Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ANTINOMIANISME?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ANTINOMIANISME?

13 minuten leestijd

In het nummer van 4 juni j.1. heb ik enige aandacht gewijd aan de wet Gods als regel der dankbaarheid. Iemand schreef, dat zij wel eens gezegd had: , , Ik heb niets meer met de wet te maken". Daar kon ik het moeilijk mee eens zijn. De Heilige Schrift en de reformatoren komen beide op voor de wet Gods als uitdrukking van Gods eeuwige wil. De antinomianen echter menen dat de bekeerde mens niets meer met de wet Gods te maken heeft. Ik wil echter niet bij de antinomianen gerekend worden en ik hoop, dat niemand van mijn lezers dit wenst.

Wat is er aan de hand met dit antinomianisme? Het woord zegt letterlijk, dat men tegen de wet is. Dat komt dan hier op neer, dat de gelovige niets meer met de wet te maken heeft. Men volgt hierbij deze redenering: hristus heeft niet alleen de schuld der zonde, maar ook de smet der zonde geheel van ons afgenomen. Hij heeft niet alleen de schuld betaald, maar is ook wedergeboren bij wijze van spreken voor de Zijnen en heeft alle heilige werken voor hen verricht. Men kan ook zeggen: ie de Heere Jezus aanneemt, neemt de rechtvaardigmaking aan of de gerechtigheid van Christus; maar hij neemt ook het berouw, de bekering, het gebed aan. In zeer bijzondere zin zeggen de antinomianen: ie Christus heeft, heeft alles. Wij hebben dan met de hele wet niets meer te maken. Alles is gebeurd. Het is merkwaardig dat deze kreet van menige kansel weerklinkt, door niet weinig ouderlingen wordt doorgegeven en de negatieve belijdenis van een deel trouwe kerkgangers is, die geen van al antinomianen willen heten. Het lijkt mij echter toe, dat zij er toch te veel verwantschap mee hebben. De antinomianen leerden aangaande berouw, bekering, boete, gebed m vergeving, het doen van goede werken: et is alles onnodig, draagt een wettisch karakter. Heden ten dage is er veel prediking, die wel niet direct antinomiaans van naam is, maar op een dusdanige manier blijft staan bij het werk van Christus op Golgotha en daarvoor, dat er van de noodzakelijkheid der toepassing weinig of niets overblijft. Dat met het offer van Golgotha niet alles gedaan is — ook al is het werk van de offerande volkomen volbracht •— betekent niet, dat de mens nog iets te doen heeft of kan doen tot zijn zaligheid. Ik wens niet te ontkennen, dat de Borg en Middelaar alles volbracht heeft, wat Hij door zijn sterven en opstanding volbrengen moest. Wij behoeven aan het Borg werk niets toe te doen. Maar ik wens wel te ontkennen de stelling, dat alles gebeurd is en dat ook Christus niets meer heeft te doen, nadat Hij geleden heeft en gestorven is. Dat strijdt met de Heilige Schrift. De leuze, dat er niets meer hoeft te geschieden of hoeft te gebeuren, omdat alles gebeurd is en op Golgotha geschied is, is een leugenachtige leuze. Christus is immers niet zonder oorzaak en doel na zijn opstanding aangesteld tot Vorst en Zaligmaker. Daarvan sprak Petrus, volgens Handelingen 5 : 30, 31: De God onzer vaderen heeft Jezus opgewekt, Welke gij omgebracht hebt, hangende Hem aan het hout. Deze heeft God door zijn rechterhand verhoogd tot een Vorst en Zaligmaker, om Israël te geven bekering en vergeving van zonden."

