Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GODS HEILIGEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GODS HEILIGEN

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Welgelukzalig is de man, die op Hem betrouwt. Vreest de Heere, gij Zijne heiligen, want die Hem vrezen, hebben geen gebrek. Psalm 34 : 9b en 10.

Het betrouwen op God

God wekt zelfs onze zintuigen op, om Zijn goedheid en Zijn genade te onderkennen. Dat kan men proeven, dat God goed is. Dat kan men ook zien, dat God goed is. Dat heeft David gesmaakt, dat heeft Johannes getast, daarbij worden alle heiligen genodigd, om dat mede te smaken, om dat mede te zien. En wat wij gehoord en gezien en getast hebben van het woord des levens, dat verkondigen wij u! Het leven der genade komt door alle beschikbare poorten binnen in een mensenziel. Het komt op een mens aan, het overstroomt hem, het neemt hem geheel in beslag. De genade Gods is nooit een arm goed. Het is een rijk goed, wat God ook mildelijk geeft. Geen wonder, want bij Hem zijn milde handen van eeuwigheid. Ook zijn bij Hem vriendelijke ogen! God gunt dat Zijn volk zo. Geen wonder, want er is zo dure prijs voor betaald, de hoge prijs van het bloed van Jezus, de Christus, en niet het bloed van stieren en bokken. Het is geen wonder, want de Heilige Geest, en niemand minder, draagt dit heil binnen in de harten door het Woord en bevestigt het in de harten door het Woord en door het sacrament en Hij neemt al de zintuigen te baat om dit grote werk te doen.

Het is dus geen wonder, dat de man welgelukzalig genoemd wordt, wien dat overkomt. Hij is vol van geluk. Daar zijn vele dingen, die een mens gelukkig maken: goede vriendschap, voorspoed, gezondheid. bezit, een goed huwelijk, een gezegend nageslacht, eer onder de mensen, een goede naam, goed vertrouwen, een lang leven. Maar dit alles is betrekkelijk goed, het is altijd tijdelijk goed, en al deze dingen komen nooit gezamenlijk tot iemand. Het is nooit volmaakt. En al had iemand dat alles, dan kan nog de ronde wereld ons driekante hart niet vullen. En al had iemand dat alles, dan komt het woord van de Heiland: ..Wat baat het een mens, zo hij de gehele wereld gewint en lijdt schade aan zijn ziel."

Met dit alles is nog geen woord gezegd over God. Met dit alles is nog geen woord gezegd over de eeuwigheid. En dat maakt alleen het hart vol. Al miste iemand al die dingen, die wij daareven noemden, dan kan hij toch nog gelukkig zijn, volkomen gelukkig, omdat God het is, Die zijn heil volmaakt, die zijn heil uitmaakt. Welgelukzalig is die man. Men zou het kunnen vertalen met: gelukkig, gelukkig, gelukkig is die man!

Nu wordt 's mans gelukzaligheid ditmaal niet van bovenaf beschreven, maar van onderop. Niet zozeer om wat God hem geeft, maar om wat hij ten opzichte van God doet. Welgelukzalig is de man, die op Hem betrouwt. Denkt nu niet, dat dit de rollen omkeert, dat die man God wat toebrengt. Wie op God vertrouwt, geeft God nog niets, maar hij verwacht van God alles. Hij krijgt ook van God alles. Niettemin doet hij iets, wat God Zelf hem schonk, wat genade hem leerde. De mens stelt niet zijn vertrouwen op God. Dat heeft hij in het paradijs voor het laatst gedaan. Daar heeft hij het vertrouwen op God afgelegd. Daar heeft hij God het vertrouwen opgezegd. Maar nu wordt dat door de genade hem weer geschonken. Daartoe slaat God alle bodem onder zijn voeten weg. Dan voert God zijn weg door moeite en zorg, zo menigmaal. En daar komt David bij Achis, de Abimelech der Filistijnen. En in moeite, zorg en nood leert men zijn vertrouwen weer op God stellen. David doet dit niet zo gemakkelijk! Hij gebruikt een list. Hij stelt zich aan, alsof hij krankzinnig ware. Ziet u, hoe moeilijk het is, om werkelijk in nood en dood op God te vertrouwen? Dit is niet van de Heilige Geest, wat David deed. En daar leert, boven al zijn klein-menselijk getob uit, David op God vertrouwen. En op God kan men zo aan. Hij staat zo boven alle omstandigheden van het leven, boven ons zelf met onze zonden, met onze kleine dingen, boven onze vrienden, boven onze vijanden. Hij is zo goed. zo vol van genade. Hij is zo goed voor zondige, veinzende, vreesachtige, slechte mensen! Hij is zo goed, omdat Hij zo genadig is. Wie dat gaat zien, die gaat in zijn grootste noden, in zijn zielsgevaren, zijn vertrouwen op Hem stellen. Veelszins gaat hij ook, achteraf eerst, zijn vertrouwen op God stellen, nadat God, zijns ondanks, geholpen heeft. God is waard vertrouwd te worden. En het is een geluk, een groot geluk, als men Hem zijn vertrouwen geeft. Dat zou men van zichzelf niet gedaan hebben! Dan zouden wij eerder tot alle dingen de toevlucht nemen dan tot God!

