Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Enkele psalmen uit de Proeve „beproefd”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Enkele psalmen uit de Proeve „beproefd”

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

PSALM 131

Korte inhoud.

De dichter begint met te belijden, dat hij zijn hart niet hoog draagt en dat zijn oog niet trots is. Zijn hart gaat niet uit naar alles wat hoog in koers ligt bij de wereld, als een hoge positie, een groot bedrijf, of een groot inkomen, kortom: eld, goed of eer. Evenmin behoort hij tot diegenen, die met een trots oog rondlopen, zoals we dat lezen van Nebukadnezar: Is dit niet het grote Babel, dat ik gebouwd heb" (Dan. 4 : 30).

Vers twee noemt een volgende dwaasheid. Want in het bijzonder wanneer van het menselijk kennen en kunnen hoog opgegeven wordt, meent men zich op te moeten houden met grote en wonderlijke zaken, als het Godsbestuur van deze wereld, de vragen rondom het lijden, het vanwaar van het kwaad. Terwijl men veracht wat de Heere daarover in zijn Woord heeft laten optekenen, verstout men zich met grote zelfbewustheid en zelfingenomenheid over deze grote zaken te spreken. Ook daarvan heeft de dichter zich verre gehouden. Zonder strijd zal dat niet gegaan zijn. Zijn hart is niet anders, van nature. Vandaar, dat we lezen: Zo ik mijn ziel niet heb gezet en stil gehouden." De Heere leerde hem te zijn als een kind, dat door de moeder gevoed en verzorgd wordt, en dat daarin rust en vrede vindt. Men vergelijke ook Mattheüs 18 : 2v.v. De ware religie is, door de Here verzorgd te worden. Eenvoudigen en nederigen voorziet Hij van alle nooddruft.

Tenslotte wekt de dichter geheel Israël op, hem daarin te volgen. De vrome is geen egoïst, die slechts aan zichzelf denkt, zoals we dat vaak vinden bij mensen van macht en aanzien. Integendeel, hij is bewogen met geheel Israël. En dat niet slechts in het natuurlijke, maar even zo zeer in het geestelijke. En er is bij de Here genoeg.

Formeel theologische opmerkingen.

a. Couplet 1.

In deze dunkt ons de oude berijming beter geslaagd dan de nieuwe. Om te beginnen geeft de laatste in regel twee: , Ik sla mijn ogen voor U neer". De onberijmde tekst daarvan is: mijn ogen zijn niet hoog", d.w.z. hoovaardig of trots. Het tegengestelde van trotsheid is nederigheid. Elifaz zegt in Job 22 : 29: dan zal God de nederige van ogen behouden". Nu zijn neergeslagen ogen o.i. eerder de uitdrukking van een zeker schaamtegevoel of van ontzag, wat hier niet aan de orde is. Bovendien herinnert deze psalm als geheel sterk aan psalm 123, dat aldus begint: , Ik hef mijn ogen op tot U, Die in de hemel zit." De laatste regel uit de Proeve luidt: Naar de geheimen van uw wil". O.i. niet terecht. Voor zover wij hebben kunnen nagaan wordt er nergens in de Schrift gesproken van „geheimen". Ook niet waar het het verborgen en voor de mens vaak onbegrijpelijke handelen Gods betreft. Daar is de Schrift ook openbaring voor. Merkwaardigerwijs lezen wij wel van „heimelijke zonden", zo Psalm 90 : 8.

b. couplet 2.

In vers 2 van de onberijmde tekst wordt het beeld gebruikt van een gespeend kind. Dus een kind, dat door moeder is gevoed en geholpen. Dit beeld drukt de gemoedsgesteldheid van de dichter uit. Deze is er een van rust, overgave en vertrouwen. Het is niet eenvoudig dit in poëzie weer te geven. O.i. is Datheen daar het best in geslaagd. Hij berijmt aldus: Heb ik mijn boze lusten wild Niet overwonnen en gestild? Heb ik mij alzoo niet verkleend (denk aan Mattheüs 18 : 2 v.v.), Als een kind dat de moeder speent? "

Hier fungeert het beeld in het geheel van het vers, terwijl dat bij de oude berijming en nog minder bij de nieuwe zo het geval is.

c. couplet 3.

