Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Die Man zal een verberging zijn

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Die Man zal een verberging zijn

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ziet, een Koning zal regeren in gerechtigheid, en de vorsten zullen heersen met recht; en die man zal zijn als een verberging tegen de wind, en een schuilplaats tegen de vloed, als waterbeken in een dorre plaats, als de schaduw van een zware rotssteen in een dorstig land. Jesaja 32 : 1, 2.

De Koning en zijn vorsten.

„Ziet, een Koning z al regeren in ge-* rechtigheid en de vorsten zullen heersen met recht." Dit hoofdstuk hebben sommigen gezien als een beschrijving en voorspelling van de heilzame regering van koning Hiskia, anderen als de voorzegging van de regering van de Messias. Als vers 15 spreekt van het uitgegoten worden van de Geest uit de hoogte, en dan daarna van het rijk van de vrede, dan behoeft het geen betoog, waarom wij kiezen voor de laatste opvatting.

De Koning, die zal regeren, is de Heere onze gerechtigheid en de vorsten, die zullen heersen zijn die vorsten, die regeren bij de gratie Gods. Sommigen zien in hen de regenten der kerk, die onder Zijn heerschappij staan. Nu is de Heere inderdaad de Koning van Zijn kerk en van de ouderlingen wordt gezegd, dat als zij wel regeren, zij dubbele eer waardig zijn. Zij staan dus met Hem, onder Hem in het regeerambt, zij bekleden een koninklijk ambt onder Christus, dè Koning. De Christus zal dan heerschappij hebben in de wereld en Hij zal heerschappij hebben in Zijn kerk, in Zijn gemeente.

Van de macht, die Hij in de wereld heeft, ziet men niets met het oog en van de macht, die Hij in de kerk oefent, ziet men al even weinig. De wereld lijkt een chaos en de kerk lijkt niet minder een chaos. Ieder doet maar wat goed is in zijn ogen in de staatkundige situatie der volkeren en in de kerk doet ook ieder wat hem goeddunkt. Toch is het voorzegd en het zou bevestigd worden in Hem en in Zijn volk. Ziet! zo zegt de tekst. Opent daar uw ogen voor. Ziet dit met ogen des geloofs, met verlichte ogen des verstands. Wat de tekenen der armoede van Bethlehems stal ook zeggen: Hij is een Koning. Hoe Pilatus ook mag vragen: , .Zijt Gij dan een Koning? " Hij is een Koning. Wat ook de smaadtekenen van kruis en doornenkroon mogen doen denken: Hij is een Koning.

Hij is een Koning, Die het zaligst lot kan schenken, schenkt en zal schenken. Hij zal regeren in gerechtigheid. Hij zal zich houden aan de normen van het recht, zoals zij voor alle eeuwen zijn vastgelegd bij documente in de dagen van Israëls verlossing, toen Israël als „volk" geboren werd. Nooit brengt deze Koning iemand onder Zijn heerschappij, of Hij brengt hem onder deze normen van het recht. Hij overtuigt hem door de wet van de zonde, Hij verlost hem van de zondeschuld, van de zonde zelf en dus van de vloek der wet en Hij leert hem gaan in de wegen der gerechtigheid.

Ziet maar, hoe menigmaal de Koning degenen, die Hij verloste uit de macht der zonde, op het hart bond: , , Ga heen, zondig niet meer." Hij verlost Zijn volk nooit, om dan van nu voortaan in de zonde uit te breken, ook niet om van nu voortaan in de zonde voort te varen, maar om te wandelen in al de rechten en inzettingen des Heeren, onberispelijk. Hij is een Koning, Die regeert wijs en zacht, ja... rechtvaardig, wijs en zacht. Hij verandert hun het hart, Hij neigt hun hart tot de vreze Zijns naams, en Hij leidt ze in het spoor der gerechtigheid om Zijns naams wil. Moge daar bij hen maar een klein beginsel der gehoorzaamheid zijn, dat ligt niet aan hun Koning. Hij leidt ze in het spoor der gerechtigheid, opdat Zijn naam verheerlijkt worde, opdat de wereld zie, dat dit volk een Koning heeft, en dat dit volk zo'n Koning heeft, een heilige Koning, een rechtvaardige Koning. Dat voelt Zijn volk toch in het hart, dat dit de wil en het behagen is van God, hun Koning is, namelijk hun heiligmaking. En al struikelen zij allen dagelijks, en in velen, zo zouden zij toch niets van Zijn reine en liefelijke geboden af willen hebben en zo zouden zij toch voor geen goed ter wereld iets van Zijn reine instellingen en dienst gewijzigd willen hebben. Zij zeggen niet: , , Laat Uw dienst veranderen", maar: „laat mijn leven veranderen en vooral, laat mijn hart veranderen."

