Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KLEINE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KLEINE KRONIEK

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dankdag

Gisteren was het dankdag. De gemeente was trouw opgekomen op de eerste woensdag in november. En ik ben blij dat in mijn gemeente de dankdag nog in ere gehouden wordt. Overigens wordt ze niet overal de de eerste woensdag van november gehouden. In de vissersplaatsen valt de dankdag later. Maar dat er een dankdag is in het najaar na de biddag van het voorjaar is iets waar men zich in verblijden kan. „Het is immers een goede gewoonte om in een afzonderlijke samenkomst van de gemeente de arbeid in het natuurlijk leven, het gewas en de oogst aan God op te dragen en eveneens in een speciale dienst Hem voor zijn zegen te danken ", zo schrijft prof. Dijk in zijn „Dienst der prediking". En hij vervolgt dan: „De arbeid met name die op het veld, de groei en de vrucht van het zaad, het gedijen van de oogst, heel het leven van en om het dagelijks brood is van zoveel gewicht, zowel voor de stadsbewoners als voor de dorpelingen, dat in vroegere tijden niet zonder gegronde redenen en evenmin uit willekeurigheid een aparte biddag en dankdag voor de oogst is ingesteld, en onze vaderen veel waarde aan deze getijden hechtten. Deze dagen worden in Overijsel en Drente en Zeeland nog als bede-en dankdagen gevierd, maar in de overige provinciën is, op een enkele uitzondering na, de dag ingekrompen tot een uur, een bid-en dankuur in de week, terwijl in vele steden de gehele dienst naar de zondag is verplaatst. In de vissersplaatsen heeft men, wat begrijpelijk is, het gewas ingeruild voor de „visserij", maar daar is toch een speciale gebeds-en dankstond voor de noden van het natuurlijk leven gebleven. Het zou ook een verarming zijn, indien er voor zulke speciale' diensten onder ons geen plaats meer was en het pleit niet voor de stadskerken, dat zij deze diensten op de „gewone zondag" hebben gesteld. De belangen van gewas en oogst, van arbeid en gewin moeten ons zo zwaar wegen, juist in betrekking tot de zegen des Heeren, waarvan alle arbeid diep afhankelijk is, dat de behoefte aan bijzondere diensten voor gebed en dankzegging als vanzelfsprekend in de gemeente leeft. Vooral in deze verzakelijkte, vermechaniseerde en verindustrialiseerde wereld, waarin de mens zich inbeeldt alles zelf te kunnen, is het broodnodig, dat de gemeente des Heeren op een speciale wijze belijdt, dat God de Onderhouder is van al het geschapene, dat alle zegeningen om Christus' wil van Hem afdalen, dat zonder zijn zon en regen, zonder de wasdom, die Hij geeft, zonder zijn gunst en zegen niets ten goede gedijt, en dat Hem, die door de hemelen geprezen wordt, uit al het aardse de lof en de dankzegging toekomt."

Ik ben er blij om, dat de bid-en dankdagen in onze hervormd gereformeerde gemeenten nog in ere gehouden worden en dat zelfs in verschillende steden hervormd gereformeerde minderheden nog deze diensten houden. Het is haast onbegrijpelijk, dat er in andere kerkelijke kringen zo weinig belangstelling voor deze diensten is.