In de Proeve is dit dan het laatste couplet. Deze berijming is dus beknopter dan de oude. O.i. wel wat te beknopt. Het is een hele sprong van. „Een zuigeling die verzadigd lacht", naar „Israël, hoop op den Heer". Alhoewel gezegd dient te worden, dat de laatste regel: „Rust bij Hem nu en nimmermeer" ook een fraaie toespeling bevat op het beeld van het kind. „En 't morrend ongenoegen wraakt", oude berijming, regel 2, is niet fraai en wordt door ons zo niet meer gebezigd.

d. couplet 4.

Dit is een mooi vers. Het geeft treffend vers 3 uit de onberijmde tekst weer. Van het dienovereenkomstige couplet uit de berijming van Datheen kan overigens hetzelfde gezegd worden. Het treft ons, dat de-ze laatste zich krachtiger, gespierder, uitdrukt. Men zie: , , Israël zal van nu voortaan Op den Heer zijnen God vast staan En hopen op Zijn goedigheid Van nu tot in der eeuwigheid". O.i. terecht!

De vraag moet gesteld worden, wat nu eigenlijk in deze psalm in het geding is. Uit de oude en nieuwe berijming krijgt men sterk de indruk, dat dat de vraag is van het Godsbestuur met de wereld. Men zie voor de Proeve couplet 1: „Naar de geheimen van uw wil"; en voor de berijming van 1773 couplet 4: „en stil berust' in zijn beleid". Er zijn er, die op dat Godsbestuur nog al wat aan te merken hebben. De psalmdichter echter niet.

O.i. is psalm 131 in eerste instantie een belijdenis van ootmoed. Zie vers 1 onberijmd: „O Heere! mijn hart is niet verheven". De dichter staat in de rechte verhouding tot God. Hij is als een kind. Hij leeft niet zichzelf, maar Gode. Zijn eigen ik is er aangegaan. Vandaar dat de psalm, behalve een belijdenis van ootmoed, er tevens een van vertrouwen is. Zijn leven is geborgen bij God. Zijdelings raakt dat alles ook het Godsbestuur.

O.i. is dat ook de lijn, welke de Kanttekeningen en de berijming van Datheen volgen. Materieel theologische opmerkingen.

Het wordt niet met name genoemd, maar toch kent deze psalm ook de strijd des geloofs. Men zie vers 2 uit de onberijmde tekst: „Zo ik mijn ziel niet heb gezet en stil gehouden". Het werkwoord, hier met stil zetten vertaald, heeft de betekenis van het effen maken van een veld, en verder tot bedaren, tot zwijgen brengen. Blijkbaar is dat niet vanzelf gegaan. Trouwens, wat gaat er vanzelf in het geloofsleven? Dit element van strijd missen wij in de Proeve.

Men zie couplet 2: „Is niet mijn ziel li toegewend". Daartegenover heeft de oude berijming: „Heb ik mijn ziel niet stil gezet en mij verloochend naar uw wet." Datheen geeft: „Heb ik mijn booze lusten wild Niet overwonnen en gestild? "

Conclusie.

Een eenvoudige conclusie is niet te trekken. We kunnen niet zeggen de oude berijming is helemaal goed en de Proeve is helemaal fout. Noch omgekeerd! Beide berijmingen hebben hun gebreken. Trouwens, hoe kan dat ook anders? Naar wij hopen doen we de zaak recht, wanneer wij stellen, dat de Proeve duidelijker is, maar de berijming van 1773 hier en daar bijbelser. Wat dat laatste betreft, is naar het ons voorkomt Datheen favoriet.

A.

P. M. B.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 april 1964

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Enkele psalmen uit de Proeve „beproefd”

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 april 1964

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's