Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gamaliëls raad

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gamaliëls raad

11 minuten leestijd

En nu zeg ik ulieden: Houdt af van deze mensen en laat hen gaan; want indien deze raad of dit werk uit mensen is, zo zal het gebroken worden; maar indien het uit God is, zo kunt gij dat niet breken; opdat gij niet misschien bevonden wordt ook tegen God te strijden.

En zij gaven hem gehoor; en als zij de apostelen tot zich geroepen hadden, geselden zij hen, en geboden hun, dat zij niet zouden spreken in de naam van Jezus; en lieten hen gaan.

Zij dan gingen heen van het aangezicht van de Raad, verblijd zijnde, dat zij waren waardig geacht geweest, om Zijns naams wil smaadheid te lijden. En zij hielden niet op, alle dag, in de tempel en bij de huizen, te leren en Jezus Christus te verkondigen. Hand. 5 : 38—52.

Gamaliëls raad

Gamaliël heeft doorgaans onder ons een goede pers, deels om zijn geleerdheid (Paulus had aan zijn voeten gezeten), deels om zijn bezonken en gematigd oordeel (de apostelen werden op zijn raad vrijgelaten). Gamaliël wordt door sommigen zelfs voor een christen gehouden, door anderen voor een volgeling van Paulus, zijn vroegere leerling. Dit zal wel meer wens dan werkelijkheid geweest zijn. Daarvoor hebben de latere Joden hem te veel in ere gehouden. Calvijn met zijn scherpe blik en met zijn scherpe exegese zegt van hem, dat zijn raad, bij nauwkeurig onderzoek, een verstandig man onwaardig was. Calvijn zegt van hem, dat hij uit de gematigde woorden, waardoor velen hem voor een orakel houden, een onbezonnen besluit trekt. Als toch wat uit God is niet gebroken kan worden, dan kan men daaruit niet besluiten om stil te zitten. En als hij de Schriftgeleerden en de oudsten raadt om niet tegen God te strijden, dan ziet hij dat voorshands als een twijfelachtige zaak. Daarna schrijft Calvijn deze prachtige woorden: „Wij daarentegen leiden er deze gevolgtrekking uit af: Wat uit God is, ook al verzet de gehele wereld er zich tegen, moet noodzakelijk in stand blijven; daarom moet het geloof onbevreesd tegen alle aanslagen Va n satan en de mensen stand houden, dewijl het door de eeuwige waarheid Gods geschraagd wordt; ja, al stort de hem el ineen, zo is nochtans onze zaligheid verzekerd, daar zij God tot haar werkmeester en beschermer heeft; dewijl God het rijk van Christus in stand houdt, kan het nooit door enig geweld omgekeerd worden; dewijl de leer van het Evangelie in God gefundeerd is, zal zij krachtig stand houden, hoezeer de mensen haar ook bestrijden, of beproeven aan het wankelen te brengen."

Gamaliël dan was een Farizeeër en behoorde in de Hoge Raad tot de rechtzinnige minderheid in het Sadducese en het in meerderheid vrijzinnige college, waarvan ook de voorzitter, de hogepriester, tot de Sadduceeërs behoorde. Dat hij gezag had in dit college kwam doordat hij tevens een Schriftgeleerde, een leraar der Wet was, die de jongeren opleidde, zoveel als een hoogleraar dus. Dat hij gezag had kwam ook, doordat hij in waarde gehouden werd door al het volk. Hij had èn kennis, èn een voorzichtig oordeel, èn het hele volk achter zich, daar het volk doorgaans rechtzinniger was dan de priesters.

Zo kon het zijn, dat men in die vergadering, waar over de apostelen geoordeeld werd, luisterde naar Gamaliël en ook deed, wat hij hun raadde. Voorzichtigheidshalve gebood hij eerst, dat men deze mensen buiten de zaal deed gaan. Bewijs voor zijn zeggenschap. Hij zal dit gedaan hebben niet uit medegevoel met deze discipelen, maar meer om te voorkomen, dat zij aan het voorstel, dat hij wilde gaan doen, te grote vrijmoedigheid zouden gaan ontlenen. — Daarna kwam zijn betoog met twee voorbeelden uit het verleden, waarbij twee leidslieden van het volk, een zekere Thaddeüs en een zekere Judas, een Galileeër, strandden met hun volksbewegingen. En op grond daarvan raadde Gamaliël de Raad aan om niet aan deze mensen te komen en hen te laten gaan. Dit deed hij niet, omdat hij meende, dat men Gods volk, of Gods knechten, niet mocht aanraken. Hij had een andere overweging. „Indien deze raad of dit werk uit mensen is, zo zal het gebroken worden; maar indien het uit God is, zo kunt gij dit niet breken."

