Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BELOFTE EN ROEPING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BELOFTE EN ROEPING

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een hoogst gewichtige vraag mag ons dit keer bezig houden. Zij luidt: Voor wie is de belofte, waarvan in Hand. 2 : 39 gesproken wordt? " Als men op deze vraag een antwoord zoekt, mag men wel beginnen met zich af te vragen, wat de belofte uit genoemde tekst inhoudt. Er staat: U komt de belofte toe." Welke belofte? Dat wordt niet nader aangegeven. Dus moeten wij gaan zoeken in het tekstverband. In vers 38 vinden we dan, dat Petrus een belofte doet. Hij zegt: Gij zult de

gave des Heiligen Geestes ontvangen.'' Wanneer zal dat gebeuren? Als zij zich bekeren en gedoopt worden in de naam van Jezus Christus tot vergeving der zonden. Welke grond is daarvoor, dat zij de Geest ontvangen zullen? Die grond geeft de apostel aan met het woordje , , want". Zij zullen de Geest Gods ontvangen in de weg van bekering, want hun komt de belofte toe. Aan welke belofte kan men hier denken? Als het over 't ontvangen van de Geest gaat, denken we aan de tekst uit Joël 2 : 28: En daarna zal het geschieden dat Ik van mijn Geest zal uitgieten over alle vlees." Maar dan moeten we, meen ik. wel in overweging nemen, dat deze belofte deel uitmaakt van een geheel van beloften, die God aan Israël had geschonken. In die gedachte worden we ondersteund door de toevoeging: en aan uw kinderen". Er wordt dus gedacht aan de verbondsbeloften. De belofte is immers - gegeven aan Abraham en zijn zaad. Wat God in de oude bedeling beloofd heeft, wordt door het werk van Jezus en de komst van de Geest niet opgeheven, maar vervuld. Ook blijft de belofte verder bestaan.

Het is heel merkwaardig. Wij hebben een God. die belooft. In de heidense religies is wel veel van beloften sprake, doch dan zo goed als altijd van beloften, die de mensen aan hun goden doen. Gods Woord kent echter een God, die aan de mensen beloften geeft. Het trekt mij wel aan een ogenblik bij de inhoud van deze belofte stil te staan. Jacobus 1:12 spreekt van de beloofde kroon des levens: zalig is de man. die verzoeking verdraagt, want als hij beproefd zal geweest zijn, zal hij de kroon des levens ontvangen, welke de Heere beloofd heeft dengenen, die Hem liefhebben." De kroon des levens is het eeuwige leven zelf. Openb. 2:10 spreekt er ook van. God belooft het nieuwe eeuwige leven. Daarvan zegt 1 Joh. 2 : 25: En dit is de belofte, die Hij ons beloofd heeft, nl. het eeuwige leven".

De apostel Paulus verklaart, dat de inhoud der belofte Christus is (Hand. 26:6). De Zaligmaker Jezus is uit zaad van David verwekt naar de belofte (Hand. 13:23, 32). In Christus ontvangt men vergeving van zonde en de Heilige Geest, de gerechtigheid, het kindschap Gods. De beloften Gods zijn in Christus vervuld (2 Cor. 1 : 20).

Hoe krijgen wij deel aan de beloofde goederen? Daarvan zegt vers 38 van Hand. 2, dat het begin van de weg de bekering is. Dit is een zaak, waar men zich nogal eens in vergist. Sommigen menen, dat men aan de beloften Gods deel krijgt op dezelfde wijze, als men het beloofde goed van mensen ontvangt. Dat is niet helemaal juist. Dan vergeet men de eis der bekering. De goederen van het genadeverbond worden alleen verkregen in de weg van een zich geheel overgeven aan God en het geloof in Jezus Christus. Paulus predikte de bekering tot God en het geloof in Jezus Christus. Het is een ramp voor de desbetreffende gemeente als haar voorganger alleen het geloof in Jezus Christus predikt en op deze wijze de prediking van Paulus verminkt. Het is ook een ramp als men de volgorde omkeert en niet, met Calvijn, verstaat dat een deel der bekering aan het geloof in Christus voorafgaat.

