Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wij zijn de besnijding

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wij zijn de besnijding

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voorts, mijne broeders, verblijdt u in de Heere. Dezelfde dingen aan u te schrijven, is mij niet verdrietig en het is u zeker. Ziet op de honden, ziet op de kwade arbeiders, ziet op de versnijding. Want wij zijn de besnijding, wij, die God in de Geest dienen, en in Christus Jezus roemen, en niet die in het vlees betrouwen; hoewel ik heb, dat ik ook in het vlees betrouwen mocht; indien iemand anders meent te betrouwen in het vlees, ik nog meer: Besneden ten achtsten dage, uit het geslacht van Israël, van de stam Benjamin, een Hebreër uit de Hebreën, naar de Wet een Farizeeër; naar: de ijver een vervolger der gemeente; naar de rechtvaardigheid, die in de Wet is, zijnde onberispelijk.

Fil. 3:1-6.

Dezelfde dingen

„Voorts, mijne broeders! verblijdt u in de Heere. Dezelfde dingen aan u te schrijven, is mij niet verdrietig en het is u zeker." Zo juist heeft de apostel in het vorige hoofdstuk aan de gemeente te Filippi geschreven over de blijdschap van Epaphroditus' genezing en over de blijdschap over diens wederkomst. Nu, voorts schrijft hij over het zich verblijden in de Heere. En dat, terwijl hij zich opmaakt om hen te waarschuwen tegen de verleiding van de valse profeten. Wat een wonderlijke man is Paulus toch geweest. Er is bedreiging van de gemeente door de dwaalleer en toch geeft hij de raad zich in God te verblijden. De Heere is een Zaligmaker, Die Zijn volk verlost uit alle zondenood en dwaling, Die het dus ook met de Zijnen niet zo ver zal doen komen, dat zij door dwalingen verloren zullen gaan. Hij zal Zijn volk beschermen tegen alle dwaling en tegen alle verleiding. Daarom kan het temidden van dat alles zich in Hem verblijden. Dezelfde dingen: altijd maar weer de Heere, de trouwe Zaligmaker. Maar daartegen ook dezelfde dingen: steeds waarschuwen tegen de gevaren, die èn de gemeente, èn de zielen in gevaar brengen. De apostel vindt dat niet verdrietig die dingen te schrijven, hoewel het op zichzelf heel verdrietige dingen waren, dat hij waarschuwen moest. Men kan aannemen, dat de apostel nog wel eerder brieven geschreven heeft aan Filippi, welke het de Heilige Geest niet goed gedacht heeft voor ons te bewaren en welke de Heilige Geest in elk geval niet heeft geplaatst in de Heilige Schrift.

Op een eerder geschreven waarschuwing kan dit woord dus doelen. Het is echter ook mogelijk, dat de apostel hier ziet op mondeling gegeven waarschuwingen, die hij gaf toen hij te Filippi was, een en ander maal. Zie Handelingen 16:11 en volgende, Handelingen 20:1, Handelingen 20 : 6. Dit behoort dus kennelijk tot de taken van de apostelen en ook tot de taken van alle Evangeliedienaars, dat zij de dwalingen weerleggen en dat zij de dwaalleraars tegenstaan. Het is al te vriendelijk, als men altijd het Evangelie predikt. Men is er niet klaar mee, als men altijd en alieen de smalle weg predikt en wat er zo al op die weg beleefd en geleerd wordt. Men moet ook de brede weg prediken en vertellen, wat daar zo al om-^ gaat. Men moet ook de afbuigingen van de smalle weg aanwijzen. Geen gemakkelijk werk, doorgaans geen dankbaar werk. Niettemin is het nodig. Het staat in de lastbrief des Heeren. Men moet dan de kronkelwegen van verwarde geesten volgen en de verschillen nagaan tussen de Schrift en de dwaalleringen. Men moet ook de schade berekenen, die zo'n dwaalleer doet aan de gemeente en aan zielen. Men moet ook de oneer peilen, die zij doet aan de Heere Zelf. Ziende op deze belangen zegt de apostel, dat dit hem niet verdrietig is. Alle evangeliedienst brengt zijn eigen gewicht mee en hoe zwaar deze tak van dienst ook mocht zijn, hij is waard om verricht te worden, 't Is mij niet verdrietig. En 't is u zeker.