Ook de vorsten zullen heersen naar recht. Dit is een wonderlijk ding, dat het Koninkrijk van de Heere Jezus over het geheel genomen wat vorstelijks heeft (En heeft ons gemaakt koningen en priesters — de dienst des Heeren maakt nooit vulgair, zij maakt het volk voornaam, deftig!), maar dat het ook altijd vorsten en hooggeplaatste mannen onder zijn gelederen telt. Tot de stamvaders der kerk is eens gezegd: „Vorsten zullen uit u voortkomen!" Welnu, die vorsten onder Koning Jezus zullen heersen naar recht, naar het recht, wat God besteld heeft. In de voorgaande hoofdstukken wordt geschreven over de onrechtvaardigheden, de wreedheden van de Assyriërs, waaronder Israël te lijden gehad heeft. Als tegenhanger wordt nu voorzegd, dat er onder de Vorst Messias andere heren zullen heersen, naar andere normen, naar recht. Daar worden dingen genoemd, die het gewone leven, die de samenleving, betreffen: recht spreken, bescheidenlijk spreken, wèl spreken van de naaste, milddadigheid betonen, in vrede en in stille gerustheid en in zekerheid wonen. Zie, dat is een grote zegen van Vorst Messias, als zulke mensen tot de kerk behoren, die een zegenrijk bewind voeren. Dat is een grote zegen van Vorst Messias, als het volk onder Godvruchtige regenten een stil en gerust leven mag hebben, in alle Godzaligheid. En dit is een zegen voor het volk Gods, als de regenten der kerk het volk leiden naar het recht. U weet, dat er wel eens gesproken werd over kerkvorsten en u hebt ze wel ontmoet in uw leven, u hebt ze wel gekend in uw leven, die ouderlingen, die zo wèl geregeerd hebben, die het recht besteld hebben in de kerk, die het recht besteld hebben in de gemeenten. Dat waren zegeningen van Christus. Zij waren er, zij zijn er en zij zullen er zijn: de Koning en zijn vorsten.

Een verberging en een schuilplaats,

„Diè man zal zijn als een verberging tegen de wind, en een schuilplaats tegen de vloed." Een goede magistraat is een

verberging en een schuilplaats. Als de vijanden opkomen als een vloed, dan zal Hij de banier tegen hen opwerpen, en als schade en zorg als een storm opsteken, dan zal Hij ze een toevlucht zijn. Een koning wordt niet voor niets een vader genoemd, en de staat zowel als de kerk worden niet voor niets een toevlucht genoemd. Zo is Christus dan toch ook weer: een Toevlucht. Vergeten wij dat niet te zeer? ! Hij is een Toevlucht voor de Zijnen. Als de storm op zee raast, dan is de Heere Jezus een warme toevlucht voor Zijn angstige discipelen, als de golven over hun schip slaan en de wateren ze dreigen te doen vergaan, dan is de Heere Jezus die discipelen een veilige schuilplaats tegen die vloed. Wat kunnen er een winden van leer op ons aankomen, wat een nieuwe opvattingen, wat een oude ketterijen, wat een dwalingen, die zich onweerlegbaar, onomstotelijk aan ons opdringen, zodat wij zeggen moeten: , , Heere, wij vergaan!" Daar is onze arme kerk niet tegen opgewassen. Daar is ons arme geloof niet tegen bestand. Daar heeft onze zwakke ziel geen wederwoord voor. De macht van het ongeloof, van het bijgeloof, de macht van het communisme, van het opdringende katholicisme. Wat is het allemaal sterk. En wie zal bestaan? Wie zal staande blijven? „Heere, wij vergaan." En dan nog eens de vloeden van zonden', van ongerechtigheid, van onreinheid! Dat zijn machten, die van onder af opkomen, uit de mond van satan, uit een verdorven wereld, uit ons boze en onreine hart. Dan moeten wij andermaal zeggen, en nog veel meer zeggen: „Heere, wij vergaan, Heere, help ons, help onze arme zielen!"