De Heere Jezus heeft veel over het Koninkrijk Gods gesproken. Dit Koninkrijk wordt gebouwd door bekering. Er staat dan ook niet: elooft, want het Koninkrijk Gods is nabijgekomen, maar: .bekeert u, want het Koninkrijk Gods is nabij." De Heere Jezus is gekomen om de zondaren tot bekering te roepen (Luc. 5 : 32).

Voor de Heere Jezus is bekering een heel belangrijke en alles beslissende zaak. Het betekent een heel nieuwe wijze van leven. Het is een bekering tot God. Van nature is het met ons zo gesteld, dat wij groot van onszelf en klein van God denken. Menigeen redeneert over onze „lieve Heer" alsof hij over die grote God beschikken kan. Bekering is nu: lein van zichzelf en groot van God gaan denken. Bekering is de erkenning van Gods majesteit en recht. Het buigen voor Hem als de absolute Heere en Koning. Bekering is dus de erkenning, dat wij tegenover God geen enkel recht hebben. De natuurlijke mens heeft de neiging om zich op zijn verdiensten te beroepen. Tegenover onze medemensen hebben wij ook onze rechten. Doch tegenover God hebben we alleen maar plichten. Wanneer we alles gedaan zouden hebben, hebben we nog maar gedaan, wat de schuldig waren te doen (Luc. 17 : 7—10; Matth. 20 : 1 —16). de Heere Jezus vergelijkt de verhouding van God en mens als die van slaaf en heer. Wat een lage plek krijgt dan de mens. Hoezeer moet de mens tot een omkeer gebracht worden om dit te erkennen. Het is duidelijk, dat de nadere reformatie in de lijn van het Nieuwe Testament ligt als de vaderen dit buigen onder God zozeer naar voren brengen. In Gods Woord blijft er geen korrel eigengerechtigheid over. Zo wordt in de bekering de uitverkorene daar gebracht, dat hij God rechtvaardigt en zichzelf verdoemt. Daar is geen enkele menselijke prestatie, waaruit de mens profijt kan trekken.

Het is voor ieder duidelijk, dat de farizeeën door de Heere Jezus verworpen zijn, omdat zij zich aan de bekering onttrekken. Dat brengt hun zienswijze mee, want zij hebben van God te eisen. Zij maken van de vroomheid een zaak van verdienen en loon ontvangen. Zoals bekend is dit ook de kern van de roomse godsdienst. Hoeveel daar ook van genade gesproken wordt, toch blijft het voor en na Luther zo, dat de weg tot de zaligheid een weg van werken en verdienen is. De Schrift zegt, dat de Joden bij het lezen van het Oude Testament een deksel op hun gezicht hebben. Geldt dit niet evenzeer van de r.k. kerk voor heel de bijbel? Maar om op de farizeeën terug te komen, de Heere Jezus noemt hen huichelaars of geveinsden. Waarom? Zij denken veel te hoog van zichzelf, zij menen de bekering niet nodig te hebben, zij menen God te eren, terwijl zij in de naam Gods de Godheid van God loochenen. Terwijl zij voorgeven God te dienen, dienen zij zichzelf.

Wat bekering is kunnen we heel duidelijk zien in de gelijkenis van de verloren zoon: „Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u; en ik ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden." De oudste zoon is voor de wet beter, maar de jongste erkent God als God. De oudste wil krijgen en verdienen. De jongste weet, dat het enkel genade kan zijn. Bultmann schrijft: „Al deze woorden zijn gericht tegen hen, die niet kunnen begrijpen, wat Gods genade en vergeving is, die niet verstaan, dat de mens Gods goedheid slechts als geschenk kan ontvangen en dat daarom eigenlijk pas de zondaar weet, wat genade is." Bekering wil dus zeggen, dat de mens God als God erkent en belijdt, dat hij nergens recht of aanspraak op heeft. Dit heeft grote betekenis voor onze houding tegenover het lijden. De natuurlijke mens vraagt telkens weer: waar heb ik dit lijden aan verdiend? Bekering brengt tot andere gedachten. Men verlangt geen redelijke oplossing meer, doch neemt het lijden aan uit de hand Gods. wetende: Ik heb voor de eeuwige God geen aanspraak op vreugde en geluk, mij geschiede, wat God wil.

Dus daar is de belofte Gods. Daar krijgen we alleen deel aan in de weg van bekering tot God en geloof in Jezus Christus.