Als de gemeente van Filippi goed weet, waar de gevaarlijke paden liggen, dan gaat zij een zekere, een vaste gang. Daarom het apostolisch vermaan, één keer en ander maal: Pas op, daar en daar raakt ge het spoor bijster.

„Ziet op de honden, ziet op de kwade arbeiders, ziet op de versnijding." Driemaal ziet - — iet op! De apostel noemt geen namen. Hij wijst de dwaling aan, de versnijding; hij wijst de personen aan, de arbeiders, de kwade arbeiders; hij noemt ze honden. Dit is de naam, die de Joden aan de heidenen gaven. Zo noemden zij ook de profeten, die kwalijk profeteerden, zoals gij leest in Jesaja 56 : 10. Waarschijnlijk hebben wij hier met christenen te doen, die bezig waren naar het Jodendom terug te keren. Zij leerden, dat de heidenen niet zalig konden worden, als zij zich niet lieten besnijden. Niet ongeestig noemt de apostel dat in plaats van de besnijdenis de ver-snijding. Hij wil zeggen: Wie dit oude sacrament weer opraapt en de Doop verwerpt, doet daarmee een loochening van het offer van Christus. En wie dit offer verwerpt, dat geslacht is, mag net zoveel snijden in zijn lichaam als hij wil, maar hij versnijdt het. Hij wondt slechts zijn lichaam, maar hij mist alle zedelijke en geestelijke winst. Waar Christus ontbreekt, heeft alle ceremonie (die om Christus' wil afgeschaft was, als een bloedig ceremonieel) haar waarde verloren. De apostel noemt dan ook de mensen, die dat leerden, kwade arbeiders. Zij arbeidden! Let daar wel op, dat zij, die een onware leer brengen, doorgaans ijverig zijn. Zij arbeidden voor dit hun ideaal om Joden en Jodengenoten te maken, voor dit ideaal om een christendom voor te staan, dat joods van aard was. Zij waren dan dus kwade arbeiders. Dit dan waren dezelfde dingen, die toen herhaald moesten worden. En deze dingen zijn nog alzo!

Wij zijn de besnijding. Zij zijn de versnijding.

„Maar wij zijn de besnijding, die God in de Geest dienen, en in Christus Jezus roemen en niet in het vlees betrouwen." Daar hebt ge nu de redelijke, de geestelijke godsdienst. Een reine godsdienst, waar de besnijdenis des harten heeft plaats gehad. En waar het hart besneden werd, waar het beginsel der zonde werd weggenomen, daar ging dat hart andere uitgangen des levens vertonen. Daar werd het oor besneden, daar werden de ogen besneden, zodat het oor niet meer wilde horen naar alle ijdele taal, daar wendde zich het oog af, zodat het geen ijdelheid zag. Daar werden ook de lippen besneden, zodat geen ijdele taal meer gesproken werd. Paulus zegt: „Wijn zijn be-

sneden, namelijk alle ware Christgelovigen, wij zijn besneden door de Heilige Geest en door het Woord." Wij zijn door die besnijdenis, die niet met handen geschiedt, ingegaan tot het verbond. Israël, dat roemde en roemt in het verbond, louter formeel door de handeling der besnijdenis, zonder dat daar maar enigszins de bekering aan te pas kwam, is niet het volk van het verbond. Israël heeft door deze formele handeling geen enkele band met de levende God. Daar kwam Gods Geest niet aan te pas. De Heilige Geest besneed hun harten niet tot bekering. Maar wij zijn het volk van Gods verbond, wij die de ware besnijding hebben door de Geest Gods. Wij kennen, doordat onze ogen en oren besneden werden, de levende God. Wij zien Hem door het geloof. Wij horen Zijn stem. En onze harten zijn besneden, zodat wij God liefhebben. De indrukken van de Geest des Heeren zijn zo in onze zielen, dat wij God in de Geest dienen. Dit is de tekst van onze geestelijke besnijdenis: , God is een Geest, die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en in waarheid", Joh. 4 : 24. Het bidden van de geestelijk besnedenen is een geestelijk bidden. Het richt zich tot die geestelijke God. Daar komen geen beelden aan te pas. Zij aanbidden Hem noch te Jeruzalem, noch op de Gerizim, noch in bidstoelen of bidkapellen, maar zij aanbidden Hem in waarheid. De'dienst van hun God is geestelijk. Zij bestaat niet in inzettingen en plichten, niet in ceremoniën, niet in liturgieën, maar zij zoekt slechts God in Christus te behagen.

