Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Legerorders van Christus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Legerorders van Christus

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Alleenlijk wandelt waardiglijk het Evangelie van Christus, opdat, hetzij ik kom en u zie, hetzij ik afwezig ben, ik van uwe zaken mag horen, dat gij staat in één geest, met één gemoed gezamenlijk strijdende door het geloof des evangelies; en dat gij in geen ding verschrikt wordt van degenen, die tegenstaan; hetwelk hun wel een bewijs is des verderfs, maar u der zaligheid, en dat van God.

Fii. 1 : 27, 28.

Waardig wandelen

„Alleenlijk wandelt waardiglijk het Evangelie van Christus, opdat, hetzij ik kom en u zie, hetzij ik afwezig ben, ik van uw zaken mag horen." Nog eens spreekt de apostel over de mogelijkheid, dat hij uit de gevangenis te Rome los zal kunnen komen en dat hij de gemeente te Filippi zal weerzien. In één adem laat hij er op volgen de andere mogelijkheid, dat hij ze niet zal weerzien, maar dat hij (in de gevangenis) alleen over hen zal horen. In beide gevallen moet zowel het horen van de meester, als het zien van de meester de leerlingen aansporen tot een goede wandel. Ik zou denken, dat het horen in de gevangenis de Filippenzen nog meer moet aansporen tot een nauwgezette wandel dan het zien bij eventuele loslating en ontmoeting. Voor een leermeester, die gevangenschap verdraagt voor de goede zaak van Christus, moeten zij nog wel meer ontzag hebben dan voor dezelfde leermeester, die, op vrije voeten gekomen, hen dan bezoeken zou. De raad in de wind slaan van een meester, die in lijden is vanwege zijn goede wandel, is veel erger dan van een leermeester, die wel recht wandelt, maar die er niets voor te dulden heeft.

Welnu, de zaak dan, die de apostel in gevangenschap de Filippiërs op het hart bindt: „Wandelt waardiglijk het Evangelie van Christus." Het werkwoord politeuesthe wil zeggen: zich aanstellen als een burger van een bepaalde staat. Hier wil het dus zeggen: zich gedragen als een burger van het Koninkrijk Gods. De mensen van Filippi moesten dit wel goed verstaan. Daar toch in die Macedonische stad was een Romeinse kolonie, waarvan de leden zich anders kleedden dan de Grieken, anders aten, anders leefden. Zij, die het Romeinse burgerrecht bezaten, staken ver uit in beschaving, in kennis en in manieren boven de inheemse bevolking van Filippi. Deze mensen uit Filippi kochten dan ook graag het Romeinse burgerrecht voor veel geld. Hadden zij dat Romeinse burgerrecht eenmaal, dan lieten zij zich op dat voorrecht niet weinig voorstaan. Zo nu, zegt Paulus, hebt gij in uw heidense geboortestad het geboorterecht ontvangen niet slechts van het Romeinse rijk, maar van niets minder dan het rijk der hemelen. Dat hebt gij niet gekregen door koop, door goud of zilver, dat hebt gij verkregen door geboorte, door een nieuwe geboorte, door een geboorte van boven. Nu moet gij dan ook de gewoonten van het rijk Gods aannemen en aanhouden. Gij moet wandelen, gestadig aan, gij moet leven als burgers van dat rijk. Er zijn bepaalde geboden, die de Koning voorgeschreven heeft, de geboden, die moet gij houden. Dan zijn er de dingen, die tot eer van de Koning strekken, die niet bepaald voorgeschreven zijn, rnaar die vanzelfsprekend door ieder burger van dat rijk voorgestaan zullen worden. Dan zijn er bepaalde gewoonten, die de burgers van dat rijk kenmerken, die niet bepaald geboden zijn, en die niet bepaald de eer des Konings raken, maar die tot het fatsoen, tot de levensstijl van de burgers van dit rijk behoren. Men leest in de bijbel van zekere gebruiken, van zekere gewoonheden in Israël. Wij laten ons niet altijd opvorderen, om voor alles tekst en wet aan te wijzen, wij hebben zo ook onze gewoonten, wij hebben zo ook onze christelijke manieren. Wij zeggen met meer recht dan Abimelech: „Zulke dingen doet men bij ons niet en zulke dingen doet men bij ons wel!"