Voor wie is nu deze belofte? Volgens Petrus, die door de Heilige Geest werd gedreven, is deze belofte in de eerste plaats voor de mensen, die hem horen spreken, mannen en vrouwen. De apostel maakt immers geen enkele uitzondering. Aan het begin van zijn rede zegt hij: Gij joodse mannen, en gij allen, die te Jeruzalem woont." Tot deze allen wordt gezegd: LI komt de belofte toe." Daarmee zegt Petrus niets nieuws. Hij spreekt uit, dat alle joden tot het verbond behoren, en niet alleen zij, doch ook hun kinderen. Calvijn merkt op: De heilige Petrus zegt dus, dat de weldaden Gods, die de joden in hem en in zijn medediscipelen zagen, hun ook zijn beloofd." Maar de apostel gaat nog verder. Eerst zijn het de joden, dan ook hun kinderen en dan allen, die daar verre zijn. Dat zullen de heidenen zijn. Maar dan komt er nog een beperkend zinnetje: zovelen als er de Heere onze God toe roepen zal". De vraag is bij dit laatste of hier de algemene of de bijzondere roeping is bedoeld. De bijbelkenner wordt door deze woorden van Petrus bepaald bij Joël 2 : 32: En het zal geschieden, al wie de naam des Heeren zal aanroepen, zal behouden worden; want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, gelijk als de Heere gezegd heeft; en dat bij de overgeblevenen, die de Heere zal roepen."

Het lijdt geen twijfel, dat het hier in Joël over de bijzondere roeping gaat. Volgens dit gedeelte van Joël 2 vergaat de wereld. Doch er zal ontkoming zijn, nl. voor al wie de naam des Heeren zal aanroepen. Dit geeft te denken, dat er onder Israël scheiding zal komen tussen een

deel, dat wel en een ander deel, dat niet gered wordt. Het sluit tevens de heidenen niet uit. Allen die roepen zullen gered worden. Dat zijn dezelfden, die door God naar de berg Sion krachtdadig geroepen zijn. Op grond hiervan zou ik willen denken, dat ook in Hand. 2 : 39 een krachtdadig roepen is bedoeld. Zo spreekt ook het grote Woordenboek van „Kittel" er over.

Men zou dan dat laatste zinnetje kunnen laten slaan op heel vers 39 met de betekenis: niet alleen uit de heidenen, maar ook uit de joden krijgen alleen zij deel aan de H. Geest en het eeuwige leven, aan Christus en al Zijn weldaden, die door God krachtdadig zijn geroepen.

Calvijn legt Joël 2 : 32 zo uit, dat het laatste gedeelte een correctie is. Allen die de naam des Heeren aanroepen, zullen zalig worden. Doch dat moet een oprecht aanroepen zijn. Een onbekeerde kan met mooie woorden God aanroepen, maar hij is toch slechts een geveinsde. Veel vertoon met uitwendige tekenen en plechtigheden is de bekering niet. Van de joden waren velen onechte kinderen van Abraham, omdat zij van het geloof en de godsvrucht van hun vader Abraham ver verwijderd waren. Het zijn dan ook de overgeblevenen, die behouden worden. Dat betekent niet, dat de ganse menigte van hen. doch slechts een klein aantal behouden zal worden.

, .Als wij dus spreken van de verlossingen der Kerk. dan moeten wij niet in één groep verenigen, of bij elkander rekenen, allen, die zich kinderen van God noemen. Want wij zien, dat nauwelijks één op de honderd God in waarheid en zonder veinzerij aanbidt, want het merendeel maakt misbruik van Zijn naam." Calvijn stelt dan verder, dat in psalm 15 en in psalm 24 de burgers der kerk beschreven zijn. Het zijn niet degenen die zich verhovaardigen op uitwendige symbolen, maar wel die God met een oprecht hart aanbidden en eerlijk omgaan met hun naaste. De kerk Gods bestaat dikwijls uit een gering aantal mensen. De eis is: , .Een iegelijk, die de naam Gods noemt, sta af van ongerechtigheid"; en van de zodanigen worden er in de wereld niet velen gevonden.

