Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zÿn gerechtigheid aan kindskinderen*)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zÿn gerechtigheid aan kindskinderen*)

10 minuten leestijd

Maar de goedertierenheid des Heer en is van eeuwigheid tot eeuwigheid over degenen, die Hem vrezen, en Zijn gerechtigheid aan kindskinderen, aan hen, die Zijn verbond houden, en die aan Zijn bevelen denken, om die te doen. Ps. 103 : 17 en 18.

Wat blijft.

Deze tekst, die de vastheid en de zegeningen van Gods eeuwig verbond bezingt, wordt geplaatst tegen de achtergrond van de vergankelijkheid van het leven. „Hij weet wat maaksel wij zijn, gedachtig zijnde, dat wij stof zijn. De dagen des mensen zijn als het gras. gelijk een bloem des velds, alzo bloeit hij. Als de wind daarover gegaan is, zo is zij niet meer, en haar plaats kent haar niet meer." Dat is het leven, het leven van ouderen, evengoed het leven van jongeren. De mens, hoe vast hij staat, is enkel ijdelheid. Het is ook het leven van de Heere jezus geworden. Alles gaat voorbij, de kracht van een mens, de bevalligheid van een mens, de wijsheid van een mens, de kundigheid van de mens, de prestaties van de mens, het bezit van de mens. Als een bloem des velds is het alles, het wordt snellijk afgesneden en het verdort. Eén ding van de mens blijft, dat is zijn geloof, dat de wereld overwint, dat de dood overwint.

Onze tekst benadert dit van de andere kant, van Gods kant. Zij spreekt van de goedertierenheid „des Heeren". Het geloof komt van Hem, omdat de genade is van Hem. Die is van eeuwigheid tot eeuwigheid. Zij is bij Hem opgekomen in de raad des vredes, omdat zij bij Hem was van alle eeuwigheid. Daarom blijft Zijn genade ook tot in alle eeuwigheid. „Hoewel er in de mensen geen innerlijke kracht is, die niet in rook opgaat, zo is God toch een onuitputtelijke bron van leven, die hen in hun dorheid te hulp komt." Zo zegt Calvijn. Ook aan degenen, die wedergeboren zijn, ook aan de gelovigen ontvalt alles. Niets blijft ook hun over, waar zij hun hoop op zouden kunnen stellen. Nu hoeft echter niets hun te beletten, om in de goedertierenheid te roemen. Het korte en vergankelijke leven kan hun die troost niet benemen, die toch in het einde van het leven niet van hen genomen zal worden. De zwakheden en de gebrekkigheden van het lichaam zullen het niet belemmeren toch ten volle te genieten de vreugde des heils en de eeuwigdurendheid van die genade. Om genade te hebben en te genieten is niet eens een sterk gestel nodig. De wisselvalligheden van het leven, de tegenspoeden van het leven verminderen dat bezit van genade niet, vermeerderen dit bezit doorgaans zelfs, omdat zij daardoor het oordeel ontgaan, dat bezwaarlijk zullen ingaan in het Koninkrijk der hemelen degenen, die goed hebben. En de voorspoeden, de gladde plaatsen van het leven, leren hen voorzichtig te wandelen, opdat hun voet niet uit zou glijden. En waar menigeen moet horen in het eind: „Gij hebt uw goed gehad in uw leven", daar zal voor de Godzaligen blijken, dat de Heere hierin voor hen een omtuining gemaakt heeft. De genade des Heeren blijft eeuwig, ondanks het woeden van de duivel, w T ant moge een kind Gods tegen des satans aanvallen niet met al vermogen, de genade Gods die in hen is, die over hen is, die zal de satan niet te niet kunnen maken, die zal de satan zelfs niet enig letsel kunnen doen. De genade Gods blijft, ook al heeft de wereld altijd grote partij op die genade, ook al misgunt ze die aan Gods volk, ofschoon zij die ook zelf niet hebben wil. Dit kan de wereld nooit teniet doen, dat God Zijn volk liefheeft en dat Hij Zijn volk eeuwig trouw zal blijven in Zijn liefde. Zelfs de zonde kan de genade van Christus' Kerk niet te niet doen, wel verzwakken, wel verduisteren, wel onder de as doen liggen, zodat het haast schijnt, dat de genade verzondigd is. Dit is goed, dat blijft.

