De God, Die wonderen doet
Gij zijt die God, Die wonder doet. Psalm 77 : 15a.
Kent u uw Psalmbundel? Dit boek, dat de eer heeft de enige bijbelse liturgische bundel te zijn? Dit boek, dat nu reeds vele eeuwen het lied van Gods gemeente geweest is? Weet u bij voorbeeld hoeveel Asafs-psalmen er zijn en waar die staan? Er zijn er twaalf en u vindt ze in Psalm 50 en in de Psalmen 73 tot 83. Boven Psalm 80 staat geen opschrift, maar deze wordt gewoonlijk ook aan Asaf toegekend. Asaf is een tijdgenoot van David geweest en heeft met Heman en Ethan behoord tot de meest bekende tempelzangers en spelers. Sommigen zien hem als 'n man, die in veel later tijd geleefd moet hebben, bijzonder om de psalmen 74 en 79. Het doet er minder toe. Wat voor ons van belang is, dat is, dat hij een man des geloofs geweest is, die de diepten van het geloofsleven gekend heeft en die ook de hoogten van het geloofsleven gekend heeft. Het is alsof zijn zilveren stem onder het klankbord der eeuwen nog tot ons doorklinkt. De man die er diep onder gezeten heeft en die er boven uit gekomen is. Naar hem willen wij horen uit onze tekst.
In Psalm 77 valt vooreerst op, dat er tot viermaal gedenken in voorkomt. In vers 4: Dacht ik aan God. In vers 6: Ik overdacht de dagen van ouds, de jaren der eeuwen. In vers 7: Ik dacht aan mijn snarenspel. In vers 12: Ik zal de daden des Heeren gedenken, ja ik zal gedenken Uw wonderen van oudsher. Bij dit viervoudig gedenken vinden wij ook vierderlei gemoedsstemming. Bij het eerste maakte de psalmist misbaar. Bij het tweede zong hij. Bij het derde overlegde hij in zijn hart en onderzocht zijn geest. Bij het vierde spreekt hij van Gods daden. En dan resulteert de wisselende gemoedsstemming van Asaf in de lof van onze tekst. Het begint dus in het klagen over God. Zo kan het zijn, dat een mens Gods doen niet begrijpt, dat het is alsof God Zijn erfdeel verstoten heeft en dat Hij vergeten heeft genadig te zijn, dat het de rechtvaardige kwalijk gaat en het de onrechtvaardige goed gaat. Dan kan een mens zelfs misbaar maken, murmureren tegen God. Dan komt de Psalmist tot het zwijgen. Dat is een goed ding, als ons murmureren ophoudt en als wij gaan zwijgen voor God. Beter is het niets te zeggen, dan iets kwaads van God te zeggen. Wij praten wel eens iets te gemakkelijk. Ons oordeel is toch niet overal over gevraagd? Wij praten over dingen, waar wij niets mee te maken hebben en wij menen met ons kleine verstand Gods grote daden te moeten beoordelen!
Dan gaat de Psalmist in zijn geest onderzoeken en in zijn hart overleggen. Hij keert met al zijn problemen in de binnenkamer. Daar is het goed toeven. Dat is maar niet eens wat denken, maar dat is geestelijk denken, met het geweten er bij. Dat is geestelijk denken, met Gods Woord erbij, met God erbij. En dan komen Gods daden voor de dag, van ouds her. En ik beloof u, dat Gods daden bekeken kunnen worden, dat Gods daden elke toets, ook die van het scherpste verstand, ook die van het vijandigste hart, kunnen doorstaan. Gods daden van ouds her, op de rij af bezien, op orde gesteld, die zijn altijd waard bekeken te worden. Zulk denken loopt altijd uit op de lof Gods.
Gij zijt die God, Die wonder of die wonderen doet. Laat ons nu vanuit onze tekst Gods daden eens bezien en dan zullen wij zien, dat God nooit anders dan wonderen doet. Somtijds treden Gods daden geheel in tegen het natuurlijke en wetmatige en dan spreken wij van wonderen. Als de Heere manna deed regenen of wateren uit de rotssteen deed vloeien, dan was dat een wonder. Maar als de Heere handelt volgens de natuur en volgens de wetten, die Hij heeft ingesteld, dan is dat even wonderlijk, ook al voltrekt dit zich naar voor ons gewone regelen. Laat ons eens zien.