Het tweede wezenskenmerk van de waarachtig besnedenen is dit, dat zij in Christus Jezus roemen. Daar wordt veel in Christus Jezus geroemd, dat ijdel roemen is. Men vindt er Christus Zelf niet in. Zie, dit is de ware roem, die roemt in de Christus der besnijdenis. Hij besnijdt de harten, Hij wast ze door Zijn bloed, Hij reinigt ze door Zijn Geest, omdat Hij Zichzelf als de Eerstgeborene onder vele broederen niet alleen heeft laten besnijden als Jongske, maar omdat Hij Zich geheel ten offer heeft laten vallen. De besnijdenis wilde zeggen het geheel uittrekken van de voorhuid der zonde. En waar wij geheel zonde zijn, moesten wij geheel uitgetogen worden, moesten wij geheel sterven. Nu is Christus ten offer gevallen in de plaats van Zijn Kerk. De besnijdenis werd aan Hem voltooid. Zo nu kan de Nieuw-Testamentische besnijdenis, de reiniging door de Doop, teken worden van het verbond en kan de besnijdenis van harten, welke besnijdenis niet met handen geschiedt, plaats vinden aan grote zondaren. En zij werden als nieuwgeboren kinderkens. Daarom heeft de kerk alleen maar te roemen in Christus Jezus. Zijn dood is de grond onzer geestelijke besnijdenis. Zijn genade is de daad onzer geestelijke besnijdenis. Hij zal er al de lof van hebben.

Daarom betrouwen wij ook niet meer in het vlees. Wij, die de besnijding zijn, het ware bondsvolk, het geestelijk besneden volk, wij willen niet meer achter het offer van Christus naar dat Oud-Testamentische bloedige bondsteken terug vragen. Wij zien in onszelf geen enkel voorwerp van vertrouwen meer, niet in onze ceremoniële dienst, niet in onze trouw of ijver, zelfs niet in onze bekeringsijver. Het komt uit één offer, namelijk uit dat van Hem, het komt uit één besnijdenis, namelijk uit die van Hem en onze besnijdenis, die niet met handen geschiedt, is daar maar een vrucht van. Zij is niet vleselijk, maar zij is geestelijk.

Heer', open Gij mijn lippen door Uw kracht, Zo zal mijn mond Uw lof gestaag vermelden. Geen offer kan voor mijne zonden gelden; Behaagd' U dat, straks wierd het U geslacht. Indien Gij lust in brandend' off'ren hadt, Dan wierd het vuur door mij gewis ontstoken; Ik spaarde dan noch zorg, noch vlijt, noch schat, Maar zou 't altaar van offervee doen roken.

Betrouwen in het vlees

, , Hoewel ik heb, dat ik ook in het vlees betrouwen mocht; indien iemand anders meent te betrouwen in het vlees, ik nog meer." De apostel zinspeelt dan waarschijnlijk op Judaïstische dwaalleraars of op één Judaïstische dwaalleraar, maar hij noemt geen naam.

Wat is de bijbel toch voornaam.

Wat is de apostel toch voornaam.

