Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE DOOP VOOR DE DODEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE DOOP VOOR DE DODEN

13 minuten leestijd

Och kom, zegt iemand, weer over de doop, is dit nu het voornaamste? De brief, die nu voor mij ligt bestrijdt deze gedachte. Het voornaamste is toch wel, lees ik daarin, dat we mogen weten, dat we een gebouw van God hebben, als dit ons aardse huis verbroken wordt. Dan is het toch niet alles beslissend of wij jong of oud gedoopt zijn?

Het spreekt vanzelf, dat ik hier hartelijk mee instem. Daarom dopen we kinderen en volwassenen. Aan de andere kant kunnen we uit de genoemde tekst (2 Cor. 5:1) ook weer een strijdpunt maken. Sommigen zeggen, dat we het zeker weten moeten, dat wij in Christus geborgen zijn, en dat wij anders niet zalig kunnen sterven. Ik dacht, dat we met zo'n standpunt het onszelf of een ander bitter moeilijk kunnen maken. De Bijbel leert ons, dat er geloof kan zijn, terwijl het weten daarvan ver te zoeken is. Men kan moeilijk stellen, dat de dicipelen zo zeker van hun zaak waren, toen Jezus gevangenomen en gekruisigd werd. Toch beloofde de Heiland, dat hun geloof in al hun onzekerheid niet zou ophouden. Het kleine, zwakke geloof is ook zaligmakend geloof. Een der ouden schrijft: Mocht gij nog van verre staan en nauwelijks verder komen dan tot zuchten, begeren en verlangen naderbij te worden gebracht door het bloed des Verbonds, •— acht dat dan een voorrecht. Het is niet minder dan een goddelijk wonder. De geringste zucht, die waarlijk en zuiverlijk naar de Heiland uitgaat, is een gezegende vrucht van zijn dierbare heilverdiensten, een zalig werk van de Heilige Geest en daarom hoog te schatten. „Wie veracht de dag der kleine dingen? " Nu is

het de beurt van de een (om in de ruimte gezet te worden), — het kan ook uw beurt worden. Met uw klein geloof behoort gij evenzeer tot het huisgezin des Konings, als zij met hun groot geloof."

Dat zeggen de ouden. Maar als dit gezegd is, voeg ik er weer aan toe, dat alle kleingeloof begerig is naar vastheid en zekerheid en niet kan rusten dan in de sterke handen van Christus met vaste zekerheid des geloofs. Een brief geeft zo prettige stof tot overdenking van de dingen waar het om gaat.

Daar is b.v. de volgende gedachte: , , Wat zal het eenmaal tegen ons getuigen op zo grote zaligheid geen acht geslagen te hebben. Het is toch zo, dat wij niet verloren gaan om de zonden, die we gedaan hebben, maar hierom, dat we de genade verworpen hebben".

Dat is voor mij de vraag. Ik geloof niet. dat hiermee alles gezegd is. Maar hiermee ontken ik niet de waarheid, die in zo'n gezegde schuilt. We zouden in dit geval het Doopformulier te hulp kunnen roepen. Daar lees ik eerst: , , De hoofdsom van de leer des heiligen Doops is in deze drie stukken begrepen. Ten eerste, dat wij met onze kinderen in zonde ontvangen en geboren en daarom kinderen des toorns zijn, zodat wij in het Rijk van God niet kunnen komen, tenzij wij van nieuws geboren worden."

Vervolgens lezen we in de eerste vraag, die aan de doopouders gesteld wordt, dat , .onze kinderen in zonde ontvangen en geboren zijn, en daarom aan allerhande ellendigheid, ja dan de verdoemenis zelf onderworpen..."

Men zal nu moeilijk kunnen stellen, dat deze verdoemenis of de toorn Gods gevolgen zijn van het ongeloof. Integendeel, zij zijn gevolgen van onze erfschuld en erfsmet en daar komen dan de dadelijke zonden bij. God wil alle zonde tijdelijk en eeuwiglijk straffen. Dan is er nog geen sprake van ongeloof. Wij ontvangen straf om onze overtredingen. Wanneer dus iemand verloren gaat, betekent dit, dat hij de straf draagt voor zijn zonden. Dat ongeloof mag de schuld weer eens groter maken, dit neemt niet weg, dat wij reeds schuldig en strafwaardig geboren worden. Daarom beginnen de Dordtse Leerregels zo: Aangezien alle mensen in Adam gezondigd hebben en des vloeks en eeuwigen doods zijn schuldig geworden, zo zou God niemand ongelijk hebben gedaan, indien Hij het ganse menselijk geslacht in de zonde en vervloeking had willen laten en om de zonde verdoemen, volgens deze uitspraken des Apostels: e gehele wereld is voor God verdoemelijk. Zij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods (Rom. 3 : 19, 23). En: e bezoldiging der zonde is de dood (Rom. 6 : 23)"