In de schepping is Hij die God, Die wonderen doet. Dat zijn de wonderen van oudsher. God heeft geschapen door alleen maar te spreken. Niets is geworden of het is door spreken tot stand gekomen. Alleen de mens is door God geboetseerd en hem is de geest des levens door God ingeblazen. Wat klein toch, als de moderne mens gaat rekenen en gaat tellen, dat Gods schepping zoveel miljoenen jaren langer nodig gehad heeft dan Gods Woord ons leert. Zij zien niet de kracht van Gods spreken. Wij geloven liever die ene God op Zijn woord dan al de geleerden samen met al hun onomstotelijke berekeningen. Zij kijken tenslotte niet op wat nullen. God deed daar wonderen en Gods wonderen zijn nu eenmaal niet te vatten. Daar kan een mens tegen misbaar maken, maar het maakt hem er zelf alleen maar ongelukkig mee. En hij verandert er toch aan Gods schepping niets mee. Het past de mens beter Gode te zwijgen, dan er zoveel tegen in te spreken en te schrijven. Dat is toch alles maar de taal van het ongeloof. Door te zwijgen krijgt hij het zelf al zo heel wat gemakkelijker. En dan mag hij waarlijk gaan onderzoeken vanuit geloofsstandpunt. In de geest, met het geweten er bij en in de geest met Gods Woord er bij, in de geest met God er bij. En dan komt men alleen maar tot Gods grote daden. Gij zijt die God, Die wonderen doet.
In het rijk der genade doet God alleen maar wonderen en niets anders. Christus is het wonder Gods voor alle tijden, Christus is het wonder Gods op alle manieren. Zijn eeuwig Zoonschap in de eeuwige generatie is een wonder, dat ten enenmale aan ons bevattingsvermogen te boven gaat.
Dat zijn de wonderen van ouds her, dat de eeuwige Vader van onze Heere Jezus Christus Zich een Zoon gegenereerd heeft, Die van alle eeuwigheid en tot in alle eeuwigheid waarachtig en eeuwig God is. Dit is een wonder Gods, dat de Heere Jezus Christus ons menselijk vlees heeft aangenomen en dat Hij die God was en is en blijft, ons zondig vlees heeft aangenomen en dat Hij ons in alles gelijk geworden is, doch zonder zonden. Dat Hij ingegaan is in het vlees van dieven, van moordenaars, van overspelers, dat Hij met ons misdadigers gerekend heeft willen worden, dat is een wonder. Dat is nog een groter wonder dan heel het wonder van de schepping. En dat Hij Zichzelf heeft willen te niet doen in de gestalte van een dienstknecht, dat Hij onze straf heeft wil-
len dragen, dat Hij heeft willen ingaan in onze straf, dat Hij in onze plaats heeft willen gaan naar de hel, dat is een wonder. Dat is nog heel wat groter wonder, dan dat heel die wereld, in schuld en doem als zij voor God verloren lag, aan het oordeel des eeuwigen doods overgegeven zoude worden. Dat de Zoon van God om onzentwil uit de helse benauwdheid, uit dood en graf is opgestaan en dat Hij daardoor die hele kerke Gods in énen rechtvaardigd voor God gesteld heeft, dat is het wonder van alle wonderen. Dat dood-en doemschuldigen daardoor aangenomen worden als kinderen Gods en als erfgenamen Gods, dat, dat is het grote wonder, waarover wij al ons leven en straks gans de eeuwigheid nodig zullen hebben, om ons daarover te verwonderen. Dat de Christus ten hemel gevaren is en nu aan de rechterhand Gods leeft, altijd leeft om voor Zijn Kerk te bidden. De Kerk is dat toch ook nooit waardig. Zij is een vechtend gezelschap, valt in allerlei zonde, leeft in allerlei kerkelijke zonde. En zij betert haar leven maar nooit. Dat is nu van eeuw tot eeuw, van geslacht tot geslacht één droef relaas van altijd weerkerende dwalingen en van altijd weerkerende zonden geweest. En voor die kerk leeft Christus, voor die kerk bidt Christus, die kerk zal Christus eens tot Zich nemen in heerlijkheid. Als wij dat alles zien, dan moeten wij in verwondering uitroepen: „Gij zijt die God, Die wonder doet!"
