenoten worden ook wel verstaan: de engelen. Dat geeft ook een goede gedachte, waarover u nu zelf uw gedachten eens moet laten gaan.

Nu dan nog de klederen, die doortrokken zijn met mirre, aloë en kassie. Als ik het goed heb, dan zijn dit precies de drie elementen van de heilige zalfolie, die in Ex. 30 : 23 zijn voorgeschreven. Daarmee werden de priesters en de voorwerpen uit de tabernakel of tempel geheiligd. En dan staat er: Al wat ze aanroert zal heilig zijn." Let er wel op: l wat Jezus' klederen aanroert, zal heilig zijn. Dat was hier op aarde al zo. Vraagt dat aan de bloedvloeiende vrouw. Als dan in de hemel de bruid maar de zoom van Zijn klederen zal aanraken, dan zal zij heilig zijn. En van verre zal die heiligheid u reeds tegen geuren. Mirre, aloë, kassie, zijn alle drie van zeer welriekende boomsoorten afkomstig. Zij zijn alle drie zeer dure nardus. Klederen en specerijen zijn beide aangevoerd uit elpenbenen paleizen. Ik meen hierin de vorstelijke geschenken te moeten zien, die uit de edelste hoven tot de Koning gebracht zullen worden. De liefde van Christus wekt de wederliefde van Zijn gemeente. Zij zullen Hem van alle kant vereren met geschenken. Het dankoffer haalt niet bij het zoenoffer, maar het is toch hartelijk welkom. De rok zonder naad was gave der liefde op aarde, de uitgestorte nardus in Simons huis was gave der liefde. Als het zo op aarde was, zal daar de hemel dan voor onderdoen? Geenszins. Al moeten zij het uit de elpenbenen hoven halen, zij zullen het Hem geven.

De vreugdeolie van de zalving met de Heilige Geest zal Hem verblijden, maar de klederen, de mirre, de kassie, de aloë zullen Hem ook verblijden. Het ene was de gave van God aan de Koning, het andere was de gave van Zijn volk aan de Koning. Waar Hij nu blijde mee is, dat onthoude uw hand Hem toch niet!

K.a.Z.

T. W. K.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 november 1963

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Gerechtigheid en vreugde

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 november 1963

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's