Temidden van aanvechtingen, temidden van dwalingen, van dwaalleringen, temidden van benauwdheden, angsten, bestrijdingen, uitwendige zowel als inwendige, Hij is een Toevlucht te allen tijde, Hij is een toevlucht op alle plaatsen. En wat een toevlucht, zo vertroostend, zo bemoedigend, zo hartelijk, zo onderrichtend. Hij is een grote en een machtige Koning, aan Wie men zijn zaken, al zijn zaken, welke dan ook en hoevele dan ook, kan toevertrouwen en kan overlaten. Hij maakt het in de staat, in welke staat ook, wel met u en Hij maakt het in de kerk wel met u, hoe droevig het er dan ook met die kerk voor kan staan, Hij maakt het met u persoonlijk wel, al ware ook een macht van duivelen, een macht der wereld en een macht der zonde tegen u, Hij is voor de Zijnen, voor Zijn onderdanen, voor Zijn volk een Troost in noden, zodat de kerk in de grootste smarten zingen mag:

God is een toevlucht voor de Zijnen, Hun sterkt', als zij door droefheid kwijnen; Zij werden steeds Zijn hulp gewaar, In zielsbenauwdheid, in gevaar.

Dies zal geen vrees ons doen bezwijken, Schoon d' aard' uit hare plaats mocht [wijken; Schoon 't hoogst gebergt', uit zijne steê Verzet wierd in het hart der zee. Laat vrij het schuimend zeenat bruisen; D' ontroerde waat'ren hevig ruisen; De golven mogen, door haar woên, Het berggevaarte daav'ren doen: De stad, het heiligdom, de woning Van God, de allerhoogste Koning, Wordt in haar muren t' allen tijd, Door beekjes der rivier verblijd.

Waterbeken en schaduw.

„Die man zal zijn als waterbeken in een dorre plaats, als de schaduw van een zware rotssteen in een dorstig land."

Hij, Christus, is een Koning, die regeert. Hij, die man, is een toevlucht.

Hij, die man, is als waterbeken in een dorre plaats en als schaduw in een dorstig land. Het is maar: die man, die man, die man, altijd maar Christus, overal maar Christus en in alles maar Christus. Waar men ook maar leest in zijn bijbel, het is alles een rijke Christus voor een zondig volk. Het land van de bijbel was niet een land van rivieren, niet van meren, 't was een droog land. En als er water was, dan was het maar bij beekjes, kleine smalle stromen, maar wonderlijk: uit zo'n oog kwam het voort en dat oog voedde de ganse beek, altijd en steeds had hij water, helder water, fris water. Christus is in' heel Zijn verschijnen, in heel Zijn optreden, nederig en klein, maar toch: Hij is er altijd, levend en vers. En Hij is altijd daar, waar behoefte aan Hem is. Het doet altijd wat, waar Hij is. Hij doet altijd wat! Zijn hele heerschappij is zo. Als waterbeken in een dorre plaats. Hij doet het Zuiderland herleven, de woestijn doet Hij bloeien. Dat dorre hart van ons doet Hij herleven, ons leven, dat zo dor en zo onvruchtbaar, zo voor God en de mensen nutteloos was, dat maakt Hij bruikbaar, dat maakt Hij nuttig. U leest van Onesimus, dat Paulus van hem schrijft: „die u eertijds onnut was, maar nu u en mij zeer nuttig." Zo doet de Heere dat met een mens, zo doet Hij dat met een gemeente, zo doet Hij dat met de kerk. De kerk of ook een gemeente kan zo hopeloos dor zijn en dan doet Christus maar weer Zijn wonderen, gadeloze wonderen. Wij hebben gemeenten zien herleven, hele streken zien herleven, wij hebben ook in de geschiedenis onze kerk zien herleven. En dat doen niet mensen, maar die Man, die Man, die Koning. Merkwaardig is ook dit, dat de Heere Christus dat met zo kleine dingen doet, waterbeken in de dorre plaats.

