Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

uit de rots gehouwen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

uit de rots gehouwen

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoort naar Mij, gij die de gerechtigheid najaagt, gij die de Heere zoekt! aanschouwt de rotssteen, waaruit gij gehouwen zijt. en de holligheid des bornputs, waaruit gij gegraven zijt.

Jesaja 51:1.

Eigenschappen van de kerk

Op zeer troostende wijze spreekt God, bij monde van Jesaja, de kinderen Israëls aan in de dagen van hun ballingschap. De kerk is ook in beter doen geraakt dan voorheen. Zij verkeert wel niet op de hoogte van het heil, maar veeleer en veel meer in de diepten van de verootmoediging. Zij vertoont het beeld van de bekommerde kerk. Zij dorst naar gerechtigheid en zij dorst naar God. naar de levende God. Er is dus een wending gekomen, een algemene volkswending. Het volk. dat te voren de Baals diende, zoekt nu God terug en het volk. dat voorheen de geboden met voeten trad, beijverde zich nu, om de geboden te kennen en te houden. Dat is alzo een troostende gedachte, dat dat mogelijk is, dat een heel volk (al is dat dan ook een rest van het volk, een overblijfsel) tot God wederkeert, zich tot God bekeert. Dat is naar de verkiezing der genade. De eigenschappen, die wij nu gaan behandelen, heeft Israël niet van zichzelf, zij zijn eigenschappen van een ontwakend geloof, en het geloof is „gave Gods".

Welnu dan. Israël jaagt de gerechtigheid na. Daar begint het geloof nog al eens mee. Wij mogen aan de vrijmacht van de Heilige Geest niet tornen, en Hem niet een schema van bekering opdringen. Wel behoort het tot de orde van de Heilige Geest, om in het begin een gevoel van zondigheid te wekken en een hartelijke begeerte, om naar de geboden Gods te leven. Daar is terstond de drang naar de heiliging des levens. Dat wat in het eind verkregen wordt in Christus, wordt dan in het begin door de zondaar in het oog gevat, al is het dat hij nog niet verstaat, dat hem die heiliging uit genade om Christus' wil geschonken wordt en dat deze niet door eigen inspanning verkregen wordt. Het is daarom zo goed, als de eisen van Gods gerechtigheid in al de geboden Gods, getrouw gepredikt worden. Het is daarom ook helemaal niet verkeerd, maar juist zeer dienstig, als de prediking beginnelingen ernstig dringt tot heiligmaking en tot bekering. Laat gerust tot zondaars, laat gerust tot beginnelingen in de weg des geloofs uitgaan de dringende eis: , , Weest heilig, want Ik ben heilig." De gerechtigheid, bestaande in al Gods geboden, is het recht van God. De gerechtigheid, bestaande in al Gods geboden, is ook de rechte weg, waarin een christen behoort te wandelen. Israël nu jaagde de gerechtigheid na. Dat deden zij niet slechts in eigen of in anderer schatting. God zag dat van hen, dat zij dat oprecht en van heler harte deden. Zoals een jager op wild jaagt, als op kostelijke buit en het volgt op zijn sporen, uren, uren lang, zo jaagden zij de gerechtigheid na met inspanning van al hun krachten. Wat is er een ijver bij het ontwaakt geweten, om gerechtigheid te beoefenen, wat ziet men het betrachten van Gods geboden als een kostelijk doel voor ogen. En dat ziet men niet mis, want in het houden van Gods geboden is grote loon. Schematische christenen zijn er ras bij om te vertellen, dat deze ijver niet genoeg is tot zaligheid. God doet dat nietl Hij prijst die ijver, zoals Hij ook de vlijt van die Hem zoekt zal belonen.

Van Israël wordt ook gezegd: , , Gij, die de Heere zoekt." Dit is het verschil tussen wettische mensen en mensen, die de wet betrachten om Gode te behagen. De eersten zoeken op wettische wijze hun eigen gerechtigheid op te richten en maken meer zelf geboden en inzettingen, dan dat zij zich wezenlijk naar de wet Gods alleen richten. De laatsten echter zoeken ten eerste naar Góds geboden te leven, en hebben niet zozeer het oog op allerlei wetten en regels, die mensen maken, ten tweede zoeken zij de HEERE. In onze tekst staat de verbondsnaam. Zij zoeken dus met Hem in een verbond te komen, zij zoeken God in Christus. Dat is een onbaatzuchtig zoeken, om God toe te behoren en Hem als zodanig te dienen, naar al Zijn geboden, naar al Zijn rechten en inzettingen. Dat is een onbaatzuchtig zoeken, om God te bezitten als zijn God en Koning.