Dit schijnt alzo een goed en wijs woord te zijn. Hij spreekt van een „raad" en van een „werk". Dit is een werk, waar een gedachte achter zit, waar een plan achter zit. Er was ook zoveel gebeurd. De apostelen met hun allen waren in de algemene gevangenis gezet over talloze genezingen. Een engel leidde hen uit — wel te onderscheiden van de redding van Petrus uit de gevangenis - — en beval hun in de tempel te prediken. De Raad ging vergaderen en wilde hen uit de gevangenis laten halen en zij vonden de hele gevangenis in verzekerde bewaring, maar de discipelen vonden zij niet. Toen zij daarover ontsteld waren, kwam er iemand vertellen: „De mannen, die gij gevangen gezet hebt, staan in de tempel te preken." Toen is de hoofdman hun beleefd gaan vragen of zij voor de Joodse Raad wilden komen, zonder geweld. Vandaar nu Gamaliëls voorzichtige woorden: deze raad — dit werk.

Dit was ook een goed rechtzinnig woord: „Als dat uit de mensen is, dan zal het gebroken worden." Alle mensenwerk wordt eens gebroken, ook alle menselijk preekwerk. Dat wordt gebroken! En dit is ook een goed rechtzinnig woord: „Maar indien het uit God is, zo kunt gij dat niet breken." Dat heeft heel de Joodse Raad niet kunnen breken, al de Sadduceeërs niet, de Hogepriester niet, de Farizeeën niet. Het machtige woord van Calvijn gold hier: , , A1 stort de hemel ineen, zo is nóchtans onze zaligheid verzekerd, daar zij God tot haar werkmeester en beschermer heeft."

Daarna zeide Gamaliël nog een geweldig goed woord, namelijk dit: „Opdat gij niet misschien bevonden wordt ook tegen God te strijden." Wie zich tegen het Evangelie en tegen de verkondigers daarvan kant, die strijdt tegen God. En dat is een zeer ongelijke strijd. Wie tegen het woord van God, wie tegen de verkondigers van dat woord strijdt, die zal het zeker verliezen, en die zal het altijd verliezen." Bevonden tegen God te strijden, dat is wat God bevindt, wat Hij uitvindt.

Gamaliëls raad gevolgd

„En zij gaven hem gehoor." Tegen God strijden, dat is ook geen kleine zaak. Toch

heeft de schrik over dat woord maar heel kort geduurd. Zodra hebben zij de discipelen niet terug laten komen in de zaal, zodra zijn niet de deuren voor de discipelen opengegaan, zodra zien zij niet weer de discipelen voor hun ogen, of de oude nijdigheid vlamt weer op in hun harten. „Houdt af van deze mensen", dat was de raad van Gamaliël geweest. Houdt uw handen van hen. Doodt ze niet. Nu, doden, dat zouden zij dan niet doen. Maar een flinke geseling, die konden zij hun dan toch niet sparen. Dat is de straf dan geweest, omdat zij legio zieken genezen hadden. Dit was dan de straf, omdat een engel hen uit de verzekerde bewaring verlost had. Dit was dan de straf, omdat zij de Heere Jezus Christus verkondigd hadden. Hun ruggen, hun armen, hun handen werden met striemen bedekt. Ja, zij gaven Gamaliël gehoor, in zoverre, dat zij niet bevonden werden tegen God te strijden door de discipelen te doden, maar zij moesten toch hun verbitterd gemoed lucht geven, door deze mensen bont en blauw te slaan. Dat was ook een vorm van doodslag. Blikken konden ook doden. En woorden konden ook wonden.

De discipelen kregen een boodschap mee. Zij geboden hun, dat zij niet zouden spreken in de naam van Jezus. Wij lezen niet, dat de discipelen daar iets op antwoordden. Hier gold zeker niet: Wie zwijgt, stemt toe!" 't Was ook niet zo, dat zij niet vrijmoedig genoeg waren om te zeggen: Wij zullen van die naam niet zwijgen!" Dat hadden zij bij het vorige verhoor in Handelingen 4 : 20 wel gedaan. Deze mannen waren eerlijk genoeg en open genoeg, maar zij waren ook weer niet slaafs of gewild oprecht. Dit spreken van Jezus' naam was toch hun element, waarbuiten zij niet leven konden. En zij lieten hen gaan. Wat de discipelen ook zeiden of niet zeiden, het woord van Gamaliël was, behalve de geseling, dan toch van zoveel kracht, dat zij ze niet durfden doden. Nog niet tenminste. Niet tegen God strijden en toch tegen God strijden — èn in het geselen èn in het gebod om van Jezus te zwijgen.