De opgestane Heiland heet dan ook „een levendmakende Geest" (1 Corinthe 15 : 45). Daar is een groot werk van de wedergeboorte, bekering, nieuwe schepping aan de zondaar te doen. Het is niet voldoende dat de zaligheid verworven is. maar zij moet ook toegepast worden. De antinomianen echter van vroeger riepen: eloof maar en neem maar aan. De mens

behoeft alleen te geloven d.i. tot het inricht te komen, dat hij gerechtvaardigd, wedergeboren, geheiligd is in Christus. Als je het evangelie maar voor waar houdt heb je alles al. Een totale omzetting en vernieuwing, een verbrijzeling van het hart, een indringen van Gods Geest in het binnenste is niet nodig. Geloven is niet zo ver boven de krachten van de mens verheven, dat het hem gegeven moet worden, leder kan geloven met zijn eigen natuurlijke vermogens. Daar hoeft geen wonder van genade in de mens te gebeuren, alles is gebeurd. Ik wil er echter aan toevoegen, dat deze loochenaars van het werk van de Heilige Geest, die de Geest van Christus is, het goed mis hebben. De Heiland moet de zaligheid, welke Hij verwierf ook toepassen en uitdelen aan zijn gemeente. Hij heeft daartoe zijn Geest uitgezonden opdat Deze alle uitverkorenen zou wederbaren en in alle waarheid leiden.

Het antinomianisme miskent de noodzakelijkheid van deze toepassing van het werk der zaligheid en de toepassing zelf. Het loochent in beginsel de werkzaamheid van de Heilige Geest. Hoever dit is doorgedrongen in onze dagen, zij het dan aangepast aan de tijdgeest van nu, moge uit de volgende brief blijken, die staat afgedrukt in een boek met twaalf preken van prof. dr. A. H. Edelkoort, vorig jaar verschenen. Het is een antwoord op een brief van wijlen ouderling Klink uit Sirjansland:

„Uw brief heeft mij uitermate verheugd. En dat niet om de aanleiding, die u tot schrijven drong, want die is diep droevig, maar wel om het feit, dat u getoond heeft het grote gebrek van de hedendaagse preekmethode duidelijk te hebben gevoeld. En met u klagen er duizenden. De mensen komen diep teleurgesteld de kerken uit. En soms vraagt men zich af: waarom gaat men nog ter kerke?

Wat is dan de fout van die prediking? Deze, dat zij te objectivistisch is. Mag ik me nader uitdrukken? Daar is een werk Gods, dat voor ons gedaan is in Jezus Christus. En dat is de grond onzer zaligheid, en het fundament onzer hope. Maar aan dat werk Gods voor ons — dat noemen we het objectieve — heeft een mens geen deel, als er geen werk Gods in hem gedaan is. Dat is dan het subjectieve. Dat werk Gods in een mens bestaat in het wekken van kennis der zonde, maar ook van geloof op Christus, maar evenzeer van de lust om onder strijd en struikeling naar de wil van God te leven.

En nu is dit het funeste, dat de predikanten tegenwoordig voor een groot deel alleen maar willen weten van dat objectieve werk Gods voor ons, maar niet meer willen weten van dat subjectieve werk in ons. Daarom hoort men tegenwoordig zo Geinig of helemaal niet meer van bekering en wordt maar net eender gedaan, alsof al die lieden voor de kansel er al zijn en het al hebben. Daarom wordt er zo weinig getuigd, en dat op geestdriftige wijze, van de blijdschap van het geloof. Daarom Worden de mensen ook niet bemoedigd bij al hun twijfelingen en bekommernissen. In plaats daarvan worden ze heen gestuurd met een onverteerbaar en doorgaans slecht doordacht stuk verstandigheid. Geloven wordt een verstandelijke functie, die eigenlijk buiten het innerlijk wezen van de mens omgaat. En dat geschiedt niet per ongeluk, maar opzettelijk. Men merkt echter niet. dat die predikers zelf kennis hebben aan het werk van God in hen en aan het leven met God."

Tot zover de brief. Het zijn de oude klachten. De toepassing door Christus' Geest wordt vergeten en men gaat als prediker zelf toepassen op de manier van de r.k. pastoor, door middel van de sacramenten of op de manier van de grieks-kath. pope door middel van de liturgie of op de manier van de moderne theologie door middel van een aangepaste prediking, die alleen maar zegt, wat het natuurlijk verstand van de mens altijd al gedacht heeft.

We zijn op de roomse lijn terecht gekomen, zegt onze brief verder. „Dat wordt nog krachtig onderstreept door de overdadige nadruk, die op het sacrament gelegd wordt, als zou daarmee de genade worden toegedeeld, terwijl het sacrament een teken en zegel is tot versterking van het geloof."