Wanneer men nu bedenkt, dat dit van alle mensen geldt, dus ook van hen, die het evangelie nooit hebben gehoord, kan ieder begrijpen, dat we in de grond niet verloren gaan om ons ongeloof, doch om onze zonden.

Nog eens: dat geldt ook van de dagelijkse zonden. Schuld vraagt om straf. In dit verband herinner ik er aan, dat de Catechismus leert: „Maar kunnen wij door onszelf betalen? In generlei wijze, maar wij maken ook de schuld nog dagelijks meerder."

De vloek en de toorn Gods, de straf en alles wat daarmee samenhangt is dus niet de vrucht van ons ongeloof, maar van onze zonde. Daar helpt ook niet aan, dat „God weet wat maaksel wij zijn en dat het gedichtsel van de gedachten van ons hart ten enemale boos is." In Genesis 6 is deze boosheid juist een rede voor God om mens en beest van de aarde te verdelgen.

Nochtans zit er een bepaalde waarheid in het zeggen, dat we door ons ongeloof verloren gaan. Stel dat iemand ernstig ziek is, zodanig dat hij aan zijn kwaal sterven moet. Stel dat er een geneesmiddel is, dat zeker helpt, doch dat hij weigert in te nemen. Dan kan men zeggen: ij is gestorven, omdat hij weigerde de juiste medicijnen in te nemen. Toch voelt men wel, dat dit betekent, hij is ziek gebleven en door zijn kwaal gestorven, omdat hij de medicijnen weigerde. Zo is het ook met onze verdoemenis en de toorn Gods. Deze komt niet over ons door het ongeloof, maar blijft wel door de afwijzing van het evangelie. Dat staat in Johannes 3 : 36 met zoveel woorden: Die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die de Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem."

Nu komt de hoofdnoot, de vraag naar 1 Corinthe 15 : 29. Paulus schrijft daar: Anders, wat zullen zij doen, die voor de doden gedoopt worden, indien doden ganselijk niet opgewekt worden? Waarom worden zij voor de doden ook gedoopt? "

Wat zou dit nu betekenen? Daarover is al heel wat geschreven. In de welhaast nieuwste commentaar kan men lezen: Het zou geen wonder zijn bladzijden vol te schrijven over de geschiedenis van de exgese van dit vers. Wij zullen ons daarvan onthouden en volstaan met te constateren, dat zij, die zich voor de doden lieten dopen, kennelijk geloofden en verwachtten, dat deze doden deel zouden hebben aan het eeuwige leven van de opstanding (vgl. Rom. 6:3).

Paulus zegt nu: „Wie de opstanding der doden loochent, moet deze handeling voor zinloos houden; hij ontneemt deze mensen ook de vertroosting, die zij tot nu toe in deze verwachting gevonden hebben. De apostel zegt niet hoe hijzelf over deze doop voor de doden denkt. Het is hem er alleen om te doen nog eens duidelijk te maken welke implicaties verbonden zijn met de loochening van de opstanding."

Het is dus wel moeilijk. We zullen ook geen bevredigende verklaring kunnen geven. Maar het minste is toch, dat we de moeilijkheden laten zien. Prof. Grosheide meent, dat deze tekst tot de moeilijkste plaatsen uit het Nieuwe Testament behoort, waarvan nog niemand een bevredigende uitleg heeft gegeven.