Wat steunt.

Die genade is over degenen, die Hem vrezen en Zijn gerechtigheid aan kindskinderen. De psalmist stelt de gerechtigheid op een lagere trap dan de goedertierenheid, daar zij een uitvloeisel is van de goedertierenheid. Als hier sprake is van de gerechtigheid, dan moet u dit niet opvatten als die gerechtigheid, die elke mens naar zijn werken loont, hetzij goed, hetzij kwaad, strikt eerlijk. Die gerechtigheid is er ook en zij is wel zo bijbels, dat men die in de prediking wel eens wat minder verzwijgen mocht.

Maar de gerechtigheid, die de Heere hier betoont aan degenen, die Hem vrezen en aan hun zaad, dat is de hulp Gods aan de Zijnen, waartoe Hij Zich aan hen verplicht heeft, waarop de Kerk des Heeren haar recht kan laten gelden. Een genaderecht in Christus, maar een recht. Het is dit recht, waarmee de Heere trouwelijk met de Zijnen handelt om hen te beschermen met Zijn hand. Hij ondersteunt hen, Hij beschermt hen.

Let daar wel op, de genade is vastgelegd voor eeuwig, zij garandeert een eeuwige zaligheid, maar zij is ook wel degelijk van nut voor dit leven. Die genade gaat in dit leven door niets en niemand verloren, maar de mensen van de genade worden ook zelf ondersteund in al hun doen, in al hun zijn. Zij zijn het ook zo waard, want God ziet hen aan als de mensen, die Hem vrezen, als de mensen, die kinderlijke, liefdevolle eerbied hebben voor Hem. Hier is inderdaad een teder kroost, want de vreze des Heeren doet wijken van het kwade. De vreze des Heeren heeft een afschuw van de zonde. Met alle teerheid van gemoed wenden die Godvrezenden zich tot alles, wat God behaagt. Welnu, daarom is het naar het recht van die God vrezen, dat de Heere hen ondersteunt en beschermt. Hij is in alle leed tot hunne hulp gereed. Zij zijn zo veilig, zij zijn in die machtige Vaderhanden zo wel geborgen.

Daar is een bijzondere zorg Gods voor hun kroost. „Hoe zou Hij ons verwerpen", zegt Calvijn, „Hij Die onze kinderen en kindskinderen in bescherming neemt." Genade wil de Heere schenken tot in geslachten. Het derde en het vierde geslacht, dergenen die Hem haten, zal de Heere bezoeking doen over het verlaten van Hem, maar Hij doet naar Deuteronomium 7 : 9 barmhartigheid tot in duizend

geslachten. Kinderen en kindskinderen noemt ze onze tekst. Daar ligt dus een troost in, een bemoediging voor de aanneming van het huidige geslacht, maar daar ligt ook een belofte in voor het komende geslacht en ook nog een voor de daaraan volgende geslachten. Waar eindigen de kleinkinderen? Bij de snelle ontbinding van het kerkelijk leven van thans, zou men vrezen, dat de tijd van onze kerken maar kort meer is, dat ook de tijd voor deze christenvolken, althans voor de protestantse volken, naar zijn einde loopt. Evenwel staat daar wel die belofte van het nazaad, noem het met de berijming het „late" nageslacht. Niet zozeer, dat er een zaad is, doet ons voor onze kinderen hopen. Wij hebben reeds tientallen van jaren gezien, dat de kinderen niet gingen in het spoor der vaderen. Zekerlijk, nu zien wij dit, dat het kroost weinig de trekken der genade vertoont en dat de gerechtigheid Gods weinig bewezen wordt aan de kinderen en aan de kindskinderen. Het enige waarop wij nog hopen, dat is de belofte Gods, die Hij altijd al uit vrije goedheid gehouden heeft en die Hij ook nu niet dan uit vrije goedheid zal kunnen houden.