Dat is hij zelfs in zijn weerlegging, in zijn bestrijding, nu hij namen verzwijgt. , , Nomina sumt odiosa." „Namen noemen, dat wekt maar ergernis." De wapenen van onze krijg zijn geestelijk, niet vleselijk. Het gaat zo'n apostel om het behoud van zo'n gemeente. Daarom alleen trekt hij te velde tegen dwalingen. Het gaat zo'n apostel ook om het behoud van zo'n dwaalleraar. Hij kan in onze tekst nog schertsen (versnijding - besnijding). Calvijn zegt hiervan „dat zelfs de Heilige Geest in zijn vaten en instrumenten niet altijd geestigheid en kluchtigheid van woorden geschuwd heeft, doch waarin geen platheid was, die Zijne majesteit niet betaamde". Een goedmoedig woordspel kan zoveel van de bitterheid van de strijd wegnemen. Zo doet Paulus het ook hier als hij tot de dwaalleraars zegt, dat hij zich, als het moet, meten wil met hen, als het gaat over voorrechten naar het vlees, op welke men zich zou kunnen beroemen. Paulus wil er zich niet op beroemen, omdat hij weet, dat daar niet in te roemen valt. Maar hij zegt: Als gij op zulke dingen u wilt laten voorstaan, komt dan maar hier. Die dingen heb ik ook, ruimschoots, meer nog dan gij ze hebt. En dan gaat hij zijn vleselijke voorrechten opsommen, met de boodschap er bij, dat hij al die dingen schade geacht heeft om Christus' wil. Schade!! Als iemand nu ooit de grond uit zulke dingen wil wegnemen bij anderen, dan is dit wel de beste methode. Hij wil zeggen: „Rekent die dingen, die gij zo hoog aanslaat, toch niet, want zij bieden geen grond, geen hoop voor de eeuwigheid." Ik heb al die dingen, waarop gij met uw besnijdenis u verlaat. Ik ben ook besneden, ten achtsten dage nog wel, precies naar de letter der wet, 'k ben niet besneden als een proseliet, wat gij nu van deze Filippenzen, die heidenen waren, vraagt. Mankeert niets aan, maar ik heb het schade leren achten. Christus' besnijdenis, Christus' offer werd mijn grond en mijn hoop. En Zijn besnijdenis van mijn hart werd mijn voorrecht. Ik ben ook uit het geslacht Israëls, uit Benjamin, nog wel van die stam, waarin Jeruzalem ligt, die stam, die alleen trouw bleef aan Juda. Dus een echte Jood, geen Samaritaan, ook geen weggevoerde en nooit weergekeerde Israëliër. Een Hebreër uit de Hebreën. Dit was de naam, die Mozes het eerst aan Abraham gaf. Echte zoon Abrahams. Beter kan het toch wel niet. Naar de wet een Farizeeër, uit de strengste secte van ons oude volk. En een Farizeeër van belang, want ik heb geijverd, een Farizeeër waardig, zozeer zelfs, dat ik de hele gemeente vervolgd heb. Gij tracht de gemeente terug te voeren, zo zachtjes heen naar Israël. Ik heb haar helemaal weg trachten te werken, opdat er niets zou zijn dan Israël. En dan nog was ik in de betrachting der wet, naar mijn kennis van de nauwgezetste leeropvattingen onzer kerk, onberispelijk. Daar was geen Farizeeër, die mij niet de hemel garandeerde vanwege mijn nauwgezet leven.

Maar... het was alles Christus niet.

Maar... het stond alles Christus in de weg.

Daarom heb ik het schade geacht, schade!

Waar men niet besneden is tot het geloof in Hem, Die de goddeloze rechtvaardigt, daar betrouwt men in het vlees. En dat is ijdel werk. Dit is ijdel, als men roemt in zijn dooplidmaatschap, in zijn kerk, in zijn herkomst uit oude en vrome geslachten, al ware het van mannen als Abraham. En dit is ijdel, als men met een ijver voor de kerk tegen het levende volk Gods woedt. Dat is ijdel werk. Het lukt niet en het biedt u geen enkele hoop voor de eeuwigheid. Niets. Integendeel. En dit is eveneens ijdel, als gij een onberispelijk leven leidt naar de wet. Het maakt u geen christen. Het is Christus niet. Gij moet dat schade leren achten, om Christus' wil. Bij Christus behoort alleen een nietshebbend zondaar, die op niets vermocht te betrouwen, dat uit het vlees is.

K.a.Z.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 oktober 1964

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Wij zijn de besnijding

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 oktober 1964

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's