Bededagen

Vanouds heeft de kerk de bededagen gekend, die meer als boetedagen werden beschouwd. Ze gingen veelal gepaard met vasten en ze werden op ongeregelde tijden gehouden of onder buitengewone omstandigheden van nood, oorlog en andere rampen, die afzonderlijk werden uitgeschreven om God te bidden om uitkomst, zo vertelt prof. dr. D. Nauta. Reeds in de oude kerk treft men de eerste sporen aan van dat gebruik, dat gedurende de middeleeuwen algemeen ingang heeft gevonden. Een bededag werd gewoonlijk door de overheid uitgeschreven. De Reformatie heeft het gebruik bestendigd. Zo schreef men in 1532 te Straatsburg een bededag uit. Elders gebeurde dat eveneens en ook in Nederland. Bededagen werden uitgeschreven op gezag van Prins Willem van Oranje als stadhouder van Holland en Zeeland, of op dat der staten van de bijzondere gewesten, sedert 1584 der Staten-Generaal. Ook werden door de staten van de bijzondere gewesten en door de regeringen der steden nog bijzondere bededagen verordend naar aanleiding van gebeurtenissen, die meer van gewestelijk of plaatselijk belang waren. De Wezelse Artikelen en de Provinciale Synode van Dordrecht van 1584 spreken zelfs van bededagen die gehouden dienen te worden bij de beroeping van predikanten. De Nationale Synode van Dordrecht van 1578 bepaalde, dat in tijden van oorlog, pestilentie en andere volksrampen een „vasten en bidden" zou worden vastgesteld „door den raad der kerk en bewilliging der overheid, zo dat geschieden kon". In gelijke geest spraken de volgende synoden zich uit. Sedert het uitschrijven van bededagen als roeping der overheid werd beschouwd, kreeg de bededagsviering een eenparigheid, die haar te voren niet eigen was. Er werden „biddagsbrieven" gedrukt, waarin de dienaren des Woords werden uitgenodigd, hun predikatiën voor die gelegenheid in te richten naar de bijzondere omstandigheden waarin het vaderland verkeerde. Zo'n biddagsbrief werd door de staten aan de magistraat verzonden, door deze in handen van de kerkeraad gesteld en op de eerstvolgende zondag door de dienaar van de preekstoel voorgelezen. Op de bededagen bleven op bevel van de overheid alle herbergen gesloten en werden alle publieke vermakelijkheden alsmede alle openbare arbeid verboden. De kerken konden vaak de scharen niet bevatten. Er werd dan tweemaal gepreekt

en tussen de eigenlijke diensten een gedeelte van de Heilige Schrift voorgelezen, want velen bleven de hele dag in de kerk. De meesten onthielden zich van spijs en drank; die niet konden vasten stelden zich tevreden met brood en water. Tot 1795 is deze biddagsviering in zwang gebleven. Daarna heeft de overheid zich teruggetrokken en hebben de kerken zich met deze aangelegenheid ingelaten. In de 19e eeuw heeft de synode der Ned. Herv. Kerk meermalen biddagsbrieven uitgevaardigd. Maar langzamerhand is die gewoonte uitgesleten. Tot zover prof. Nauta.

Artikel 66 van de Dordtse Kerkorde zegt: „In tijden van oorlog, pestilentie, algemene volksrampen en andere grote zwarigheden, waarvan de druk overal in de kerken gevoeld wordt, zal een vasten bededag worden uitgeschreven..."

Wij hebben dus de bid-en dankdagen voor de oogst nog overgehouden. Het vasten is er niet meer bij. Toch doet het ons ergens wat wanneer men in vroeger jaren deze biddagen onder vasten hield, opdat men zich op deze wijze vernederen zou voor de hoge God en om zijn genade zou smeken. Want op Gods genade komt het aan, op zijn ontferming. Wij hebben niets verdiend, wij zijn onwaardige mensenkinderen, maar de Heere gedenkt in zijn ontferming en Hij hoort de gebeden van zijn kerk, opdat Hij zal zegenen en zijn goedertierenheid zou schenken.

Gods werk?

Ik wérd getroffen door een bericht in het Centraal Weekblad van de Gereformeerde Kerken. De gemeente Nieuwerkerk a.d. IJssel wordt daarin genoemd. Boven het bericht staat: Driekwart eeuw gereformeerd leven in Nieuwerkerk aan de IJssel. De Gereformeerde Kerk bestaat daar namelijk 75 jaar. Dat gaat men vieren. En het slot van dit bericht zegt: „Moge de samenkomst van de gereformeerden te Nieuwerkerk aan de IJssel een goede herdenking zijn van Gods werk in deze gemeente al vijfenzeventig jaren."