Wat is het verband van de tekst? Want een goede uitleg houdt daar altijd rekening mee. Als we een tekst uit zijn verband halen, laten we hem meestal iets anders zeggen dan hij bedoelt. Daarom had die dominee gelijk, die bij de overhandiging van de trouwbijbel tot de jong gehuwden zei: jullie moeten deze bijbel niet lezen. Dit herhaalde hij enige malen. Daarna vervolgde hij: jullie moeten hem bestuderen. Dat betekent o.a.: in zijn verband overwegen. Maar wat gebeurde er nu in Corinthe? Daar lieten de gelovigen, die al gedoopt waren, zich nog eens dopen. Deze laatste doop zou dan zijn ten behoeve van mensen, die reeds gestorven waren. Welke mensen? Men kan denken aan familie of vrienden. Men kan ook denken aan personen, die op de belijdeniscatechisatie gingen, maar onverwacht stierven. Zij kwamen niet meer aan de doop toe. Zouden zij nu wel tot de christenen, die met Christus opgewekt worden, gerekend worden? Voor alle zekerheid liet een verloofde, een broer, een vrouw zich dopen voor man of zuster of zo. Dat is een uitlegging. Iemand liet zich dus dopen voor een gelovige, die reeds gestorven was of zelfs voor een ongelovige, die het evangelie nooit had gehoord.

Een andere uitleg. Er ligt een belijdeniscatechisant op sterven. Nog vlak voor zijn overlijden wordt hij gedoopt. Voor de aarde hoefde het niet meer, maar dan wel ten behoeve van zijn verblijf onder de doden.

Chrysostomus denkt niet aan een bepaald gebruik van sommigen, doch aan de doop als zodanig. Deze is ten behoeve van de doden d.i. van de lichamen der doden. Wij laten ons dopen, opdat onze lichamen zouden opstaan. Paulus, zo hebben velen na Chrysostomus verklaard, denkt aan de gewone doop, die voltrokken wordt in de hoop op de opstanding. De doop beeldt de opstanding der doden af. Waarom zijn we dood? Door onze zonden d.i. dode werken. Vandaar kwam Augustinus en anderen tot de verklaring, dat dopen voor de doden betekent, dopen voor de wegneming der zonden. Dopen is sterven met Christus en daarom vergeving der zonden verkrijgen, die de opstanding waarborgt.

Maar nu komt er wat anders. Er bestaat een verklaring van 1 Corinthe, die aan Ambrosius toegeschreven wordt. Deze verklaring, Ambrosiaster genoemd, denkt aan gestorvenen, die tot het geloof gekomen waren, doch vóór hun doop door de dood overvallen werden. Uit de vrees, dat een ongedoopte te kort kon komen bij de opstanding der doden, liet een levende zich dopen in naam van de dode. Vroeger had men gezegd, dat sommige ketters de woorden van Paulus verdraaiden en een plaatsvervangende doop oefenden. Ambrosiaster meent, dat er in de gemeente van Corinthe zo gedacht werd. De vraag komt nu naar voren: heeft de apostel hier zelf geloof aan gehecht? Dat hoeft niet, zegt men. Het was voor Paulus genoeg, dat hij liet zien hoe vast het geloof in de opstanding in de gemeente van Corinthe geworteld was. Ambrosiaster meent, dat de apostel deze vicariaatsdoop verwierp.

Met vers 30 maakt Paulus zich los van vers 29. Hij zegt ook: zij.

Een stapje verder gaan weer de schrijvers, die ook aan een plaatsvervangende doop denken, doch dan voor ongelovige gestorven familieleden, opdat zo hun vader of moeder deel zouden hebben aan de opstanding.

Thomas van Aquino geeft twee oplossingen. De eerste is de bekende, dat „voor de doden" betekent: voor de dode werken, d.i. de zonden. De apostel zou dan spreken over de doop, die dient tot afwassing der zonden en alzo tot deel aan het leven der opstanding. De tweede oplossing is dan, dat gedoopten in Corinthe zich nog eens lieten dopen voor verwanten, opdat deze vergeving van zonden mochten verkrijgen. Thomas vergelijkt de doop met het gebed. Als de (voor)bede voor anderen kracht heeft, waarom dan niet de doop? Daarbij moet men denken aan gelovigen in het vagevuur.

Zo heeft de kerk in oudheid en middeleeuwen geen eenparige oplossing gevonden en telkens weer enkele gezichtspunten afgewisseld. Erasmus, op de grens van twee werelden, pleitte voor de plaatsvervangende doop als bedoeld. De Corinthiërs zullen gemeend hebben, dat niemand zalig kan opstaan dan die gedoopt is. Hij acht dit gelof goed. maar de doop bijgeloof. Men zou dan iemand laten optreden, die de schijn aannam alsof hij de gestorvene was.