De maatstaf, die de apostel stelt, is deze — en zij is ook onze: „Wandelt waardiglijk het Evangelie!" Er is een grote waardigheid in het Evangelie. Daar is een adeldom in, een waardigheid, die ons verplicht. Dit stelt ons voor een edele wandel, voor een deftige wandel (evenwel zonder enige hoogmoed, zonder enige gemaaktheid). Deze waardigheid van het Evangelie is ook een evangelische waardigheid — zij bedoelt door een zekere voorname levenshouding anderen aan te trekken, mee te trekken, zij heeft het behoud van medezondaren op het oog. Dit behoud kan getrokken worden uit ons getuigenis, maar komt meestal voort uit onze levenswandel. Is die met voorzichtigheid, zonder aanstoot te geven, winnend, nodigend, voorbeeldig, dan is het goed! Dat kan bestaan in correctheid in de omgang, het betonen van een goede aard, in eenvoudigheid en soberheid van leven, in gulle hartelijkheid, in stiptheid en eerlijkheid en in dienstbetoon. Een christenmens is geen heilige, ook geen schijnheilige, maar hij is wel geroepen tot heiligheid en tot een hoge staat des levens.

Gezamenlijk strijden.

Dat ik dit van u mag horen — schrijft de apostel — „dat gij staat in één geest, met één gemoed, gezamenlijk strijdende door het geloof des evangelies." Of de apostel nu al bij de Filippenzen is of niet, of hij van hun wandel hoort of niet, de Heere is met Zijn Geest en met Zijn oor en met Zijn oog overal tegenwoordig, ook te Filippi. Hij ziet alles, Hij hoort alles. Of Paulus al komt of niet, Zijn komst genaakt. Hij ziet en oordeelt of Filippi ook strijdt, wettig strijdt en de goede strijd des geloofs strijdt. Uit het voren behandelde zou men kunnen afleiden, dat rechte christenen een vriendelijk en zoetsappig soort mensen waren. Niet alzo! Zij mogen wat van Elisa hebben, die het land doorging goed doende, maar zij hebben ook zeker wat van Elia, een man van staal en van vuur. Zij kennen de strijd van het geloof, vóór het geloof, dat zij met vuur en gloed willen verdedigen, tot in al zijn onderdelen, tot in al zijn geloofsstukken, maar zij kennen ook de strijd dóór het geloof. Het is deze strijd, die het ongeloof, het bijgeloof niet rustig laat begaan, die de mensen niet rustig tegen God en tegen Christus laat zondigen, en die de mensen ook niet rustig laat verloren gaan. Het Evangelie is niet slechts verdedigend, maar het is ook aanvallend. Het pakt de zondaar aan, het rukt aan de zondaar, om

hem te trekken uit het verderf. In bepaalde landen mag het geloof geen propaganda maken. Het geloof doet veel meer dan dat! De kerk is een strijdende kerk, en het geloof is aanvallend van aard. Het is geen wonder, dat het ongeloof ons gevaarlijk, staatsgevaarlijk noemt, want dat zijn wij ook. Voor het ongeloof zijn wij gevaarlijk en voor de ongeloofsstaten zijn wij staatsgevaarlijk.

Dat gij staat, zegt de apostel. Hij doelt hier op standvastigheid en denkt dan aan een worstelaar, die iemand aangegrepen heeft, met wie hij worstelt, waartoe hij zijn voet onbewegelijk geplant heeft, van welke plek hij niet wil wijken. Zo heeft een christen in de strijd om het behoud van zondaren standvastig te zijn, altijd onbewegelijk. De voet bij de belijdenis, de voet bij de banier van Koning Jezus, de voet bij het stuk houden en geen kamp geven. Staan!! Staan in één geest, met één gemoed, gezamenlijk strijdend. Christenen moeten niet tégen elkander strijden, maar zij moeten mét elkander strijden. En zij moeten ook niet in verschillende richtingen strijden, de één voorwaarts, de ander achterwaarts, de één voor het geloof, de ander tegen het geloof. Neen, zij moeten van één geest zijn, en van één gemoed. Verstand en hart, die moeten bij hen overeenkomen. Zij moeten hetzelfde denken en hetzelfde gevoelen. Hun geloof moet eender zijn en ook hun hart, hun aandrang moet gelijk op zijn. Zij mogen niet in tegengestelde richtingen strijden en zij mogen ook niet met al te ongelijke kracht opdringen. Het past aan de kerk niet, om in allerlei geloofsstukken tegen elkander in te gaan en het past ook niet om in ongelijke kracht en ongelijke ijver op te trekken in de strijd. Gezamenlijk: er moet een samenspel zijn, dat ieder naar de krachten, hem van God verleend en naar de mate des geloofs medewerkt en medestrijdt met elkanders strijd. De zaak, die zij voorstaan, is toch dezelfde zaak en de strijd, die zij voeren, is toch dezelfde strijd. Die mag dan wel met de inbreng van alle gezamenlijke krachten geschieden.

Gij hebt Uw volk een harde zaak Doen zien, door Uw gestrenge wraak; Door twist op twist het land gekrenkt, En ons met zwijmelwijn gedrenkt.