Zou dat nu echt Gods werk zijn geweest, zo ben ik gaan zitten peinzen. Zou de doleantie Gods werk geweest zijn? Zouden alle scheidingen Gods werk geweest zijn? Ik vind het zulke grote woorden, want ik vrees dat er zoveel mensenwerk bijgekomen is. Een predikant en zijn kerkeraad gaat zich afscheiden. Is dat zonder meer Gods werk? En de gereformeerden die in de Hervormde Kerk achterblijven? En de gereformeerden die zich in andere kerkelijke gemeenten vergaderd hebben? Trouwens, de gemeente van Nieuwerkerk a.d. IJssel wilde niet volgen. Dat blijkt duidelijk uit het volgende:

„Kerkeraadsvergadering op 5 november 1889. Alle leden aanwezig. De kerkeraad besluit te breken met de synodale organisatie van 1816 en de synodale hiërarchie af te werpen. Besloten wordt de kerkordening van vóór 1816 weer kracht en geldigheid te verlenen en van dit besluit kennis te geven aan Z.M. de Koning, de burgemeester en de kerkvoogden alhier..."

Zo eenvoudig staat dit belangrijke besluit genoteerd. Niet allen waren het er mee eens, doch de meerderheid besliste en op dat moment was de Nederlandse Hervormde kerk van Nieuwerkerk een dolerende gemeente. De minderheid schikte zich aanvankelijk, want op de volgende vergadering waren alle leden vertegenwoordigd op één na. Zo zien we in het vervolg hier en daar een kerkeraadslid wegblijven.

De predikant deelde mede dat een zeer onbescheiden man, een deurwaarder, door hem is ontvangen, om boeken, schriften, sleutels van de kerkeraad aan hem over te dragen.

Gezien de rechterlijke uitspraken jegens andere dolerende gemeenten zijn de stukken hem onder protest ter hand gesteld. Tevens moest binnen twee weken de pastorie ontruimd zijn.

Eén broeder stelde twee kamers ter beschikking, anderen ontfermden zich over „eerwaardes meubelen" en men ging kerken in het schoolgebouw.

Alle begin is moeilijk: de breuk was nu definitief en men zocht nu ook aansluiting bij de classis Rotterdam. Later kwam men tot de ontdekking, dat de gemeente thuishoorde onder Gouda. Ook op andere punten moest orde op zaken gesteld worden: men wist nog steeds niet wie er nu bij de gemeente behoorden en wie niet. In 1890 werd aan de beheerder der kerkelijke kas gevraagd van wie een bijdrage ontvangen werd en op deze wijze kwam men tot een lijst van gemeenteleden die hun instemming betuigden met de reformatie. Op de lijst prijkten de namen van slechts 23 gezinnen.

De reden van het kleine aantal lag vooral in het feit dat de problemen van de doleantie niet zo tot de gewone gemeenteleden spraken, omdat zij rechtzinnige predikanten hoorden. Ook was het afstaan van het kerkgebouw een bezwaar voor de mensen, die gehecht waren aan hun eigen plaats.

In de volgende notulen komen echter steeds meer berichten voor van mensen, die belijdenis wilden doen en zó breidde de gemeente zich snel uit."

Na 75 jaar telt de Gereformeerde Kerk van Nieuwerkerk a.d. IJssel 459 zielen. De Hervormde Kerk heeft 3500 zielen en de Gereformeerde Gemeente 191.

Nu gaat men „Gods werk" herdenken in de doleantie en daarna. Ik weet het niet, maar ik geloof dat men op een verkeerd spoor is. Het blijft maar terugkomen in mijn gedachten: zou veel werk in de kerkelijke bewegingen niet mensenwerk kunnen zijn?

Kroniekschrijver.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 november 1964

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

KLEINE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 november 1964

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's