Zie, dit is de echte bekering. God kenmerkte die als echt, als oprecht, bij Israël, bij dat volk, dat nog in Babel woonde en dat hoopte op Zijn heil. Hij heeft daar voor Israël groot loon op gesteld. En Hij stelt daar nog heden hoge prijs op. Een leven naar Gods rechten, naar al Gods geboden, een zoeken van Hem, dat zal zijn loon geenszins missen. Het is de bekering tot God. die wij allen nodig hebben. Het leven des geloofs mag uitgelegd worden in meer stukken, het mag perspectief en diepte ontvangen in het geheel der Christelijke leer, maar dit is de eenvoudige samenvatting van de waarachtige bekering. Hierop komt het aan. dat iemand (dat u, dat ik) de zonde verlaat en zich tot Gods rechten keert en dat hij zich tot God zelf keert. Tot hen zegt de Heere, tot hen spreekt de Heere: Hoor... naar... Mij, gij die... gij die...

God spreekt gewis tot elk, die voor Hem leeft. En dan komt blijde troost en vrêe.

De rots. waaruit de kerk gehouwen is

„Aanschouwt de rotssteen, waaruit gijlieden gehouwen zijt. en de holligheid des bornputs, waaruit gij gegraven zijt."

Zeker zult gij denken, dat hier gezien wordt op God. aan Wie Israël zijn schepping, zijn leven te danken heeft. Mogelijk denkt gij aan Christus, Die de Rots der eeuwen, de Rots des behouds genoemd wordt. Inderdaad is de HEERE de Rots van Zijn kerk en het zingt reeds in uw gemoed: „Zo zult Gij zijn voor mijn gemoed, mijn Rots, mijn deel, mijn eeuwig goed."

Hoe kostelijk deze gedachte zou zijn, ze is niet de gedachte van onze tekst. Vers 2 van ons teksthoofdstuk geeft ons de zin van de tekst: „Aanschouwt Abraham, ulieder vader, en Sara, die ulieden gebaard heeft." Abraham is de rots, waaruit Israël gehouwen is, en Sara is de bornput, waaruit Israël is voortgekomen. Abra

ham wordt hier voorgesteld als een rots, de man, die tot in zijn hoge ouderdom kinderloos was. Hij had geen zoon en hij had geen dochter, de vader der gelovigen. De rotsen baren geen zonen, de bergen baren geen dochteren. En Sara was als een bornput, waarvan men de onderste, de uitgedroogde holligheid aanschouwen kan. Deze moeder van Israël had geen kroost en het klimmen harer jaren had de fontein haars levens doen uitdrogen. En nu zegt de Heere: Aanschouwt die beide mensen. , , Ik riep Abraham, toen hij nog alleen was, en Ik zegende hem en Ik vermenigvuldigde hem." Abrahams roeping uit het heidendom en uit de onwetendheid was een wonder, maar veel groter wonder was het, dat hij de vader aller gelovigen werd. Veel groter wonder was het volk. dat uit hem ontstond, de kerk, die uit hem ontstond. Hier is uit een rots een volk gehouwen. Hier is uit een verdroogde fontein een volk gegraven, de kerk! Het volk Israël, de kerk is naar vaders zijde en naar moeders zijde een wonder. En dat wonder zijt gij, o Israël. Aan deze uw afkomst moogt gij tweeërlei gedachte verbinden. Ten eerste zijt gij als door een wonder ontstaan. En deze uw afkomst garandeert u, dat gij kinderen der belofte zijt en erfgenamen van Gods verbond. En nu gij in datzelfde land der Chaldeën zijt, waaruit Ik ook Abraham geroepen heb. sta Ik u toe, dat gij na eeuwen aanschouwt de rots Abraham en de bornput Sara. Ik zal aan u een even groot wonder doen. Ik zal u uit Babel weer doen komen en Ik zal Sion troosten. Ik zal u brengen in dezelfde gangen, die Ik Abraham heb geleid. Ten tweede. Abraham was nog alleen, toen Ik hem riep, en Ik zegende hem en Ik vermenigvuldigde hem. „Aanschouwt dan de rots, waaruit gij gehouwen zijt en de holligheid des bornputs, waaruit gij gegraven zijt." Zoals Ik Abraham gesteld heb tot een volk en zijn zaad als de sterren des hemels en als het zand. dat aan de oever der zee is, zo zal Ik ook u, overblijfsel, dat Ik uit Israël over behouden heb, als door een wonder vermenigvuldigen. Met u zal Ik dit land Zion bevolken. Ik zal troosten al Zions woeste plaatsen en Ik zal haar woestijn maken als Edom. Een volk, dat naar God en Zijn gebod vraagt, zal Hij aannemen als Abraham, roepen en leiden als Abraham — merkwaardig dezelfde weg als Abraham — en Hij zal dat maken tot een talrijk volk, tot een levend volk, tot de kerk, tot de kerk van de levende God, tot de kerk van Christus. „Aanschouwt dan de rotssteen, waarui gij gehouwen zijt, en de holligheid van de bornput, waaruit gij gegraven zijt."

Gij volk, uit Abraham gesproten, Dat zoveel gunsten hebt genoten! Gij Jacobs kind'ren, die de Heer' Heeft uitverkoren, meldt Zijn eer. De Heer' is onze God, die d' aard' Alom door Zijn gericht vervaart.

God zal Zijn waarheid nimmer krenken, Maar eeuwig Zijn verbond gedenken. Zijn woord wordt altoos trouw volbracht Tot in het duizendste geslacht, 't Verbond met Abraham, Zijn vrind. Bevestigt Hij van kind tot kind.