Maar nu hebt Gij een heilbanier, Tot roem van Uw geducht bestier, Hen, die U vrezen, op doen steken; Zo is Uw waarheid ons gebleken.

Geef Gij ons hulp in tegenheên; Bij U is raad, bij U alleen; 't Is vrucht'loos, waar men zich mee vleit, Want 's mensen heil is ijdelheid.

Wij zullen dapp're heldendaan In God verrichten; hoe 't moog gaan, Hij, die van ons wordt aangebeden, Zal onze weerpartij vertreden.

Niet verschrikt worden

, , En dat gij in geen ding verschrikt wordt van degenen, die tegenstaan; hetwelk hun wel een bewijs is des verderfs, maar u der zaligheid, en dat van God." De kerk Gods heeft altijd met tegenstanders te doen gehad en zij zal daarmee te doen hebben tot aan het eind der dagen. Bijzonder echter dan, als de kerk gesticht wordt, of als de waarheid opnieuw doorbreekt, openbaart zich de tegenstand. De machten zijn veel, de kundigheden zijn veel, de vindingen zijn ingenieus. Toch zegt de apostel: , , Wordt in geen ding verschrikt van degenen die tegenstaan." Als gij een beetje geoefend wordt in de strijd, dan merkt gij al ras, dat het ongeloof altijd met oude ketterijen komt aandragen en dat de geweldige dingen van de wereld toch maar klein zijn. De leugen is altijd kleiner dan de waarheid, al doet zij zich groter voor; de ketterij is altijd dom, al doet zij zich altijd voor als wetenschappelijk. Wordt maar niet verschrikt, wordt zelfs in geen ding verschrikt. Zij zullen u wel tegenstaan in dit hun listig bedoelen en zoeken. Zij zullen u tegenstaan in wat gij voor anderen zoekt. Zij zullen u tegenstaan in wat gij voor uzelf zoekt. Zij zullen u tegenstaan in wat gij voor God zoekt. Vreest geen ding, want het zal niet gelukken, zelfs al gelukt het wel!

De vijand is nu eenmaal één, die al, wat heilig is, onteert. Het is beter tegengestaan te worden, dan tegen te staan. Het is verre beter vervolgd te worden, dan te vervolgen. Het is beter onrecht te lijden dan onrecht te doen. Het is den tegenstanders van het geloof namelijk een bewijs van het verderf. De tegenstand tegen de gelovigen is eveneens een bewijs van hun verderf. Dit komt uit een verkeerde bron voort. Het bewijst, dat het daar binnen in hun hart niet deugt. Daar is de waarheid niet. Daar is de liefde tot God en de liefde tot de naaste niet uitgestort in hun hart. Tegen Gods belangen zijn zij.

Tegen de belangen der kerk zijn zij. Tegen het geloof zijn zij. En als dit nu een bewijs van hun verderf is, dan kunnen zij ook zeker zijn van het verderf, dat hun wacht! Dit zal hun verderf zijn, dat zij daar God, Christus, de Heilige Geest, niet meer zullen ontmoeten, dat zij daar geen gelovigen en geen geloof meer zullen vinden. Daarmee is alles gezegd en nog niet alles gezegd. Het verderf, dat hun wacht, zal zijn een verderven van het lichaam en een verderven naar de ziel. En dat voor eeuwig! Laten wij het toch niet vergeten, dat degenen, die God en Zijn volk en het geloof tegenstaan, de hemel niet wacht, maar de plaats, waar alles verderft en waar alles eeuwig verderft.

En het tegengestaan wórden om Christus' wil, om des geloofs wil, dat is, zo zegt de apostel, u een bewijs der zaligheid en dat van God. Het valt niet mee om veracht te zijn om iets goeds, om het hoogste goed. Toch is het een bewijs der zaligheid. Het is een zegel van de aanneming tot het kindschap Gods. En dat van God! Dit is als een sacrament, door God gegeven. God laat het de wereld toe, om Zijn kinderen te kwellen en tegen te staan, om hen te louteren door het lijden, gelijk het zilver wordt beproefd. Het is Zijn bedoeling, dat zij daardoor zelfverloochening leren en dat zij daardoor sterven aan de wereld en aan zichzelf. Maar dit is ook Gods bedoeling, dat zij daarin een bewijs ontvangen van hun aandeel in Christus, dat zij Zijn smaadheid mede dragen mogen. Zo houdt God ook aan dit kwaad de hand en werkt er het goede mee, opdat Zijn volk tot de tegenstanders zeggen mag: „Gijlieden wel, gij hebt dit wel ten kwade gedacht, maar God heeft dit ten goede gedacht."

K.a.Z.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 augustus 1964

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Legerorders van Christus

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 augustus 1964

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's