De man met de dorre hand
En Hij ging wederom in de synagoge; en aldaar was een mens, hebbende een verdorde hand. En zij namen Hem waar, of Hij op de sabbat genezen zou, opdat zij Hem beschuldigen mochten. En Hij zeide tot dc mens, die de verdorde hand had: ta op in het midden! En Hij zeidc tot hen: s het geoorloofd op sabbatdagen goed te doen of kwaad te doen? een mens te behouden of te doden? En zij zwegen stil. En als Hij hen met toorn rondom aangezien had, meteen bedroefd zijnde over dc verharding van hun hart, zeide Hij tot de mens: trek uw hand uit. En hij strekte ze uit; en zijn hand werd hersteld, gezond gelijk de andere. En de Farizeeërs, uitgegaan zijnde, hebben terstond met de Herodianen tezamen raad gehouden tegen Hem, hoe zij Hem zouden doden. Markus 3:1—6.
De kerkgang van een gebrekkige.
Al de daden, die van Jezus beschreven staan in de beginhoofdstukken van Markus wekken de tegenstand van de Farizeeën op. Het verzet van de Farizeeën vormt een climax, het bereikt zijn hoogtepunt in de geschiedenis van de man met de dorre hand. In welke plaats, in welke synagoge dit voorval plaats heeft, vermelden de drie Evangeliën, die deze geschiedenis hebben, niet.
schiedenis hebben, niet. Het is , , wederom" in de synagoge. Het leert ons, dat deze geschiedenis niet wil aanzetten om de Sabbatviering en de kerkgang af te schaffen. Jezus was een trouw bezoeker van de synagoge en van de man met de dorre hand willen wij dit voorshands ook aannemen. Althans de keer, dat Jezus hier komt in dit onbekende dorp of in deze onbekende stad, is hij er ook. En wij moeten zeggen: Tot zijn geluk, tot zijn voordeel! Wie Jezus wil ontmoeten, moet Hem maar daar zoeken, waar Hij zeker is en waar Hij doorgaans is. Dat is niet zozeer in de. dienst der ceremoniën, maar in de leerdienst!
Deze man intussen — het was een man, want er wordt over , , hij" gesproken — was gebrekkig. Hij had een ongelukkige hand, en nog wel zijn rechterhand. Die was verdord. U kent dat: ineengeschrompeld, mogelijk eerst belet in de groei, in elkaar getrokken, korter dan de andere, dunner dan de andere, stijf, niet te bewegen, krachteloos. Als de man al wat deed, dan moest hij het met één hand doen en nog wel met de linkerhand. Het is een bekend feit, dat in zo'n geval de linkerhand heel wat opvangt. Daarmee krijgt men een vaardigheid, die het gemis van de andere hand voor een deel vergoedt. Tegenwoordig heeft men onderwijsinstituten. die nog veel zwaarder gedupeerden leren zich op allerlei wijze door het leven te slaan. Die had men in die dagen echter niet. zodat deze man voor dit leven een vrijwel uitgeschakelde moest zijn. Wat de man echter niet mocht kunnen, dit kon hij wel: naar de kerk gaan. Voor God zijn wij immers allemaal gedupeerden, lichamelijk en geestelijk dragend de gevolgen van de zonde, ook zijn wij allen verduisterd in het verstand. En voor deze geslagen mensheid heeft God een huis openstaan, een huis der vertroosting, een huis, waar Hij Zijn volk zingen leert: , , Hij heelt gebrokenen van harte, en Hij verbindt z' in hunne smarte, die in hun zonden en ellenden, tot Hem zich ter genezing wenden."