Willen wij dat echter zien, lezer(es), dan zijn daarvoor nodig vier dingen te weten. Dan moeten wij daartoe gaan de geloofsweg van Asaf. Als wij met een natuurlijk hart en met een natuurlijk verstand overdenken Gods doen, dan maken wij slechts misbaar. Dan murmureert een mens er tegen als hij schuldig gesteld wordt tegenover een heilig God. Dat zijn wij nooit met God eens, dat wij doodschuldig zijn, dat wij doemschuldig zijn. En daarom zijn wij het ook nooit eens met de diepe vernedering van de Zaligmaker. Lezer (es), wij zullen Gode moeten leren zwijgen. En wij zullen moeten gedenken Gods grote daden. Dat zal in de geest moeten geschieden. Dat zal in het hart moeten geschieden. En het geweten erbij en Gods Woord erbij en God erbij. Denkt u daar wel eens aan? Is dat wel eens geworden uw hartelijke en innerlijke overweging? Daar moeten werkzaamheden der ziel plaats vinden bij u, daar moeten geloofswerkzaamheden plaats vinden, wil Christus u worden het wonder Gods. Heeft men Zijn Naam niet genoemd „Wonderlijk"? Als dat geschiedt, dan gaat gij opklimmen in de Schrift en dan gaat gij overdenken Gods daden van ouds her. Gij kunt niet alléén door de prediking zalig worden. Die moet ter harte genomen worden. Die moet gij in uw hart gaan verwerken. Dat moet elk mens zelf doen, geleid en geleerd door de Heilige Geest. Dat is het hartewerk des geloofs. Dat is het zijns zelfs zaligheid werken met vrezen en beven.
Dan gaat gij met Asaf zien: Gij zijt die God, Die wonderen doet. En dat gaat dan zo leven in uw ziel, dat het wonder voor u al groter wordt, naar de mate dat gij ouder wordt. God wordt al groter voor u. Christus wordt al groter voor u. Hij wordt voor u al wonderlijker. Er is in die weg van het gedenken wel een begin, maar er is geen einde. Daar hebt gij uw jaren, daar hebt gij uw leven voor nodig, eindeloos.
Maar wordt dat niet eentonig, altijd maar gedenken, altijd maar zijn leven lang over dezelfde dingen, over dezelfde God, over dezelfde Christus, altijd maar over dezelfde verlossing denken. Neen, dat wordt men eeuwig niet moede.
'k Zal gedenken, hoe voor dezen Ons de Heer' heeft gunst bewezen; 'k Zal de wond'ren gadeslaan, Die Gij hebt van ouds gedaan; 'k Zal nauwkeurig op Uw werken En derzelver uitkomst merken; En, in plaats van bitt're klacht, Daarvan spreken dag en nacht.
Heilig zijn, o God, Uw wegen, Niemand spreek' Uw hoogheid tegen, Wie, wie is een God als Gij, Groot van macht en heerschappij? Ja, Gij zijt die God, die d'oren Wond'ren doet op wond'ren horen; Gij hebt Uwe roem alom Groot gemaakt bij 't heidendom.
Gij zijt die God, Die wonderen doet. Zo zijn wij gekomen aan het persoonlijke geloofsleven. Dat wij niet buiten het bestek van de tekst gaan, kunt u hieraan zien, als Asaf zegt: Uw weg is in het heiligdom. En het heiligdom is voor mensen. En de tekst wordt gevolgd door de woorden: Gij hebt Uw sterkte bekend gemaakt. De toedeling des heils, de toepassing des heils, dat is alles wonder. En anders is het niet. De mensen, voor wie het geen wonder is, als zij zalig worden, die zijn niet op een bijbelse weg. Ik geloof niet, dat die er komen. Het geloof, lezer (es), dat is een gave Gods, de genade is een genade, maar goedkope genade is het nooit. Die wordt toch nooit dan in worsteling verkregen. Zie dat aan Asaf. Ook onze Psalm is daar het bewijs van. Dat overdenken, dat heeft hem vlees gekost.