In een mens zijn leven zijn het maar zo van die enkele woorden, die Hij vallen laat, soms een enkele preek, het Woord, de invloed, het optreden van een eenvoudig gemeentelid, en dat doet het. In het gemeenteleven kan soms een enkel getuige van Christus de hele gemeente dragen, stuwen en opwekken. En in de kerk zijn het maar van die simpele, schijnbaar toevallige gebeurtenissen, - die het hele kerkelijke leven beïnvloeden, wenden ten goede. Maar in dit alles is de hand van die Man, van de Koning. Dat zijn de waterbeken, 't zijn Zijn woorden, 't zijn Zijn werken die het doen. Dat dan dor land hope op deze Adventskoning. Hij zal regeren.

Hij is tenslotte als „de schaduw van een zware rotssteen in een dorstig land". Denkt u de wildernis der woestijnen. Denkt u die eindeloze, meedogenloze zandvlakten, waardoor de reizigers, de karavaanreizigers trekken. Abraham heeft zulke tochten gemaakt, Isaac heeft zulke tochten gemaakt, en Jacob. Ook het hele volk Israël heeft een tocht gemaakt naar Kanaan, een tocht van veertig jaren door de woestijnen. En de kerk des Heeren, het volk des Heeren, maakt altijd en in welk land ook, deze pelgrimstocht na naar het vaderland. Zij weten allen, wat het trekken door dorstig land is. Maar Hij, die Man, die Koning van het trekkersvolk, is als een schaduw van een zware rotssteen, Hij is als een grote schaduw in dat dorstig land. Hij geeft niet wat schaduw, niet een kleine schaduw, maar Hij geeft reuze schaduw aan de Zijnen. Hij is de schaduw, als de reis lang en moeilijk valt. Hij is de schaduw als uw ziel smacht onderweg. In Hem, in Zijn gezegende heerschappij, in Zijn borggerechtigheid moogt gij bij tijden en wijlen schuilen, adem halen, u verkwikken. Dan kunt gij er weer tegen, dan kan de reisstaf weer geheven worden, het hoofd weer fris naar het vaderland gewend worden, de afgelegde tocht nog eens dankbaar overzien worden en de voorliggende weg met moed worden geschat.

Gelukkig volk, welks God de Heere is, hun Rots, hun deel, hun eeuwig goed! Hun Borg, hun Levensbron, hun Rots om in te schuilen. Ongelukkig, die geen God heeft, die deze God niet heeft. Die heeft geen toevlucht in bange tijden, die heeft geen Levensbron, zodat zijn ziel en zijn leven ten slotte verdorren moet, die heeft zo geen schaduw op de tocht door dit leven, die toch voor hem evenzeer een woestijn is. Mij dunkt, u moet wel omkomen, onderweg, zonder het vaderland te bereiken. Zoals velen uit Israël, die in het vaderland niet zijn ingegaan door hun ongeloof. Buiten Christus komt u om in de woestijn.

Hoewel ik mijn 25-jarig ambtsjubileum stil heb laten voorbijgaan, hebben toch verschillende mensen mij hun felicitatie doen toekomen.

Voor de gelukwensen en ook voor de geschenken, die mij gezonden zijn, betuig ik mijn hartelijke dank. In die dank betrek ik ook de redacties van de Waarheidsvriend en het Gereformeerd Weekblad.

Laat mijn mond vervuld worden met Uw lof, de ganse dag met Uw heerlijkheid.

Verwerp mij niet in de tijd des ouderdoms; verlaat mij niet terwijl mijn kracht vergaat.

Zw.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 december 1964

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Die Man zal een verberging zijn

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 december 1964

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's