In de tempel kon onze man zelfs geen priester of geen leviet worden, want die moesten, naar de wet, zonder gebrek zijn, recht van lijf en leden, om de volmaaktheid van de grote Priester te vertonen, en ook, omdat de priesters en de levieten tot het zware tempelwerk van offeren en zo meer geschikt moesten zijn. Maar in de synagoge kon ieder terecht, ook de grootste stakker. Kon die man weten, dat deze kerkgang zijn hand genezen zou en hem de beschikking over zijn hand weer zou geven? Wie zal zeggen, hoe lang de man dit nu gehad heeft. Dit zijn van die dingen, waar niet aan te dokteren is en waarvan men zelfs zou zeggen, dat bidden hier niet tegen hielp. De man is in de kerk en hij heeft er denkelijk nauwelijks erg in, dat een stille strijd, zonder woorden, over hem gaande is. De Farizeeën hebben de man in de kerk zien komen en letten nu over die man heen op Jezus, om te zien, of Hij die man mogelijk ook genezen zou nu het Sabbat was. Dit waar er toch in hun boeken stond, dat een geneesmeester alleen geneeskundige hulp verschaffen mocht in noodgevallen. En een noodgeval was dit toch niet!
Wat erg, als je met je lichaamsgebrek ook nog een stuk, een schaakstuk, wordt in de kerkelijke strijd van de Farizeeën tegen Christus! Deze mensen (en zij zijn zijn priesters!) hebben niet het minste medelijden met deze man. Zij spreken het wel niet openlijk uit, maar zij exploiteren zijn lichaamsgebrek in hun drijfjacht tegen Jezus en tegen Zijn leer. Gehandicapten zijn vaak erg gevoelig, juist op het punt van hun gebrek. Zij voelen dat zonder woorden zo goed aan, of daar enig medegevoel voor is, of dat dat medegevoel juist grof vertreden wordt. Hoe het ook zij, zijn kerkgang bracht hem bij God, bracht hem onder de genade. En al roerde juist rond hem de duivel zich, in de personen van de Farizeeën, de voorgangers en de voorbidders, de man zou weten, dat de genade Gods groter is, dan al het boze en meedogenloze kuipen van de vorst der duisternis en diens aanhangers, ook al hielden die zich bedekt in het priesterlijk gewaad van de nauwgezetheid, die naar de wet is. Wee het volk, als bij de leraren de barmhartigheid zoek raakt achter stipte betrachting der geboden, temeer als dit een stiptheid is, die God niet gebiedt. Gelukkig is de Heere genadiger dan de priesterschare.
Dc kerkgang van Jezus.
Hij ging in de synagoge. En Hij voelde, dat zij Hem waarnamen. Dat voelde Hij. Mattheüs echter zegt, dat de Farizeeën Hem ondervraagden, of men op de Sabbatdagen mocht genezen. Lukas zegt niet, dat de Farizeeën hem daarover ondervraagden, maar dat Hij hun gedachten kende. En Hij wist ook, dat zij over die ongelukkige man heen op Hem letten, om Hem te beschuldigen. De vragen, die in hun hart leefden, waren niet of en hoe deze man beter kon worden, maar of en hoe zij Hem in staat van beschuldiging konden brengen.
Dit doorziet de Heere glashelder.
En Hij zeide tot de mens, die de verdorde hand had: , , Sta op in het midden." De man zal niet geweten hebben, wat er gebeuren ging en wat hem overkomen zou. Hij was met name door niemand ge
noemd. Hij had ook zelf niets gevraagd. Wat zal iemand vragen, als hij weet: ik ben nu eenmaal ongelukkig. En dan vooral, als je het dokteren sinds lang opgegeven hebt en als je ook het bidden over deze zaak sinds lang nagelaten hebt en als je je eigenlijk al lang met je lot verzoend hebt. Je kunt zelfs ten slotte vrede hebben met een chronische ziekte of met een lichaamsgebrek.