Het vrezen van God

„Vreest den HEERE, gij Zijne heiligen, want die Hem vrezen hebben geen gebrek." Tot twee keer toe komt de uitdrukking „God vrezen" voor in de tekst. Deze uitdrukking kan licht mis verstaan worden. U kunt daarbij de gedachte hebben, dat zij zeggen wil: vrees voor God, angst voor God hebben. Dat is de betekenis niet, hoewel het geen kwaad kon als vele ongelovigen, die in het bestaan van God niet geloven, die voor Hem niet bang zijn en die Hem niet liefhebben, eens recht voor Hem gingen vrezen. De duivelen sidderen nog, als zij aan God denken. Dit lijkt mij het ergste, als mensen zo bot geworden zijn, dat zij geen enkel gevoel meer voor Hem hebben.

Nu betekent dit woord in de tekst iets anders, namelijk: kinderlijke eerbied hebben voor Hem, ontzag hebben voor Hem. Men heeft het eerste wel eens genoemd een slaafse vreze, een vreze zonder liefde, en het tweede een kinderlijke vreze, ontzag uit liefde. Het wordt hier in de tekst ook aangeraden en wat de bijbel aanraadt, dat kan nooit anders dan goed zijn. Het wordt bovendien aangeraden aan Gods heiligen, dan kan het zeker niet dan voortreffelijk zijn. Wat aan Gods heiligen geboden wordt, dat kan nooit slaafs zijn. Het moet dus wel geheel in de kinderlijke sfeer liggen.

Wat is dat prachtig, als er een ontzag is bij kinderen voor hun vader, een ontzag zonder vrees, een ontzag uit eerbied, uit liefde. Zo hebben het ook de kinderen Gods voor hun God. Dat brengt de natuur, de aard van het kindschap Gods

mee. Nu wordt het hier bovendien nog geboden: doet dat, vreest God, hebt eerbied voor Hem. Als dan de aard van het kindschap Gods dat met zich brengt, dat zij God vrezen, waarom moet dat hun nog extra op het hart gebonden worden? Wel, de kinderen Gods hebben in dit leven nog maar een klein beginsel van de gehoorzaamheid. Dat ziet u in ons teksthoofdstuk, hoe David ook zijn zwakke dagen gehad heeft. Daarom gaat het gebod uit: , .Hebt eerbied voor Hem!"

Daar is nog iets, wat de zaak dieper stelt. De naam HEERE (met hoofdletters geschreven dus) drukt uit de Verbondsnaam Gods: Jehova! Dan wil het eerbied hebben voor de God des Verbonds dit zeggen: „Hebt ontzag voor de God, Die met u in een verbond gekomen is." Men kan het rustig zo verstaan: „Waardeert Christus, als uw Borg en Zaligmaker!" Gedenkt, tot hoe hoge prijs gij gekocht zijt. Gedenkt daaraan, hoe Hij u heeft aangenomen tot Zijn deel en eeuwige erve. En gedenkt dan ook hieraan, hoe gij Hem hebt aangenomen als uw Goël, als uw Losser, hoe gij al uw schuld en zonden aan Hem overgegeven hebt en hoe gij Zijn gerechtigheid als uw eigene aangenomen hebt. Leeft daaruit. Hebt eerbied voor Hem, als uw Zaligmaker. Ontkent dat nooit door dat schuldige ongeloof. Erkent dat voor de duivel, opdat hij van u vliede. Belijdt dat voor de wereld, dat gij met lichaam en ziel Zijn eigendom geworden zijt en dat gij dat eeuwig zult blijven. Zweert de wereld af. Zegt de wereld uw dienst vrijmoediglijk op. En zegt ook tot uw eigen hart, tot uw eigen zonden, dat gij tot een andere, betere dienst geroepen zijt, dat gij niet langer de zonde dienen wilt, maar dat gij van nu voortaan in alle gerechtigheid naar al Zijn geboden wilt wandelen. Komt voor uw nieuwe Koning uit. Hem, Christus, vrezen, dat wil dus zeggen: Wandelt van nu voortaan in de weg der genade, en niet meer in de weg der dienstbaarheid! „Staat in de vrijheid, met welke Christus u heeft vrijgemaakt, en wordt met het juk der dienstbaarheid niet wederom bevangen." Vreest den Heere te allen tijd. Leeft uit die genade op de Rustdag, maar leeft uit die genade ook alle de dagen der week, doet dat onder de bediening des Woords, maar ook onder de bediening der sacramenten.

Beproef vrij, van omhoog. Mijn hart, dat voor LKv oog, Alwetende, steeds open lag. Doorzoek mij, toets mijn gangen; Doorgrond al mijn verlangen, En stel mijn oogmerk in de dag.