't Is trouw, al wat Hij ooit beval; Het staat op recht en waarheid pal. Als op onwrikb're steunpilaren; Hij is het, die verlossing zond Aan al Zijn volk; Hij zal 't verbond Met hen in eeuwigheid bewaren.

Zijn naam is heilig en geducht; De vijand beeft op Zijn gerucht; Maar 's Heeren vrees zal altoos wezen 't Begin der wijsheid; wien Gods hand Die doet betrachten, heeft verstand; Zijn naam blijft eeuwiglijk geprezen!

Wat verantwoordelijk stelt.

God geeft Zijn goedertierenheid en Hij doet gerechtigheid aan die Hem vrezen en aan de kindskinderen, namelijk aan degenen die Zijn verbond houden, en die aan Zijn bevelen denken, om die te doen. Die Zijn verbond houden, dat is die dat verbond, wat Hij gesloten heeft, wat Hij gemaakt heeft, onderhouden, vasthouden, 't Verbond houden, dat is de band aanhouden, de band, die aan God bindt, niet losbreken, verbreken, die band niet laten verslappen. Het tegenovergestelde wordt in de bijbel genoemd: het verbond schenden of het verbond breken. Het eerste is erger dan het tweede. Als men het verbond met God breekt, dan zegt men: Ik wil met U niet meer van doen hebben, Gij bestaat voor mij niet meer. Uw dienst wil ik niet meer, Uw Woord wil ik niet meer, Uw doop erken ik niet meer, Uw avondmaal begeer ik niet meer." Dan is de band gebroken. Dat is erg, maar het verbond schenden, dat is erger, dat is ontrouw. Dan zegt men: „God is mijn God, maar ik heb ook nog een andere God, of andere goden, die ik tegelijk met Hem aanhoud." Dat is schending van de aard van het verbond, dat is overspelige ontrouw. Dit verbond, dat tweezijdig is, vraagt om de twee partijen, niet meer en niet minder. Doet men nu het tegenovergestelde, houdt men het verbond, dan wil men met een teer gemoed geen ander, geen derde tussen zich en God hebben, geen afgod, geen wereld, niets. Dan zint men op allerlei middelen, om de band aan God vaster aan te halen, om Hem te behagen en om geheel in Hem zich te verlustigen, aan Hem en aan Zijn dienst, aan Hem en aan Zijn Woord genoeg te hebben. Hij is de mijne en ik ben de Zijne.

En die aan Zijn bevelen denken, om die te doen.

Twee dingen worden hier genoemd, die waard zijn, om niet uit elkaar gehaald te worden. Aan de bevelen denken, en de bevelen doen. Er zijn mensen, die aan de bevelen niet denken, zelfs nooit denken. Die mensen vrezen God niet! Die mensen zijn denkelijk niet in het verbond en houden althans het verbond niet. Wie er niet aan denkt, die doet Gods bevelen ook niet. Er zijn er wel, die er aan denken, maar ze niet doen. Wie het gebod verwerpt en overtreedt, die hééft er aan gedacht. God vraagt, dat gij eraan denken zult, dat gij de bevelen ook doen zult. Doen, neen dat niet alleen, dènkend doen. Er zijn zovele mensen, die de dingen des Heeren automatisch doen, uit gewoonte doen of uit bijgelovigheid doen. Zo deden de farizeeën de dingen des Heeren, minutieus deden zij ze zelfs, terwijl de Heere Jezus zegt: Tenzij uw gerechtigheid overvloediger is dan die der Schriftgeleerden, gij zult het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan" (Matth. 5:20). Hier moet denken achter zitten, overdenken, hier moet zijn het bepeinzen van Zijn wet, er moet een hart achter zitten, een ter harte nemen. Dan volgen de levende daden, de liefdedaden.

Aan zulken gedenkt God, houdt Hij Zijn goedertierenheid, aan hun kinderen Zijn gerechtigheid. Let er dan terdege op, dat de Heere bevelen geeft. Dit is Zijn bevel, dat gij gelooft in de Zoon Gods. Dit is Zijn bevel: Laat u met God verzoenen. En dit is Zijn bevel: uw heiligmaking.

K.a.Z.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 maart 1964

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Zÿn gerechtigheid aan kindskinderen*)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 maart 1964

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's