Niet het sacrament, niet de Doop noch het Heilig Avondmaal werken het geloof, merk ik op. Zij doen niets als God niet het geloof werkt. Dit doet de Heere nimmer door het sacrament en alleen maar door het Woord.

Maar ik ben afgedwaald. Het antinomianisme heeft mij midden in deze tijd gebracht, terwijl de bovenstaande dingen in onze discussie niet aan de orde zijn. Ik wilde met dat vreemde woord alleen maar laten zien, wat er achter een bepaalde uitdrukking gezocht kan worden zoals: , , Ik heb niets meer met de wet te maken". Bij de persoon in kwestie ligt het echter niet zo verkeerd. Ik kan nu een nadere toelichting op haar uitdrukking laten volgen en tegelijk een woordje met haar wisselen. Het gebeurde eens, dat een kennisje tegen haar zei: „Als ik wat verkeerds doe, denk ik maar gauw aan de wet." Dat vind ik nu weer een goede zaak. Ik neem namelijk aan, dat dit kennisje niet haar troost in de wet zoekt, maar een rem. Jozef zegt: , .Zou ik zo'n groot kwaad doen en zondigen tegen God". Het kennisje dacht aan de wet om door de gedachte aan Gods heilige wil niet verder te gaan. De briefschrijfster greep een andere kant van de zaak: Zij sprak: „Als ik iets verpruts hol ik niet naar de wet, die kan toch niets geven, alleen eisen, maar dan ga ik met mijn nood en ellende tot de troon der genade, en vraag om vergeving, omdat ik Hem weer zo bedroefd heb, door mijn woorden, daden en gedachten. Daar kan ik het evenzeer uitnemend mee eens zijn. Maar als men nu deze twee zaken tegenover elkaar zet, kom je in een zee van misverstand. Ik lees b.v.: Als je geloof verkregen hebt, denk je niet meer aan de wet, want dan hink je op twee gedachten".

Nu nog mooier, zeg ik. Dus de gelovige doet de wet te niet! Maar dat ontkent Paulus ten sterkste in Romeinen 3 : 31: „Doen wij dan de wet te niet door het geloof? Dat zij verre; maar wij bevestigen de wet".

Voor de gelovige begint de wet te leven. Hij zegt: Hoe lief heb ik Uw wet". Waarom? Niet, omdat die wet hem het leven kan geven of de zonde vergeven, maar omdat die wet Gods diepste en dierbaarste wil bevat. Die wet drukt uit, wat Gods eigen wil is. De Heere heeft geen lust in goddeloosheid, maar in de onderhouding van zijn geboden. Het opmerkelijke is, dat de briefschrijfster ook eerst aan de wet denkt. Want immers, waaraan kan zij weten, dat zij iets verprutst heeft? Toch alleen maar als zij weet iets gedaan te hebben, dat in strijd is met Gods geboden? Of maken wij zelf uit, wat goed en kwaad is? De wet heeft afgedaan als een middel om zalig te worden. Dat staat vast. Maar de wet heeft niet afgedaan als het middel om Gods wil te kennen. Wie waarlijk bekeerd is, heeft twee dingen. Ten eerste wil hij de wil Gods kennen. De Psalmen zijn vol van het verlangen: Leer mij o Heer', de weg door U bepaald". Ten tweede wil een waarlijk bekeerde Gods wil doen. Waar kennen wij die wil uit? David sprak: Geef mij het verstand en Ik zal Uw, wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met mijn ganse hart. Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust" (Psalm 119 : 35).

Waar gaat het om in het leven van een bekeerde? Het gaat om de bewaring van Gods geboden. Dat lezen we in 1 Corinthe 17 : 19: De besnijdenis is niets en de voorhuid is niets, maar de onderhouding der geboden Gods."

Meent men nu werkelijk, dat dit andere geboden zijn dan die God met zijn eigen vingers heeft uitgebeiteld in de stenen tafelen? Heeft God tegenwoordig andere geboden, dan de geboden der wet, die de Heere Jezus tot hun volheid kwam brengen? Het gaat in het leven van een waarlijk bekeerde vrouw hierom, dat in haar leven de eis van de wet vervuld wordt, al is het maar in de vorm van een klein beginsel van gehoorzaamheid, maar dan toch altijd met een grote begeerte om naar al Gods geboden te leven.