„Sta op in het midden." Voordat Christus Zijn vragen gaat stellen aan de Farizeeën, doet Hij de spanning toenemen. Waarom haalt Hij deze man, die zij juist als het proefkonijn hadden gekozen in de stilte van hun gedachten, precies naar voren? Hoe weet Hij dat? En als Jezus de man in het midden stelt van deze kring van Farizeeën en ook in het midden van de kerkgangers, dan moet wel dadelijk aller aandacht in de hele synagoge gespannen zijn. U moet weten, dat de synagogen doorgaans vierkante ruimten zijn, met een open ruimte in het midden, waar het lees-en spreekgestoelte staat. Het volk zit daaromheen. En nu deze man in het midden! En wat moet de man zelf gedacht hebben? Wat moet ik daar midden in de synagoge komen doen? Ik kan nog geen leesrol open of dicht doen. En hij gaat en hij staat en aller ogen zijn op hem gericht. Dan stelt de Heere twee vragen aan de Farizeeën. Hij stelt de vragen omfloerst. De man wordt door wat Jezus vraagt aan de Farizeeën op geen manier gekwetst of gepijnigd. Daar wordt niet van genezen zelfs gesproken. Alleen: , , Is het geoorloofd op sabbatdagen goed te doen of kwaad te doen, een mens te behouden of te doden? " Over die vraag spreek ik straks, maar deze man kan niet begrepen hebben wat dat betekende: een mens te behouden of te doden. Die hand mocht dan ongelukkig zijn, maar dodelijk is dit gebrek helemaal niet. Dit kon die man onmogelijk begrijpen. Maar hij zou wat anders gaan begrijpen. Na deze raadselachtige woorden van de Heere Jezus, waarop zelfs zijn priesters zwegen en na die wonderlijke toornige en tegelijk droevige blik des Heeren over al die omstanders, zeide de Heere: „Strek uw hand uit." Een verdorde hand, waarin geen leven en waarin geen strekmogelijkheid meer was, uitstrekken? Hoe is dat mogelijk? Is dat de kracht van het geloof van die man? Het staat met geen woord in de Evangeliën vermeld. Maar hij deed het. Hij deed het op het machtwoord van Christus, Die de dingen, die niet zijn, roept alsof zij waren. Zo kan men rustig zeggen, dat de man door het geloof zijn arm en zijn hand strekte. Het kan zeer wel zijn, dat deze onbekende man reeds lang een gelovige was, dat zijn opgaan naar de synagoge niet maar een loze daad was, maar een daad van zijn geloof en een behoefte zijner ziel. Wat zijn vaak ongelukkige mensen, die arm zijn aan tijdelijk goed, gezegend in het geestelijke. Hoe dat alles ook zij, dit is zeker, dat de Heere Christus aan hem Zijn macht betoond heeft. Het geeft ook wel te denken, dat in de boze gezindheid van de Fari-
zeeën de duivel zozeer in de weer was, ook tegen deze ongelukkige.
En dan gebeurt het grote wonder. Zijn hand wordt hersteld, gezond gelijk de andere. Wij zouden het ons kunnen indenken, dat zo'n hand langzaamaan wat groeien ging en op de lange duur, na maanden en jaren, weer als de andere werd. Maar neen, de Heere herschept, Hij Die het gebrokene heelt, Die het verstorvene levend maakt en Die het kranke geneest. Gezond gelijk de andere, door het geloof van de man, door het machtige spreken van Jezus. Eigenlijk zegt en doet Jezus niets, dan alleen, dat Hij de man de kranke hand laat uitstrekken. Waar de Farizeeën Hem van betichten willen, dat geschiedt meer door het geloof en op het spreken van Christus.
Hij zegt niet: Wordt geopend. Hij zegt niet: Wordt gezond.
Maar het geschiedt op het geloof. Dit gebeurt in de synagoge. Dit gebeurt in de kerk. Daar leren wij onze verstorven handen uitstrekken. Daar leren wij onze verstorven handen openen voor het heil. In de kerk, daar geschieden de wonderen van de genezing door Gods genade. Door Hem, door de Heere Jezus Christus wordt nog het kranke genezen, het gebrokene geheeld, het verstorvene vernieuwd. Komt dan! Ja komt, gij allen, die kwalen des doods hebt.
Hij heelt gebrokenen van harte, En Hij verbindt z' in hunne smarte, Die, in hun zonden en ellenden, Tot Hem zich ter genezing wenden. Hij telt het groot getal der starren, Die 't scherpst gezicht op aard' verwarren; Hij roept dat talloos heir tezamen En noemt die alle bij haar namen.
De kerkgang van de Farizeeën.