Tot driemaal toe leest u in de Psalm, dat hij er des nachts mee bezig geweest is. In vers 3 leest gij: „Ten dage mijner benauwdheid zocht ik de Heere; mijn hand was des nachts uitgestrekt en liet niet af, mijn ziel weigerde getroost te worden." In vers 5 leest gij: „Gij hield mijn ogen wakende, ik was verslagen en sprak niet." In vers 7 leest gij: „Ik dacht aan mijn snarenspel; in de nacht overlegde ik in mijn hart, en mijn geest onderzocht." Dat zijn alleen maar de insnijdende dingen, die u des nachts wakker houden. Als u een groot verlies geleden hebt, of als u een groot verdriet hebt, • dat houdt u des nachts wakker. Dan worden de uren geteld. Dan kan de morgenschemering u voorkomen in uw geschrei. Zo nu, als het geloof voor u een persoonlijke zaak wordt, gaat het toe bij Gods heiligen. Dat leest u bij Abraham, bij Jacob, bij David, bij Petrus, bij Paulus. Als God en Zijn werken voor u een probleem worden, als u met uzelf, met uw staat voor de eeuwigheid, met uw zonde en schuld te doen krijgt, dan is het niet meer zo vanzelfsprekend, dat u er komt. Dan wordt het een wonder, als u zalig wordt.
Dan gaat u daar nooit meer goedkoop over praten. Dan wordt uw bidden geen goedkoop bidden. Dan wordt uw ingaan in Gods heiligdommen, uw kerkgang geen goedkope kerkgang meer. Dat is bij Asaf zo geweest, bij David, bij Heman, bij Ethan. En dat wordt ook zo bij u. Hoe zal ik zalig worden? Hoe krijg ik een genadige God?
Welnu, lezer (es), op die vragen, op zulke vragen, heeft God een antwoord. „Gij zijt die God, Die wonderen doet!" Het is het antwoord van onze tekst. En nu ga ik nog een keer het rijtje overdenkingen van onze Psalm langs tot uw vertroosting. Is hier iemand, die met de vragen van de Godsregering zit, die misbaar maakt? U kunt hei; daar zeer moeilijk mee hebben. Zo moeilijk zelfs, dat gij vraagt of er wel een God is, of er wel een rechtvaardige God is. Mijn vriend, één antwoord kan u slechts helpen. Hij is de God, Die wonder doet. Gelooft dat toch, clat al wat God doet, nooit met het verstand te vatten is. Wij kunnen van God niets bewijzen, wij kunnen Hem zelfs niet narekenen, noch in de schepping, noch in de genade. Wij kunnen in Hem alleen geloven!
Is hier iemand, die de jaren overdenkt en niet spreekt? Zo'n stille denker? Gij kunt met al uw denken toch de Almachtige niet vatten. Ge hebt ook met al uw denken en peinzen niets gevonden, wat gij spreken kunt. Hiermee gaat ook al uw vrolijkheid, al uw blijdschap te loor. Daar is voor u geen snarenspel meer. Het moet anders met u worden. Het moet op genade aan. Denkt liever hier eens over: „Heeft God vergeten genadig te zijn? Heeft Hij Zijn barmhartigheden door toorn toegesloten? " Op die vraag alleen geeft God een antwoord. Het is het antwoord in Christus, het is het antwoord der genade. Hij is de God, die dat wonder doet.
Als u de daden des Heeren gedenkt, Zijn wonderen van ouds her, zie, dan hebt u hier het leven des geloofs. Als u zo voor God staat, als u zo voor Christus staat rnet het: „Gij zijt die God, Die wonder doet", dan gaat voor u open heel de schepping, heel de bijbel, Christus en al Zijn heil. En Hij doet uw oren wonderen op wonderen horen. Dan wordt het leven met zijn dagelijks onderhoud een wonder, dan wordt uw kerkelijk leven een wonder. Dan gaan de schatten van Christus voor u open. En daar moogt u nu altijd uit leven, lezer (es). Dat houdt nooit op, dat raakt ook nooit op. Zelfs één keer als u sterft, dan is het voor u het wonder als u binnenkomt en gij valt verwonderd aan Jezus' voeten met het: „Gij zijt die God, Die wonder doet."
K.a.Z.
W. L. T.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 juni 1964
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 juni 1964
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's