De troost, die God daarin legt

De Heere bouwde Zijn kerk uit niets. Een man en een vrouw riep Hij uit het heidendom. Hetgeen niets was, maakte Hij tot iets. De Heere bouwde Zijn kerk uit een onvruchtbare man en vrouw, zo'n kerk bouwde Hij daaruit. Hetgeen niets was, maakte Hij tot iets. Evenzo deed Hij het met het handje vol volks, dat in Babel was overgebleven. Hij maakte dat tot een levend volk, tot een levende kerk. Vers 3 zegt: „Want de Heere zal Zion troosten; Hij zal troosten al haar woeste plaatsen en Hij zal haar woestijn maken als Eden. en haar wildernis als de hof van Eden; vreugde en blijdschap zal daarin gevonden worden, dankzegging en een stem des gezangs." Zie, daar hebt gij de Troost des Heeren voor een volk, dat de gerechtigheid najaagt en de Heere zoekt. Zie daar hebt gij het loon der bekering.

Wat een rijke troost ook voor de kerk van onze dagen. Hoewel het over het geheel gezien maar een overblijfsel geworden is, dat naar de verkiezing der genade is, in heel het volk en in heel de kerk en in alle kerken van Nederland en van ons werelddeel (terwijl de kerk in andere delen van de wereld bloeit) is er toch een volkske, dat de gerechtigheid najaagt en de Heere zoekt. De prediking is er vaak niet naar, dat er zulk een volk is. Enerzijds is er een verwereldlijking, waarin de prediking dapper voorgaat. Anderzijds waagt de prediking zich graag aan hoge stukken, die de tred van het leven des geloofs geenszins bijhouden. Men gunt zich geenszins de tijd om in de prediking overtuigend, ontdekkend te prediken. Bijgevolg heeft men te doen met gemeenten, die van zonde en schuld en van het verlaten van God niet afweten. Aan zulken wordt Christus gepredikt met al de beloften van heil. Men jaagt de gerechtigheid niet na en zoekt de HEERE niet. Zulk een kerk voelt zich in Babel wel thuis en verlangt naar Zion niet. Daar is ook geen wezenlijk horen van de beloften des heils, daar is geen werkzaamheid der ziel met de beloften Gods. Het „hoort naar Mij" uit onze tekst wordt niet verstaan. Voor velen in de kerk is de kerk niet een wonder. Ze is niet uit de rots gehouwen en uit de holligheid des bornputs gegraven.

Niettemin is er een volk, al is het dan klein, dat de troost van onze tekst mag hebben. Al is dat volk uit zondenood opgekomen, het mag toch weten, dat zijn voorgeslacht uit de rots gehouwen en uit de holligheid des bornputs gegraven is. En het mag ook weten, dat het zelf, tegen alle verwachting en tegen alle mogelijkheid in, uit die rots gehouwen is. Het is een volk, dat aan het wonder Gods zijn aanzijn, zijn geestelijk leven te danken heeft. Wat een voorrecht, uit een geslacht te zijn. dat door wonderen Gods wedergeboren werd en wat een voorrecht, als men ook zelf van die wonderen mag gewagen.

Uit de rots gehouwen! Hier zijn de stenen, die Abraham tot kinderen werden.

Daar is meer!

Dat volk, dat weinig in getal is. mag moed scheppen in dorre tijden voor de kerk. Eén of weinige levende mensen, wier lust het is de gerechtigheid na te jagen, wier lust het is God te zoeken, mogen het weten, dat zij tot duizenden zullen worden. God maakt geloof vruchtbaar tot geloof, maar ongeloof is nooit vruchtbaar dan tot ongeloof.

De Heere zal Zijn kerk troosten, Hij zal troosten al haar woeste plaatsen. Weest hiervan zeker, als een volk tot God wederkeert, dan zal de Heere tot hen wederkeren. Dan zal de kerk weer leven. En dan gaan ze aan onze gedachten voorbij, die woeste plaatsen, die zie nu reeds verwoest zijn van geslacht tot geslacht. God heeft dit aan Abraham en zijn zaad gedaan, zo kan Hij het ook hier doen. Waar het volk naar God en naar Zijn gebod gaat vragen, daar zal het leven in de kerk weer geopenbaard worden. Daar zal zelfs de woestijn worden als Eden. Zij verrijzen voor ons: de dorre streken onzer kerk. Zullen zij weer zijn als de hof des Heeren? Vreugde en blijdschap zal daarin gevonden worden, dankzegging en de stem des gezangs. Aan de bekering tot God en tot Zijn gerechtigheid hangt het alles. Hoort naar Mij, zegt de Heere. Ik zal grote wonderen doen, wonderen als aan de verstorven Abraham en aan de verstorven Sara. Aanschouwt het, gij die de HEERE zoekt, uit de rotssteen zullen zij gehouwen worden en uit de holligheid des bornputs zullen zij gegraven worden.

Zw.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 september 1965

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

uit de rots gehouwen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 september 1965

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's