Nog eens: Christus is de grond onzer zaligheid. De gelovige heeft in Hem wijsheid, gerechtigheid, heiligmaking en een volkomen verlossing. Maar is het nu geoorloofd te leven naar het goeddunken van ons boze hart? Zo niet, waar dan naar? Toch zeker met de begeerte, dat de eis van Gods wet in ons vervuld wordt en dat wij wandelen naar de Geest, al is het, op aarde, stuntelig.

Kinderen Gods zijn geroepen zo te leven, dat de eis der wet in hun leven vervuld worde. Hoor wat de Heere zegt in zijn Woord: Want hetgeen der wet onmogelijk was, dewijl zij door het vlees krachteloos was, heeft God (gedaan), opdat het recht (de eis) van de wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest." (Romeinen 8:4).

Hier wordt niet gedoeld op de heiligmaking in Christus, maar op de vrucht van

het wandelen naar de Geest. Die vrucht is een vervullen van de eis der wet. De Geest Gods brengt dus geen nieuwe wet mee, doch werkt er op aan. dat de wet van Mozes vervuld wordt. Denk erom, dat deze wet van Mozes door Gods eigen vingers gegraveerd is.

Misschien denkt iemand, dat wij niet naar de wet, doch door de liefde moeten wandelen. Doch dan zeg ik: at is hetzelfde, want de liefde is de vervulling van het recht of de eis der wet. De apostel schrijft immers: , Zijt niemand iets schuldig dan elkander lief te hebben, want die de ander liefheeft, die heeft de wet vervuld. Want de geboden... worden in dit woord als in een hoofdsom begrepen: ij zult uw naaste liefhebben gelijk uzelf... Zo is dan de liefde de vervulling der wet". Het is dus telkens weer in Gods Woord te lezen, dat het gaat om de vervulling der wet. Het voorgaande was uit Romeinen 13 : 8—10. Lees nu ook nog maar Galaten 5 : 14 en 6 : 2.

Wie dit gelezen heeft kan moeilijk meer zeggen, dat de gelovige niets met de wet Gods meer te maken heeft. Alleen, de zaligheid moet niemand er in zoeken. Is echter de zaligheid het hoogste?

Nu krijgen we iets heel merkwaardigs. Ik heb de vorige keer geschreven dat mij geen andere wet bekend is dan de wet van Mozes, die Gods wet is. Onze briefschrijfster klaagt, nu: Als ik u na moest zeggen: ik ken geen andere wet dan de wet van Mozes, ach dominee, dominee, ik zou mij de armste en ellendigste mens ter wereld voelen. Maar gelukkig: Ik roem in God, ik prijs 't onfeilbaar Woord".

Is dit nu allemaal misverstand, vraag ik, of hoe zit dat? Als ik gezegd had dat ik geen ander evangelie kende dan de wet van Mozes, zou het anders liggen. Waar-

om zou ik een andere wet moeten kennen dan de wet van Mozes? Is deze wet niet goed genoeg? Heeft God een verkeerde wet gegeven? Er staat in Jeremia 31 : 33: , Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven". Zou dit een andere wet zijn, dan die de Heere aan en door Mozes gaf? Dan is slechts een wet door Mozes gegeven en niet de wet? Waarom staat er dan: e wet? (Joh. 1 : 17).

Ik ga er maar een beetje uitvoerig op in, opdat toch het antinomianisme niet stilletjes binnen sluipe. Ik ben nog niet klaar, maar het onderwerp is het waard. Voor de volgende keer is het een dominee, die gezegd heeft, dat voor de gelovige de wet heeft afgedaan. Maar dominees bedoelen dat wel goed, hoewel de uitdrukking zelf nog al erg gevaarlijk is, want in welk opzicht heeft eigenlijk de wet afgedaan? Dient de wet niet meer tot kennis der zonde? Heeft de Catechismus dan toch ongelijk? Tot een volgende keer.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 augustus 1966

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

ANTINOMIANISME?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 augustus 1966

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's