Uw goedertierenheid, Die zich alom verspreidt, Is t' allen tijd' voor mijn gezicht. Ik houd, oprecht van wandel, Daar 'k in Uw waarheid wandel, Mijn schreden naar Uw wet gericht.

De heiligen van God

Vreest Hem, gij Zijne heiligen. De gelovigen worden hier de heiligen Gods genoemd. Dat leest u niet veel in het Oude Testament, dat leest u niet veel in de bijbel. Nu moet u denken, dat David dit zegt, nadat hij zich voor Achab als een dwaas, als een krankzinnige heeft aangesteld. Als iemand zelf in de weg der zonde, in de veinzing gevallen is, als iemand zelf zo weinig vertrouwen op God beoefend heeft in de dagen van nood, dan kunt u wel verstaan, hoe hij tegen anderen is gaan opzien. Iemand, die zelf in de zonde gevallen is, ziet zo hoog op tegen een ander! Bovendien als iemand zijns ondanks uitgeholpen is door God. zoals dat met David het geval geweest is — en hij is als uit de dood gered — dan ziet hij altijd op hen. die door God eerder of anderszins beweldadigd werden: dat worden dan voor zo iemand „heiligen". Zo spreekt David het volk van God aan met het: „gij Zijne heiligen".

Maar er is nog een diepere kant aan, dan deze subjectieve kant. Dit was maar van de kant van de mens uit bezien. De tekst zelf spreekt van „Zijn" heiligen. Dat wijst op het objectieve, op de heerlijkheid der vromen, van God uit gezien. Góds heiligen. Zij zijn heilig in Gods ogen en zij zijn heilig door Gods genade. Zij zijn heilig in de reinigmaking door Jezus' bloed. Zij zijn heilig door de reinigmaking door de Heilige Geest. Dat is nog wat anders dan dat beetje heiligmaking, wat de mens oplevert. Dat is die volkomen heiligmaking van Christus door de Heilige Geest. Dan ziet God geen zonde meer in Jacob en geen overtreding meer in Israël. Dan ziet God zoveel heiligheid in Zijn volk. dat Hij ze rekent voor de gemeente der volmaakt rechtvaardigen. Nu zegt David dat over dat volkje, dat bij hem was in die tijd, die mannen, wier zielen bitterlijk bedroefd waren, die schuldeisers hadden. Hier ziet gij het: een zondig volk, toch een heilig volk in Hem! Simul justus, simul peccator. Tegelijk rechtvaardig, tegelijk zondaar. Rechtvaardig in Christus, zondaar in zichzelf. En dat volk wordt opgeroepen, om zijn God, zijn Bondsgod, te vrezen.

De nooddruft van God

V/ant die Hem vrezen hebben geen gebrek. De psalmist verklaart het in het volgende vers door te vertellen van jonge leeuwen, die armoede lijden en gebrek hebben. Deze jonge roofdieren zijn aangewezen op buit, die zij zelf moeten leren maken. Als roofdieren zijn zij op eigen krachten aangewezen. In de eerste tijd worden zij gevoed door het moederdier, maar daarna moeten zij het zelf leren. Dan drijft de honger ze tot de roof. Uitgehongerd wagen zij dan de stoutste sprongen. David, de vroegere schaapherder, kende dat! En nu maakt hij tegelijk een omgekeerde vergelijking: „Die Hem vrezen hebben geen gebrek, ja zij hebben geen gebrek aan enig goed." God zorgt zo goed voor hen, dat het hun aan geen goed, op welk terrein ook, zal ontbreken. „Smaakt en ziet, dat de Heere goed is", zo zei het vorige vers. Moet de jonge leeuw op eigen voedsel uit en lijdt hij gebrek, gij behoeft het van de roof niet te verwachten, een wandel in de vreze des Heeren, naar al de geboden des Heeren, zal u inbrengen een schat van zegeningen. De Heere Christus zegt: „Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en al deze dingen zullen u toegeworpen worden." Het kindschap Gods, de kinderlijke eerbied voor God. schenkt zo rijke vrucht. Alle nooddruft voor dit tijdelijk leven! Hun brood zal zeker zijn, hun water gewis.

Wat heeft David dat ondervonden, tijdens zijn omzwervingen door het Zuiderland. Wat heeft God trouw gezorgd. Maar ook later, toen hij koning was en zoveel omvangrijker huishouding, hofhouding, had, wat heeft God ook toen Goddelijk gezorgd. Als nu God u aan Zijn tafel wilde spijzigen, hoe zal Hij u dan niet spijzigen met alle goed? Hij maakt het ook geestelijk zo wel met al de Zijnen.

De vertroostingen Gods zijn nooit te klein.

De beloften Gods missen nimmer hun vervulling.

De inleiding in de genade zal Hij nimmer doen eindigen. Dat gevoelt God Zich verplicht aan Zijn Vaderschap, dat Hij goed voor Zijn kinderen moet zorgen. Hoe meer vreze Gods, hoe kinderlijker vertrouwen, hoe rijker Gods gunst zal vloeien.

Zw.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 juli 1965

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

GODS HEILIGEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 juli 1965

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's