Als ik, omringd door tegenspoed, Bezwijken moet, Schenkt Gij mij leven; Is 't, dat mijns vijands gramschap brandt. Uw rechterhand Zal redding geven. De Heer is zo getrouw als sterk; Hij zal Zijn werk Voor mij volenden. Verlaat niet wat Uw hand begon, O Levensbron, Wil bijstand zenden!

Gamaliëls raad verijdeld

„Zij dan gingen heen van het aangezicht van de Raad, verblijd zijnde, dat zij waren waardig geacht geweest, om Zijns naams wil smaadheid te lijden." Als nu deze mensen heengegaan waren boos en grimmig over de onrechtvaardige behandeling, waar zij onschuldig getuchtigd waren, als zij scheldend onder elkander waren heengegaan over zoveel gemeenheid van deze priester, van die Schriftgeleerde of van die Hogepriester, wij zouden dat verstaan hebben. Daar is in bijtende spot, in het luchten van het gemoed. een zekere wraak, die zoet is. Als deze mensen nu heengegaan waren minstens met spot over de onbarmhartige en over de onrechtvaardige rechters, wij zouden dat begrepen en gebillijkt hebben. Als deze mannen geklaagd hadden over hun pijnlijke ledematen, over hun striemen, over hun wonden, over hun bloeduitstortingen, dat was geheel natuurlijk geweest. En zij deden dat niet!

Zij waren verblijd over onrecht, hun aangedaan om Jezus' wil. Zij waren verblijd over striemen, over builen, omdat dat hun Meester ook overkomen was. 't Lag nog zo vers in hun geheugen, dat Hij gegeseld werd voor Pilatus. En dit heugde hun ook, dat Hij gezegd had: „Zalig zijt gij, als de mensen u smaden en vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u spreken, om Mijnentwil. Verblijdt en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen, want alzo hebben zij vervolgd de profeten, die vóór u geweest zijn." Dit nu was letterlijk voor hen vervuld. En ook die blijdschap was vervuld.

Zie, dat kent de wereld toch niet! Dat kent de naamchristen toch niet! Die laat de wereld wel met rust. En die kent dan ook deze blijdschap niet over smaad en slagen!

„En zij hielden niet op alle dag, in de tempel en bij de huizen, te leren en Jezus Christus te verkondigen." Daar hebt gij het antwoord op het bevel van de Hoge Raad. Hier had Gamaliël niet tegen gestemd. De kerk beval vaak dingen tegen de bijbel in, tegen engelenopdracht in (vers 20: Gaat heen en staat en spreekt in de tempel tot het volk al de woorden van dit leven), tegen Goddelijke opdracht van Christus in. En zalig is hij, die dan de kerk niet gehoorzaamt! Nog eens het woord van Calvijn: „Ja, al stort de hemel ineen, dit kan nooit door enig geweld omgekeerd worden, hoezeer de mensen beproeven aan het wankelen te brengen..." Let ook eens op de ijver van deze mensen om te prediken en ook op de ijver van het volk om te komen luisteren. Alle dag. Alle dag in de tempel. En zij hielden maar niet op.

Te leren en Christus Jezus te verkondigen. Daar hebt u de leerrede, elke dag weer aan. Dat was Jezus' opdracht voor Zijn heengaan, en zo volbrengen zij dat. Wat leest u hier toch van liturgieën, van allerlei zinvolle handelingen. Wat leest u hier van zangdiensten, wat van moraalprediking, wat van sociaal evangelie. Hier wordt geleerd Jezus Christus — Zijn persoon, Zijn werk. Zijn genade, Zijn gaven, alles wat te maken heeft met Jezus Christus en die gekruisigd, gestorven om onze zonden, opgewekt om onze rechtvaardigmaking. Dat werd geleerd in de kerk — alle dagen. Zij waren toen niet zozeer aan afschaffen van diensten en het sluiten van kerken toe.

Zij leerden en verkondigden ook bij de huizen, de privé onderrichting aan de gezinnen, aan de ouders, aan de echtparen, aan de kinderen, wederom, ook daar: Jezus Christus, de Heere onze gerechtigheid.

Een iegelijk heeft ruim de gelegenheid om hierop een serie toepassingen te maken, predikers voor zich, gemeenteleden voor zich en ook de Gamaiiëls.

Zw.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 juni 1966

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Gamaliëls raad

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 juni 1966

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's