In dit verband spreekt Calvijn van een inwendige roeping, die gelijk is aan de uitverkiezing en die in de verborgen raad Gods blijft. In elk geval is de kracht, waardoor de gelovigen gered worden, gelegen in de roeping Gods.

We gaan terug naar de bedoeling van Hand. 2 : 39. De belofte komt tot allen, die het evangelie horen. Ursinus betoogde. dat het verbond een roeping meebracht voor allen. Daarnaast staat echter, dat alleen de gelovigen deel krijgen aan de verbondsgoederen. De belofte komt tot de uitwendig geroepenen, maar de beloofde goederen krijgen alleen de krachtdadig geroepenen. Nu kan men twee fouten maken. Men kan de uitwendige roeping een te zware en een te lichte nadruk geven. Te zwaar wordt de klemtoon, als men stelt, dat hier nu alles mee gegeven is en dat zonder bekering en zonder de inlijving in Christus door een waar geloof en zonder wedergeboorte een natuurlijk mens het beloofde kan aannemen. De belofte wordt dan vergeleken met een horloge of een ander kostbaar voorwerp, dat aan een groep jongens aangeboden wordt en dat dan de vrijmoeddigste aanneemt. Dit voorbeeld houdt geen rekening met de werkelijkheid. Ten eerste is het veel te karig. Er wordt niet één horloge aan de hele klas aangeboden, maar wel dertig of hoeveel leerlingen er zijn. Gods aanbod is veel ruimer dan dat van het voorbeeld. Maar ten tweede houdt het voorbeeld geen rekening met de droeve toestand van elk mens. De leerlingen worden verondersteld het horloge te kunnen zien cn de waarde ervan te kennen. Maar de mens is blind voor Christus en verduisterd in zijn verstand. Hij kent de waarde van de Heiland niet. Dan is er nog wat. De natuurlijke mens begeert rijksdaalders en horloges, maar moet bekeerd worden om Christus werkelijk te begeren. Het hoogste wat hij op het oog kan hebben is door zijn zogenaamd geloof zijn dikke ik te sterken en God nog minder echt God te laten. Er is veel prediking, waarin in werkelijkheid de natuurlijke mens niet afgebroken, doch gebouwd wordt.

Aan de andere kant is het mogelijk de uitwendige of algemene roeping te laag te schatten. Het is zo'n kostelijke uitstalling van Gods goedertierenheden voor de arme en ellendige. De Heere meent het zo echt, als Hij bidt om ons te laten zaligen. De aanbieding van Christus en de zaligheid in Hem is zo welgemeend, dat men er huizen op bouwen kan. Men kan uit de uitwendige roeping afleiden, dat het niet aan Gods goedwilligheid ligt als een zondaar verloren gaat. Daarom is het nodig om met grote nadruk te stellen, dat de belofte niet beperkt is, als het over het aanbod van genade gaat. Alle joden en alle heidenen, die het evangelie horen, krijgen in dit evangelie Christus aangeboden, maar de beloofde goederen neemt niemand aan. Als we dus lezen: aan u komen de beloofde goederen toe, en aan uw kinderen en aan allen, die daar verre zijn, blijft de vervulling der belofte beperkt tot degenen, die God krachtdadig roepen zal. Maar als we denken aan de prediking van het evangelie en aan de aanbieding van Christus, dan komt de belofte tot allen, die uitwendig geroepen worden en die op deze wijze genodigd worden tot bekering en geloof in Christus.

Vergeet voorts niet, dat men de algemene roeping evenmin missen kan als de bijzondere (Rom. 10:14). Vergeet ook niet, dat, als men het laatste gedeelte alleen op de heidenen laat slaan, het voor ons, heidenen van nature, blijft gelden, dat wij er op krachtdadige wijze, hoofd voor hoofd, bij geroepen moeten worden. Voor de heidenen geldt immers in elk geval, dat de beloofde goederen (de belofte) hen alleen toekomen, voorzover de Heere hen persoonlijk krachtdadig roept.

Mijn zoon, verwerp de tucht des Heeren niet, cn wees niet verdrietig over zijn kastijding; want de Heere kastijdt degene die Hij liefheeft, gelijk een vader de zooti, in welke hij een welbehagen heeft.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 januari 1965

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

BELOFTE EN ROEPING

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 januari 1965

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's