Hugo de Groot denkt aan de doop voor een gestorven belijdeniscatechisant. Ook Karl Barth houdt streng vast aan een plaatsvervangende doop, die de apostel zelf wel verwerpt, maar die hij toch aan zijn tegenstanders voorhoudt als om hen te zeggen, dat alle mensen het mis hebben als zij gelijk hebben.

Wat is de opvatting van onze Luther? Hij vertaalde: boven de doden. Hij wijst de verklaring van een plaatsvervangende doop af. Het betekent niet, dat sommigen zich voor ongelovige heidenen hebben laten dopen.

Deze doop had veeleer ten doel het geloof te sterken. Voor de Grieken was het geloof in de opstanding moeilijk. Om het geloof te sterken, lieten zij zich dopen op de graven der doden, tot een teken, dat zij vast geloofden, dat de doden, die daar begraven lagen, en boven welke zij zich lieten dopen, zouden opstaan, en dat zij dit voor zozeker hielden, dat zij er als met de vinger naar wezen: deze doden zullen opstaan. Mijn doop is getuigenis van mijn geloof daarin.

En Calvijn? Hij verwerpt de plaatsvervangende uitleg en sluit zich aan bij de oude uitlegging van Epiphanius: Het zijn gelovigen, die op de rand des doods liggen of voor dood gehouden worden en nu op het uiterste, met het oog op het profijt na dit leven, worden gedoopt.

Zo is er nog veel meer. In de vorige eeuw zocht men de verklaring in gebruiken, die bij de heidenen voorkwamen. Daar had men wijdingen voor de doden. Paulus was het met dit overgenomen gebruik niet eens, maar gebruikt het als argument in de strijd. Deze plaatsvervangende doop dient tot bijstand aan ongedoopt gestorven gemeenteleden, zoals de heidenen veergeld meegaven voor de veerman Charon, die bij de doodsrivier werkte en zoals de rooms-katholieken missen lezen voor de zielen in het vagevuur. Toen de doop in waarde rees, werden er deze bijgelovige handelingen aan verbonden. De doop zou dan haast een tovermiddel zijn. Terwijl de meesten Paulus van deze gedachten vrij zoeken te pleiten, zijn er weer anderen, die hem deze opvatting in de schoenen schoven. Men ziet er dan een magische opvatting van het sacrament in.

De grote W. Bousset vat het zo samen: „Gelijk in de heidense mysteriegodsdiensten de levenden allerlei met zich lieten doen ten behoeve van de doden, opdat de wijdingen hun in het hiernamaals ten goede kwamen, zo doet men het in Corinthe met de doop."

Op allerlei wijzen wordt zo in de meeste commentaren de plaatsvervangende doop als de goede oplossing aangemerkt. Soms echter zocht men het liever in de gedachte van de doop als daad van voorbidding. Heel dikwijls wordt Paulus niet belast met de goedkeuring van dit gebruik. Er is ook hier weinig nieuws onder de zon. Een uitvoerige behandeling van de tekst in 1950 komt ook tot een plaatsvervangende doop van gelovigen in Corinthe voor gelovige, maar ongedoopte gestorvenen.

Men mene echter niet, dat allen hiermee instemmen. Niet weinigen verwerpen elke mogelijkheid van een doop voor ajideren. Maar wat dan? Wel, zegt men, het gaat over dopelingen, die tijdens hun doop denken aan hun gestorven verwanten en vrienden, die niet gedoopt zijn en die vurig arbeiden-in het gebed om de genade des doops ook tot hen te brengen. Zij bidden onder hun doop voor de doden. Nog een uitleg. In het begin stierven wel christenen ongedoopt. Om hen in de doopregisters opgenomen te krijgen, namen anderen deze doop op zich. Waarom in die registers? Omdat men meende, dat het

zalige wereldeinde pas kon komen, als het getal der gedoopten vol was. Maar zijn het geen heidenen geweest, die gedoopt werden? Neem eens, zegt men, een heiden, die een christenvriend had, nu gestorven. Hij liet zich dopen om bij deze gestorvene te zijn. Joachim Jeremias meent ook: De gestorvenen waren christenen en ongelovigen lieten zich dopen om bij de opstanding met hen verenigd te worden. Wat ik zeg? Misschien is het wel een doopgewoonte, die juist bij de verwerpers van de opstanding nogal voorkwam. En verder wordt wellicht de juiste betekenis onverwachts opgeklaard.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 augustus 1965

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE DOOP VOOR DE DODEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 augustus 1965

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's