Die hebben dat hele gebeuren meegemaakt, eigenlijk bewuster dan de man met de dorre hand. Deze hele Schriftplaats gaat eigenlijk over de Farizeeën. De man met de dorre hand zal het hele vraaggesprek van Jezus in het eerst niet begrepen hebben. Maar de Farizeeën hebben het eigenlijke, het wonder der genezing, niet begrepen. Wat bedoelde Jezus met die vragen: „Is het geoorloofd op de Sabbatdagen goed te doen of kwaad te doen? een mens te behouden of te doden? " Dit bedoelde Hij: Ik wil goed doen en die mens behouden, en gij neemt mij dit kwalijk, alsof Ik hiermee de sabbat ontheiligde; maar gij doet kwaad door die man in zijn lichamelijke en geestelijke ellende te laten en gij wilt Mij laten doden, terwijl gij het zogenaamd voor de Sabbat opneemt. Gij vindt het vreselijk, dat Ik op de Sabbat die hand weer beweegbaar maak en hem laat uitgroeien op normale grootte. Maar is dit eigenlijk niet Sabbatswerk, dat de mensen hun handen strekken naar den hoge, om lichamelijk en geestelijk genezen te worden? Is dit niet het Sabbat vieren, dat wij komen om God door Zijn Geest in ons te laten werken? En behoort tot het Sabbat vieren niet ook dit, dat wij ook met onze lichamelijke noden komen tot God, Die ook daarin naar de rijkdom Zijner barmhartigheid kan en wil voorzien? Ik mag die mens niet genezen, maar gij moogt wel doden op de Sabbatdag. Gij wilt namelijk Mij doden!!
En dan staat er, „dat de Farizeeën uitgegaan zijn, terstond met de Herodianen raad gehouden hebben tegen Hem, hoe zij Hem doden zouden". Terstond. Dat is op de sabbat gebeurd. Zo uit de synagoge, zo uit de kerk naar de vergadering, die op de sabbat uitgeschreven en belegd werd, op staande voet! En die Herodianen waren de partijgangers van Herodes Antipas. Nu was het wel waar, dat het Sanhedrin om een klacht in te brengen tegen iemand uit het rechtsgebied van Herodes Antipas (en dat was de Heere Jezus), de medewerking van het hof van Herodes nodig had.
Hier gaat Jacobs zaad zich verzwageren met Ezau's nakomelingen. Dit geslacht van de Herodianen, die zij als bondsbrekers haatten, die voor hen als de heidenen waren, worden hun vrienden, nu het tegen Christus gaat. Zij sluiten vriendschap op hun hooggewaardeerde sabbat met half-heidenen, vanwege de weldaad Gods aan een krank en ongelukkig mens bewezen. Zij doden op de sabbat de Heere der heerlijkheid. Dit gebeurt nog! Dit gebeurt nog in de kerk! Zonder genade, zonder Christus is geen enkel gebod veilig. Dan is al ons sabbatvieren ceremoniëndienst, zonder geestelijke waarde. En waar iemand het met de ceremoniëndienst doet, daar verkeert hij zijn eigen gebod in de hoogste zonde. Wie zich op de sabbat niet laat genezen, die doodt de Zoon Gods op de sabbat! Ongeloof is het doden van Christus. En dan wordt heel de wereld onze vriend, let wel: de wereld!
Nu nog één ding. Dit gebeurde ook in de synagoge bij de kerkgang der Farizeeën. „De Heere zag hen rondom met toorn aan, metéén bedroefd zijnde over de verharding van hun hart." Rondom, één voor één, die rondom deze gehandicapte man stonden, keek Hij ze toornig aan. De Heere vertoornt Zich over mensen, die de barmhartigheid nalaten, de ceremoniën vasthouden en zich keren tegen de Heere Christus. Deze mensen zullen ook hun vormendienst kwijt raken, en dan schiet er niets over, dan de toorn Gods. Toorn met droefheid — dat maakt de toorn heilig, maar dat maakt de toorn ook des te ernstiger. Toorn met droefheid, die dringt in uw hart. Omdat het ongeloof verharding is van het hart tegen Christus, tegen genade, tegen barmhartigheid, aan een ongelukkig mens bewezen. Dat bedroeft de Heere, als u onder een vorm van godsdienst, strenge sabbatsviering in de vorm, de ware sabbat nalaat, namelijk het ontvangen en het eerbiedigen van de barmhartigheid en de genade van Christus.
Zw.
W. L. T.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 februari 1965
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 februari 1965
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's